Met de andere reserves is de vrijwilliger vooruitgerukt. Wie zijn ze, die anderen? Hij weet het niet, hij kent ze niet. Een maand geleden allen onbekenden, onverschilligen; nu allen broeders... Broeders in 't doodsgevaar en in de vaderlandse liefde; strijders voor eenzelfde doel, voor iets, dat zich niet duidelijk tot een beeld van concretie vormt, maar dat schoon en hoog en nobel is: strijden voor een ideaal!
Wat hijzelf was vóór de oorlog, is de vrijwilliger bijna vergeten. Zijn jong studentenleven, zijn vrolijkheid, zijn fris gemoed, zijn werk- en toekomstplannen, 't ligt alles nu zo ver en vreemd reeds achter hem! Er kwam ineens als 'n schok in zijn leven: fier en razend stond hij op tegen schandelijk onrecht en verdrukking en kende alleen nog zijn plicht, één enkele plicht: vechten tot de dood tegen dat onrecht!
Daar kruipt hij nu over de grond naast al die anderen... De avond daalt. Een bleke, roze streep ligt laag en lang over de grijze einder, als een tere, zachte blos van stille weemoed. 't Is of de avond zei: ga rusten, ik rust ook; 't is nu geen uur van strijden meer. Maar ginds, op enige afstand, knettert aanhoudend een krakend geluid en vlak over zijn hoofd heen hoort de vrijwilliger een voortdurend gezoem, als van ontelbare, vliegende en zwermende bijen. Soms is het of er duizenden en duizenden zwermden en zoemden; soms is het of er slechts enkele meer waren en dan rukt de vrijwilliger naast zijn kameraden met een korte sprong voorwaarts, om dadelijk weer neer te ploffen, en de bijen, bij honderden en honderden, boven zijn hoofd te horen zoemen.
Hij weet maar al te goed wat dat gezoem betekent! Het is 't luguber doodsdeuntje van de vliegende geweerkogels! Soms gaat een korte kreet op en een van de makkers blijft roerloos op het akkerveld liggen. Dat maakt de anderen niet bang. Dat maakt ze woedend, razend, en zij klemmen de tanden op elkaar, terwijl ze, op hun beurt en onverpoosd, naar de onzichtbare vijand vuren. De stemmen van hun officieren klinken kort en krachtig achter hen: ‘En avant! Vooruit! En avant! Vooruit!’ En onder die aandrang gaat het, in stugge nijd steeds Verder en verder, ondanks de verliezen, tot zij eindelijk, in de schemering, de schansen van de vijand vóór