gouden-schemerige, rijpe korenvelden, of tussen lange, lange in elkaar gebonden rijen schoven, die als wondere gestalten op de kaalgeoogste stoppelakkers staan. Zijn het spoken, droomgedaanten, mensen...? Zij schijnen te leven, in gestolde houdingen en gebaren, in stille smekingen en prevelbeden, in stug-stomme bevelen, in onvermurwbaar afwijzende weigeringen. De koele goud-glimmende manesikkel glanst erover met een schuine, lange glans, die de stille schaduwen dwars naar voren werpt. Wat is het? Is het een slagveld met niets meer dan doden? Staan er de wapens vóór in rotten gezet en zijn de bivakvuren uitgedoofd? Of leeft en woelt dat alles nog onder zijn droomslaap, en hoor ik niet in de verte 't vervolg van de strijd, het hakken van de sabels, het sissen van de kogels...?
Ik hoor ‘iets’... Ik hoor het in 't verschiet, met zo heel ver meer, en mijn lichte droomstappen leiden er mij heen, langs de gestolde, strakke schovenrijen, onder de stille glans van de maan. Daar wemelt iets, daar is een wonderlijke drukte, en vagelijk zie en hoor ik weldra mensen, haastige, sjouwende mensen, mannen en vrouwen, die midden in een vaalblond korenveld aan 't worstelen zijn. Ik zie gebogen gestalten, snel zwaaiend met flitsende zeisen, ik hoor het zacht-suizend geritsel van de neervallende halmen en 't zingend zeegeruis als 't ware, waarin de vrouwen ze tot schoven binden.
Het is een werkelijkheid in atmosfeer van droom. Het zijn de nachtelijke oogsters van de weelderige zomervelden. Zij spreken niet, zij lachen niet, zij zingen niet; zij zijn als stille machinale machten, die ongekend cyclopenwerk uitvoeren. Wijd om hen heen ligt het dromerig slagveld van de gemaaide halmen, wijd vóór hen uit verrijst het ondoordringbaar heirleger der nog te vellen oogsten. Het is een reuzentaak: de halmen zijn miljoenen en de oogsters zijn slechts enkelen; maar onverpoosd bijt het snijdende staal in de weerloze kudde, die niets dan zuchten kan, en vallen...
Ik wijk terug; het prangt mij droevig aan het hart. Maar het gesis van de zeisen achtervolgt mij en de stille maan die in de lichte hemel met mij meewandelt is zelf als 't ware een symbolische zeis, die om zich heen de bleke sterren wegmaait. Ik voel alweer, zo droef, de rijkvergane zomer...