nooit meer zouden moeten wakker worden.
Het was een kille schemeravond in het vroege voorjaar. De vijandelijke kanonnen bulderden in de verte en voortdurend zagen wij, vóór elke zware ontploffing, de brede, rode vuurwaaiers tegen de horizont opflikkeren. Maar het kon ons absoluut niet schelen; wij waren daar reeds zó aan gewend, dat we 't haast niet meer merkten. Onze moede ogen zochten enkel in het schemerduister de twee of drie armzalige strohutten, die daar ergens, in die verlaten, modderige woestenij, op een min of meer droog plekje moesten staan.
Daar zagen wij er eindelijk een en een gekreun van opbeuring steeg uit ons midden op! Wij sjouwden er in de laatste krachtsinspanning heen, drongen buigend onder het laag gewelf in 't donker hol, gooiden zuchtend onze pakken neer. Een van ons had een elektrisch lampje en lichtte bij.
Er stonden drie smalle britsen in de benauwde ruimte. Twee waren leeg, maar in het derde lag iets, een klein, grijsachtig hoopje, waaruit griezelig twee strakke, groene ogen op ons schitterden. Dat hoopje bewoog zich vagelijk en bij het zwakke schijnsel van het lichtje, herkenden wij een grote, grauwe poes met enkele pasgeboren jongen.
D'r uit! Die moet er uit! was onze kreet. En met grote gebaren en lippengesis poogden wij 't beest te verjagen.
Het beest verroerde niet, maar blies ons aan met fonkelende ogen, terwijl het een soort van diep gebrom liet horen.
Een van mijn makkers porde met zijn geweerkolf. Vergeefse moeite. De poes blies en proestte als razend, maar liet zich niet verwijderen.
Ik trok mijn revolver en schoot in de lucht, drie geweldige knallen. Niet het minste resultaat.
Wij waren wanhopig. In onze oververmoeidheid hadden wij kunnen huilen van ergernis en ellende.
We zullen er hem uitbranden! riep een van mijn makkers. Hij had couranten en papieren in zijn zak; hij stak die aan, gooide ze, brandend en rokend, vlak voor de poes. - De poes streek zijn oren en zijn ogen fonkelden van gruwelangst en woede, maar hij verroerde niet. Toen greep mijn kameraad, in een soort van wanhoopsrazernij, de brandende boel in beide handen en gooide hem zo, met een vloek, boven op de poes in het