heesters en bloeiende hei; en toen het klaar was ging hij Eulalie vragen. Eerst begreep zij niet wat hij wou. Maar toen zij eindelijk begrepen had, lachte zij hem zó honend uit, dat hij met gloeirode wangen naar zijn bos terugvluchtte. Zij wilde niet. Goed. Nu wist hij wat hij verder doen zou. De liefde voor het bos was sterker dan de liefde voor de vrouw: hij trok zich in het bos terug en leefde er als een kluizenaar, met de heesten en de bomen.
Toen brak de oorlog uit en de Duitsers kwamen in het dorp. Een van hun eerste opeisingen was: hout en bomen. En daar eenieder er vooral op uit was om zijn eigen goed te redden, wezen allen de vijand de weg naar Poorter, de kluizenaar van het Gestolen Bos.
Gestolen!... Dat klonk goed in de oren. Daar wisten zij van mee te praten. Zij glimlachten voldaan en kwamen bij Poorter.
Poorter begreep hen niet. Hij dacht, dat ze kwamen om zijn bos te kopen; en hij schudde energiek het hoofd, dat hij niet verkopen wilde. De Duitsers, echter, maakten korte metten. Zij tekenden een aantal van de mooiste bomen met de bijl en begonnen erop los te hakken.
Het was of Poorter droomde. Hij stond daar bij, roerloos, doodsbleek, met starre ogen. Het was alsof elke houw van de bijlen diep tot in zijn vlees drong. Toen de eerste boom met een krakend gedruis neerstortte en zijn gebroken bomenhart in witte splinters openspatte, kreeg Poorter als 't ware een elektrische schok en stoof hij recht op de vernielers af.
- Wat! Wat! Wat! gilde hij rauw, met fonkelende ogen en geknelde vuisten.
Ruw werd hij met een spotgrijns opzij geduwd, maar bliksemsnel sprong hij weer dreigend op de kerels toe.
- Wat! Wat! Wat! herhaalde hij krijsend.
- Dát! zei een van de vijanden, hem een revolver vóór de neus houdend.
Er was een korte, doodse stilte. De vijanden keken elkander aan, met ogen als kogels.
- Wat! gilde Poorter voor de derde maal. En zijn lippen sprongen van elkaar, om te bijten.