| |
| |
| |
De terugkomst
Al opeens liep het gerucht rondom het dorp: Free Vervaet komt uit Amerika terug!
't Was op een koele, fris-winderige februari-ochtend.
Wie het opwindend nieuws had aangebracht wist niemand: 't vloog eensklaps door de lange, brede, bochtige, doorgaans zo stille straat, in het geluid en de drukte van opengerukte deuren, van nieuwsgierig elkaar tegemoet lopende mensen, van jongens die klompen-kletterend over de keien holden, alvorens in de wijd openstaande deur van het schoollokaal te verdwijnen. Er werd over geredekaveld en getwist: de enen beweerden driftig van neen, de anderen hielden niet minder hartstochtelijk vol van ja; en een klein hoopje mannen en vrouwen troepte zich weldra samen, die stoetsgewijze naar het huis van ‘bezinne Vervaet’ gingen, om er het echte van te horen.
Bezinne Vervaet bewoonde, bijna aan 't uiteinde van 't dorp, een laag renteniershuis zonder bovenverdieping, witgekalkt met groene luiken en drie stenen treden op. Toen de nieuwsgierige menigte daar aanklopte en door Marie, de dikke, blonde, kortademig hijgende meid werd binnengelaten, zat bezinne Vervaet, diep ontsteld, met een open brief tussen de bevende handen, in haar brede leunstoel bij het vuur. Naast haar stond haar oudste zoon, Soarelke Meule, kort en dik, zwaar-geschouderd, bars kijkend uit zijn schele, bloed-doorstriemde ogen; en in een donker hoekje, op de onderste tree van het houten zoldertrapje, zat Lizzie, haar kleindochter, van emotie in elkaar gehurkt, te schreien.
- Es 't woar, bezinne Vervoat, begon, als woordvoerder van de bende, Jantje van de Wiele, het klein, zwart schoenlappertje, met zijn dikke, donkere snor en zijn grote, nieuwsgierig-wijde, zwarte ogen; - es 't woar, bezinne, dat
| |
| |
ouë Free uit Amerika werekomt?
- Joa 't! antwoordde, kortaf, Soarelke Meule, in zijn moeders plaats. En, met een bruusk gebaar naar bezinne Vervaets sidderende handen:
- Z' hee doar seffens de tijing ontvangen.
- Hawèl-hawèl-hawèl! ging het door de ontroerde menigte.
- En wannier komt hij!
- Hij scheept overmorgen in, klonk weer Soarelkes korte, nurkse stem. En strak keek hij de bende aan, met zijn wrede, schele ogen, die iets uitdagends hadden.
Bezinne Vervaet, sinds jaren, ten gevolge van een beroerte, half verlamd, slaakte een diepe zucht, en haar grote ogen kregen een angstig-verwilderde uitdrukking in het tragisch, breed gelaat, met zware, bijna mannelijke trekken.
- 't Pak mij zue an! 't Hee mij zuk 'n altroassie gegeen, kreunde zij.
- Tuttuttut! bromde Soarelke, scheef-schokschouderend. Lizzie, nog dieper op het trapje in elkaar gezakt, viel eensklaps hevig weer aan 't snikken en de dikke meid liep amechtig hijgend, met verhitte wangen naar het meisje toe, niet wetend hoe haar te bedaren.
- Ha joa moar, bezinne Vervoat, en iefer Lézie, wa peisde, ge'n meug nie schriemen! 't Es goe nieuws: ne zeune, ne voader, die achter zueveel joaren werekomt! Ge moet blije zijn! meende Jantje van de Wiele, door een goedkeurend gemompel van de bende begroet.
- Och! 't vreiwevolk es zot! barste Soarelke Meule.
Stil-schoorvoetend begonnen de nieuwsgierigen naar de deur terug te dringen. Anderen wachtten daar, op de drempel en buiten, kijkend met open mond en wijde ogen naar het huis, alsof er iets vreselijks gebeurd was.
- 't Es goe nieuws, 't es goe nieuws, herhaalde Jantje met overtuiging, terwijl hij ook langzaam terugweek; en buiten, in de straat, hoorden bezinne Vervaet, en Soarelke, en Lizzie en Mrie hem nog weer herhalen:
- Bezinne es g'altreerd en iefer Lézie schriemt, moar 't es goe nieuws, 't es goe nieuws! ne zeune, ne voader, die achter zueveel joaren werekomt, doar 'n es gien reden veuren om te schriemen!
| |
| |
Tweeëntwintig jaar was Free weg geweest!...
