't water, en kwam weer in huis en blafte naar zijn meesters, en ging met hen mee in de pont en keerde met hen weer terug en loodste om zo te zeggen de bezoekers en klanten in de herberg binnen. Het was een zeldzaam slim hondje, die Pieppo, en zijn meesters zeiden dikwijls, dat hij hun een knecht of een meid uitspaarde.
Toen gebeurde het, dat de mensen, die daar al jaren in die herberg woonden en er welgesteld en bijna rijk geworden waren, genoeg van de beslommeringen kregen en hun zaak aan anderen wensten over te laten. Gewichtige beraadslagingen hadden plaats, liefhebbers kwamen kijken, er werd geconfereerd, gefluisterd en gedebatteerd en eindelijk was 't in orde: de mensen die daar vele jaren gewoond hadden zouden in de buurt van hun inkomen gaan leven en andere mensen zouden in hun plaats komen. Dagen lang reden wagens met verhuisgoed heen en weer en toen alles klaar was floot men Pieppo, die van de ganse verhuizing niets scheen gemerkt te hebben en juist zeer druk bezig was met blaffen naar de overkant van 't water, waar wandelaars stonden, die met de pont wensten overgezet te worden.
Pieppo liep gehoorzaam met de verhuizende familie mee, maar nog (diezelfde avond stond hij dringend vóór de deur van de landelijke herberg aan 't water te blaffen. De nieuwe bewoners, die hem al goed kenden, deden open, haalden hem aan, gaven hem ‘beetjes’ en een van de meisjes tilde hem in haar armen op en bracht hem zo bij zijn meesters terug.
De volgende ochtend, vóór dag en dauw, stond Pieppo alweer vóór de deur van de herberg te blaffen.
- Moar Pieppo toch! lachten de nieuwe bewoners. En nog eens, na hem wat gevoederd te hebben, brachten zij hem terug bij zijn meesters.
Het meisje, dat hem bracht, was nog in de herberg niet terug, toen Pieppo. daar alweer te blaffen stond.
- We 'n zillen hem gien eten mier geven, hij zal uit zijn eigen noar zijn miesters terugluepen, besloot de nieuwe baas. En Pieppo werd nog wel gestreeld, maar kreeg geen ‘beetjes’ meer...
Maar dat scheen Pieppo niet in 't minst te kunnen schelen.