VII Het vlindertje
Ik heb een tere en zonderlinge emotie gehad...
Ik zag een vlindertje, met oranjegele, zwartomrande vleugels, wegfladderen over een betenveld, en dat riep mij opeens een herinnering in 't geheugen, van zoveel lange jaren reeds geleden...
't Was op een hete, héte zomerdag; een zomerdag, zoals er geen meer komen. 'k Was met een neefje, buiten, in vakantie, bij mijn ouders. Wij hadden ieder een licht netje van groen gaas, en daarmee gingen wij ganse dagen in het ruime, vrije veld, kapelletjes vangen.
Dat neefje is jong gestorven. - Is het, omdat hij zo jong stierf, dat hij nu nog steeds in mijn verbeelding staat, als een fijn en tenger wezen, te zwak, te tenger voor het leven hier op aarde? Misschien...
Helder herinner ik mij zijn smal gezicht, zijn bruin, krullend haar, zijn fijne neus, zijn zachte, donkere ogen, zijn dun halsje, zijn schrale gestalte... Het is alsof ik zijn stem nog hoor, zijn zwakke, gevoileerde stem, en of ik nog zijn glimlach opvang, zijn zachte glimlach zo vol goedheid en melancholie...
Ja, wat herinner ik mij dat alles helder...
'k Zie nog dat weelderig bloeiend klaverveld, vol paarse en rode en blauwe en witte bloemen. 'k Zie ons nog lopen, zwetend, hijgend onder de brandende zon, met onze lichte groene netjes, achter de glanzend-fladderende vlindertjes. 'k Zie nog het spitse, witte torentje van 't dorpje in de verte, en de hoge, donkere bomenkruinen langs de rechte lijn van het kanaal. Wij hadden een hondje bij ons, dat ons altijd en overal vergezelde: een kleine, dikke, geelachtige puk, met zwarte, stompe snoet, volgegroefd met dikke rimpels, als van grote zorg. Hij jaagde op zijn eigen houtje, zat met voorliefde de