Free Vervaet! Wat al herinneringen in het dorp bij 't enkele oproepen van die naam! Voor de jongelui van twintig à dertig jaar was hij slechts een legende, maar voor de mensen van om en bij zijn leeftijd betekende hij een wereld van gebeurtenissen.
In zijn tijd was hij een mooie, flinke, knappe, sterke jongeman, slank van leest, met schitterend-enthousiaste ogen. Een wilde, overweldigende levenslust ging van hem uit, en er bestond geen buitensporigheid, geen halsbrekerij, die hij niet aandurfde. Het dorp was er nog vol van. Nog steeds vertelden de mensen elkaar hoe hij soms te paard door de straat reed, recht-overeind staande, zonder zadel, op de rug van zijn beest, met de teugels tussen zijn tanden, als een circus-kunstenaar; hoe hij kon schaatsrijden, de eerste steeds op ijs dat onder zijn voeten wiegde en kraakte; hoe hij eens over het water van de Leie lopen wou, met lange, blikken buizen aan zijn voeten, waarbij hij al spoedig omkantelde en haast verdronk; en hoe hij ook een vliegmachine had uitgevonden, een allergekst tuig, waarmee hij in een boom klauterde en zich maar liet vallen, even als een reuzenooievaar door de lucht zigzaggend-drijvend, en plots daarop ten gronde ploffend, in een gekraak van hout en veren, alsof hij zich botten en benen verbrijzelde. Al die gebeurtenissen stonden iedereen levendig voor de geest, en geen waagstuk kon in 't dorp geschieden, of geringschattend zeiden de oudjes:
- Ho! wa betiekent dátte! G'hoadt Free Vervoat da in zijnen tijd moeten zien doen!
Doch aan alles komt een einde en Free, die, behalve zijn waaghalzerij, een stevige kroeg-stamgast en een grote meisjesgek was, raakte tenslotte ernstig verliefd op een jong en mooi boerinnetje en wilde ermee trouwen.
Oppositie vanwege zijn ouders! Bezinne Vervaet, weduwe van de rijke molenaar Meule - Soarelkes vader - en hertrouwd met Pier Vervaet - Free's vader - weigerde, evenals haar echtgenoot, haar toestemming tot een huwelijk, dat zij als een mésalliance beschouwden. Maar Free was er de kerel niet naar om zich te laten dwarsbomen. Na enkele maanden van onenigheid, die veel verdriet in het gezin veroorzaakte,
| |
| |
liep hij op een ochtend met het meisje weg, scheepte met haar in naar Amerika, huwde haar en vestigde zich ginds, zonder nog iets van zich te laten horen.
Sinds die dag had bezinne Vervaet geen echt gelukkig ogenblik meer gekend. Haar tweede man, tot dan toe goed en degelijk, stak plotseling dat verdriet in zijn hoofd, sloeg aan het drinken en slampampen, gaf zich met sletten af, ruïneerde zich half en bezorgde zijn vrouw een diep ellendig leven. Zij kreeg een beroerte, gevolg van zijn mishandelingen, zat jaren lang lam in haar zetel, zag hemzelf eindelijk, uitgeput door zijn liederlijk bestaan, ziek worden en sterven, het de molen over aan haar oudste zoon, die inmiddels was getrouwd, en kwam met haar meid, - de dikke blonde Mrie, - haar laatste levensjaren in het dorp uitrentenieren.
Van Free hoorde zij niets meer. Of hij levend dan dood was, bleef haar onbekend, en het overlijden van zijn vader had zij hem niet kunnen melden. Zijn erfdeel werd door haar bewaard, en lang reeds had zij alle hoop verloren nog ooit iets van hem te vernemen, toen zij eensklaps uit Amerika een brief ontving, waarin hij haar liet weten dat zijn jonge vrouw aan tyfus overleden was en hij haar hun enig kind., hun twaalfjarig dochtertje Lizzie, naar Europa stuurde.
‘Door Vlamingen die hier wonen’, zo schreef hij, ‘heb ik vernomen dat gij nog leeft, moeder, en ook dat vader gestorven is, en ik twijfel niet of gij zult het kind, dat toch uw kleinkind is, goed ontvangen. Ik kan mij met haar niet bemoeien, ik heb hier mijn business uitverkocht en ga in 't noorden, zeven honderd mijlen van hier, een andere business starten. 't Geld van mijn erfdeel heb ik niet noodig, bewaar het tot later en gebruik er van wat gij noodig hebt voor Lizzie. Wanneer ik zelf eens terug zal komen weet ik niet. 't Zal afhangen van de nieuwe business die ik ginder ga starten, maar allicht niet tusschen dit en eenige jaren. De komplimenten aan Charles en aan degene in 't dorp die nog niet dood zijn en zich nog van mij herinneren.
