wonderd.
- Wat er is? herhaalde hij zenuwachtig mijn woorden. - Wat er is?... Zie je daar die oude dame, op de voorste rij, deftig in 't zwart, maar met rouge op haar wangen en met die blonde pruik?
Ik keek en zag wat hij bedoelde: een dikke, oude dame in 't zwart, die er, ondanks haar geverfde wangen en haar valse krullen, toch wel comme il faut en deftig uitzag.
- Nou? Wat is er voor bijzonders aan? vroeg ik.
- Wat er voor bijzonders aan is! herhaalde hij voor de tweede maal mijn woorden. - Nou, dat zal ik je gaan zeggen. Weet je wie die dame is? Die dame is Patati, de gewezen écuyère, de beroemde, je weet wel, die wij dertig, veertig jaar geleden, toen we nog kinderen waren, in alle circussen bewonderd en toegejuicht hebben.
- Och kom! zei ik, ongelovig.
- Je gelooft mij niet! riep mijn vriend bijna verbolgen. Hij wenkte een van de stalknechts bij zich, wees hem door een discreet gebaar de dame, sprak even fluisterend met hem. De man knikte herhaaldelijk bevestigend en glimlachte; en triomfant keerde mijn vriend zich tot mij om, en zei:
- Het is ze! Mijn geheugen kon mij niet bedriegen. Zij komt hier bijna elke avond.
Het was alsof een wereld van oude herinneringen eensklaps vóór mij openging! Patati! Daar zat Patati! Patati, waar wij als kind van droomden! Patati die wij bewonderden en in stilte adoreerden! Patati, die in onze jeugdige verbeelding het ideaal van alle schoonheid, van alle gratie en ook wel van alle duivelse verleiding was! Zij had de wereld rondgereisd, zij was om beurten rijk en arm geweest; zij had voor koningen en prinsen paard gereden; mannen hadden zich, uit liefde voor haar, geruïneerd en van 't leven beroofd! Patati! Patati! In mijn verbeelding zag ik haar weer zoals zij vroeger was, gedecolleteerd op haar paard, met stralende ogen en schitterende tanden, verleidelijk hoofdknikjes en glimlachjes wisselend met hooggehoede, elegante heren, haar trouwe, vurige aanbidders. Patati! Patati! Wat had de tijd met haar gedaan! Waar was haar lenigheid, haar gratie, haar on-