zo maar aldoor, aldoor te blij ven zwemmen! Die diertjes moesten toch eenmaal rusten, anders zouden ze wel van uitputting sterven. En na een korte aarzeling ging Bobsico met zijn klein handje in de vaas en haalde er één voor één de visjes uit.
Nu zag hij ook pas hoe groot ze precies waren en dat verraste hem zeer. Hij dacht, dat ze veel groter waren. Met innige zorg droogde hij ze het een na het ander op zijn handdoek af, legde ze dan in de lade van zijn tafeltje, dekte ze toe, wenste ze stil goennacht en haastte zich weer naar zijn bedje. Hij dacht nog even aan ze en aan al het geluk van de volgende dagen met hen en toen sliep hij zacht en rustig in.
Hij sliep tot het schallend koor van de zomervogeltjes hem deed ontwaken. En zijn eerste gedachte en zijn eerste beweging waren natuurlijk voor de visjes. Hij huppelde op zijn blote voetjes naar het tafeltje en trok de lade open.
Eén van de visjes was van onder de deken weggesparteld en lag er boven op te slapen. De twee andere waren heel zoet, als tweelingen, met open bekjes, naast elkander blijven liggen. Bobsico glimlachte. Hij nam ze één voor één zorgvuldig in zijn handjes en droeg ze naar de kom. Wat sliepen ze vast! Zelfs in het koude water werden ze niet eens wakker. Ze lagen stijf met hun witte buikjes naar boven gekeerd en dreven willoos rond.
- Mezèl! Mezèl! riep Bobsico verwonderd.
Mademoiselle, die bezig was met zich aan te kleden, kwam binnen.
- Mais, Bobsico, comment est-ce possible! gilde zij, toen ze de bokaal zag.
Verbaasd keek Bobsico haar aan; en héél, héél langzaam drong het besef van de werkelijkheid tot hem door. Er kwam iets als een onzichtbare wolk over zijn jong gezichtje. Zijn mond bleef van ontzetting open staan; en zijn oogjes, die heel lichtblauw waren, als vlasbloempjes, vulden zich langzaam met grote, dikke, biggelende tranen.
- Mais, Bobsico; mais, Bobsico, comment est-ce possible! herhaalde mademoiselle wanhopig.
En Bobsico, arme Bobsico, blote voetjes, wit nachthemdje,