Uwen toegenegen zoon Frederik Vervaet’.
| |
| |
Dat was alles. Waar hij zat, wat hij deed, waar hij heen ging, daarover geen woord. Bezinne Vervaet, die ook geen steek begreep van wat die vreemde woorden als ‘business’ en ‘starten’ wel betekenen mochten, liet hoofdschuddend-zuchtend in haar huis een kamertje klaarmaken voor de kleine die nu komen zou, en wachtte. Zij kreeg weldra telegrafisch bericht uit Antwerpen dat de boot spoedig zou aankomen en dat het kind moest afgehaald worden. Soarelke trok er heen en nog diezelfde avond nam Lizzie haar intrek in het ouderwets dorps-renteniershuis.
Het was een heel mooi meisje, met lange, goud-blonde lokken en ogen zo zachtblauw als de azuren vlerkjes van de kleine vlindertjes, die 's zomers over de bloeiende vlasaarden fladderen. Zij had een puur ovaal gezichtje en heel fijne, lange, smalle, witte handjes. Er lag iets weemoedigs, iets heimweeïgs over gans haar schraal wezentje en haar stem was als een droevige muziek, in zangerig mineur, met diepe optrillingen als van ingehouden tranen. Vreemd-exotisch stond ze daar voor haar oude, onbekende grootmoeder en voor haar eigenaardige, onbekende oom, met zijn zwaar-gedrongen, scheve schouders en zijn griezelige, bloed-doorstriemde scheelogen. Zij sprak maar heel gebrekkig Vlaams en mengde er voortdurend Engelse woorden tussen, die de anderen niet begrepen. 't Gesprek vlotte niet. Bezinne Vervaet vroeg haar hoe haar vader 't maakte en hoe de plaats heette, waar hij woonde en ook de plaats waar hij naartoe ging. En Lizzie noemde namen die voor de oude vrouw niets betekenden, noch een enkel beeld van werkelijkheid voor haar in het dorpsleven vastgeroeste geest opriepen. Zuchtend deed zij teken aan Mrie, dat zij 't meisje zou te eten geven en haar dan haar kamertje wijzen. Over de jong-gestorven moeder van het kind werd niet gesproken.
En weer verliepen jaren, waarin Free niets of slechts heel, heel weinig van zich horen liet. Lizzie ging in 't dorp op school, vergat langzamerhand haar eerste, Amerikaanse opvoeding, werd mettertijd een Vlaams burger-dorpsmeisje, zoals er vele zijn. Alleen haar type, haar fijn-exotisch type bleef zij
| |
| |
steeds behouden, en ook dat dromerige, dat teer-heimweeïg-melancholische in gans haar slank en tenger wezen. Toch kon zij af en toe ook plotseling geprikkeld opvliegen. Dat had ze van haar vader. Toen zij achttien jaar was raakte de jonge dorpshulponderwijzer op haar verliefd, en zij op hem. Bezinne Vervaet had er niets op tegen en er was juist sprake van, dat zij haar vader, die nu van lieverlede ook voor haar een vreemdeling geworden was, haar voorgenomen huwelijksplan zou kenbaar maken en meteen zijn toestemming afvragen, toen zij zo onverwacht die brief ontvingen, waarin hij hun liet weten, dat hij opnieuw zijn ganse ‘business’ had uitverkocht en nu voorgoed naar Vlaanderen terugkeerde.
Enige dagen verliepen. Het dorpje leefde in afwachting van een gebeurtenis die groot moest worden. Al wie Free vroeger gekend had kwam bij Bezinne Vervaet naar nieuws vragen; en de jongeren, die hem slechts uit de ontzettende verhalen kenden, verkeerden in een roes van opgewondenheid en uitgelaten blijdschap. Waaghalzerijen werden onder de jeugd gepleegd, snoef- en vechtpartijen grepen enkele malen plaats, uit louter geprikkelde wildheid, als om de legendarische wildzang, die in aantocht was, te evenaren. De korte tijd leek eindeloos lang voor 't opgezweepte ongeduld der dorpelingen; 't was of 't er nu weer nooit van komen zou, tot het er plotseling was: een telegram uit Antwerpen, dat hij had voet aan wal gezet, en 's middags in het dorp zou aankomen.
Enkele lui, van zijn vroegere kennissen, hadden de kalmte niet hem daar af te wachten. 't Was toch niet mogelijk die dag te werken, en met een tiental besloten zij, hem aan het drie kwartier vandaar gelegen stationnetje te gaan afhalen.
In groep vertrokken zij, na het middageten, met Soarelke Meule en Jantje van de Wiele aan 't hoofd. Bezinne Vervaet had eerst bij de dorpsstalhouder een dicht rijtuig aan het station willen bestellen; doch nu er zovelen ter vrolijke ontvangst wensten mee te gaan, had ze daar maar van afgezien en de zaak laten bedisselen door haar zoon Soarelke en zijn vriend Jantje, die er heel wat beters op gevonden hadden. De lange, smalle bierwagen van de brouwer hadden zij voor de
| |
| |
gelegenheid te leen gekregen, en daar zaten zij nu met hun tienen over de hobbelige keien op te schokken, ieders lijf de plaats innemend van een bierton, met dwarsschuddende, bengelend afhangende benen, en ook nog een grote, volle bierton in hun midden, tussen de hoge, ratelende wielen, die onderweg ergens moest afgeleverd worden.
Het was een allerzotst gezicht, en de mensen stonden proestend in de straat te kijken. Dat schokte en danste en schudde maar alles dooreen, in 't draven van het paard; men herkende nauwelijks de gezichten, die voortdurend opgewonden naar het bulderlachend volk schenen te knikken. De oortuigen van het paard hadden zij met papieren bloemen versierd en op de zijrand van de bierton was een nationaal vlaggetje aan een stokje vastgespijkerd, dat als 't ware juichend flikkerde en wapperde in de koele februari-zon. Een hele jongensbende liep uitgelaten gillend en giechelend mee, en op de stille akker zagen de zeldzame boeren, op vork of spade geleund, als versteend in stomverbaasde houdingen, dat zot gevaarte langs de weg voorbijrennen.
Even vóór zij aan het kleine station waren, slaakte de voerman van de bierwagen een vloek. Verdomme! met al dat gedoe had hij vergeten zijn ton bier onderweg af te lossen.
- Dat 'n geef niet! riep Soarelke Meule, we zillen ze zelf uitdrijnken!
- Joa moar, nondedzju! protesteerde de voerman, bang voor zijn meester.
- Op mijn verantwoordijnge! gilde Soarelke, - 'k zal z' aan ouën boas betoalen!
Dadelijk haalden zij, uit een naburig huisje, een hamer, een kraan en een glas, en waren zij om de beurt aan 't drinken, onder brullend gezang:
Waar kunnen wij ook beter zijn Dan bij onz' goede vrienden!
Zo kwamen zij aan 't stationnetje. Onophoudend ging het schuimend-volle glas van hand tot hand, en de mindere stationsbeambten en ook al wie er omheen waren, werden erbij geroepen en getrakteerd. Het leek een opstootje. Van alle
| |
| |
kanten kwamen kerels aiover het veld aangehold. Zij verdrongen elkaar lachend, gillend en trappelend om de grote ton, die voortdurend, als een dikgespannen reuzenbuik, haar bruin en schuimend vocht ontlastte. De stationschef, bang voor ongelukken, deed de hefbomen van de spoorbaan sluiten, nog vóór de trein gesignaleerd werd.
Daar kwam hij! Een klein, zwart dingetje, dat witte stoomgulpjes over het land uitpufte. Reikhalzend-opgewonden zagen de kerels het naderen. Het groeide, het werd een groot, zwart, ruisend monster, dat vuur spuwde onder zijn snorrende wielen; 't kwam sissend-schuiflend als een donder, in een reuk van verbrand ijzer op zijn vastgeblokte remmen slieren, en nog vóór het stilhield en zij iemand zagen, hieven zij hun wilde juichkreet aan:
- Vivat Free! Vivat Free! Vivat Free!
Daar keek een lange, grijze baard onder een breedgerande zwarte flaphoed, en zwaaide hartstochtelijk een lange, dunne arm door een van de neergelaten raampjes! De mannen aarzelden en twijfelden even; alleen Soarelke herkende hem terstond, vloog naar hem toe, rukte 't portier open en de beide broeders, die elkaar in geen tweeëntwintig jaar hadden gezien, vielen in elkanders armen.
- Old chap! old chap! How do you do? juichte Free, Soarelke, die even griezelig uit zijn schele, uitpuilende ogen huilde, op de schouder kloppend. En dadelijk stonden zij midden in de vrienden, die eerst stom, met gapende monden van emotie en verbazing de Amerikaan aankeken.
Hij was grijs geworden, maar wat zag hij er anders nog flink en knap uit! Zijn felle ogen glinsterlachten, net als vroeger nog, hij had een bruingebrand-gezonde kleur, en zijn lichaam, taai en mager, had niets van zijn veerkrachtige, fikse, slanke lenigheid verloren. Met vriendelijke handdrukken herkende hij beurtelings al de vrienden van vroeger, al dadelijk weer thuis in zijn oud Vlaams, waarin hij ook, als eertijds Lizzie af en toe Engelse woorden mengde, die de anderen niet begrepen. En vóór de reuzenton, op het lange bierwagenstel waarmee zij hem kwamen afhalen, flikkerde terstond de traditionele pret in hem op: hij nam het glas, het het volstroelen, dronk het in één teug leeg; en dan, er even mee in de hoogte
| |
| |
zwaaiend, sloeg hij 't in gruis tegen de stenen, hoog-lachend, wild-juichend, door al de anderen in een echo van uitgelaten pret begroet:
- Leve Belzeland! en leve de leute, lijk in den ouën tijd! Nu stonden er twintigtallen om hem heen, die hem destijds gekend, of over hem gehoord hadden, en een soort dronkenheid kwam over hem bij al dat oud her-opgewekte, terwijl uit twee, drie nieuwe glazen, de dikke ton maar onophoudend van haar milde inhoud werd ontlast. Hij dronk en praatte en lachte en juichte mee; hij vroeg naar oude kennissen, of die nog leefde, en die nog leefde, en die nog leefde; als in dichte scharen kwamen de herinneringen naar hem toegestroomd; en meer en meer wond het hem op, hij moest ze allen zien, ze allen weer de hand drukken, er kwam geen einde aan, het was een koorts, een opgejaagde, opgezweepte koorts, die met het bier in zijn hoofd duizelde en hem half gek maakte.
De oude baldadigheid stormde ontembaar weer in hem los, hij greep ineens met beide armen naar de ton, die eindelijk bijna leeggedronken was, tilde ze in de hoogte en plofte ze tegen de keien, waar ze holdebolderend voorthobbelde; en dan sprong hij zelf met zijn vrienden op de wagen, zonder zich te bekreunen om zijn koffers, die maar moesten nabezorgd worden: en weg waren ze, schokkend-brallend en schreeuwend, wild armzwaaiend en benenslingerend, naar het dorp toe.
Het sprak vanzelf, dat zij recht naar huis, bij de angstig wachtende oude moeder en de diep ontroerde dochter zouden rijden. Free wist hoe vurig zij naar zijn komst verlangden en ook hij trilde van emotie hen na al die lange jaren eindelijk terug te zullen zien; maar zoveel andere, oude souvenirs kwamen nu ook telkens weer, onder het schokrijden door al die bekende oorden, waar hij 't grootste deel van zijn leven had gesleten, zijn wild-opgewonden geest bestormen; en nog vóór de ingang van het dorp werd hij reeds in beslag genomen door een hele bende, die, vlak bij een herbergje, met een lange koord, de ganse breedte van de weg voor de bierwagen afspande. Daar woonde een neef, - Guustje Meule -; armzwaaiend-juichend stond hij met wijd geschraagde benen in het midden van de baan; en Free moest
| |
| |
afstijgen en drinken, en allen moésten afstijgen en drinken, terwijl de jongens en de meisjes uit de buurt elkaar om de Amerikaan verdrongen, stil van eerbiedige bewondering, de legendarische waaghals nu ook eindelijk van dichtbij te mogen zien.
En het werd een triomftocht zonder eind, elk ogenblik door oponthoud bij vroeger kennissen en vrienden onderbroken. De oude, verlamde moeder zat hijgend van ontsteltenis, met haar grote, tragische ogen in haar leunstoel te wachten, Lizzie en Mrie liepen voortdurend naar de stoep heen en weer of zij hem toch eindelijk zagen komen; maar telkens hoorden zij het door de straat galmend bericht: ‘Hij zit bij Tjiepke Boart! Hij goa noar Blende Piers! Hij komt uit de Viertien Billekes!’ en in zenuwachtige opwinding vervloog de tijd, terwijl het reeds begon te schemeren, en nog steeds was hij niet te zien. De oude moeder zat met tranen in haar ogen, Lizzie, rood van gejaagdheid, zond elk ogenblik haar minnaar, - het onderwijzertje - de straat op om te kijken; en Mrie was absoluut haar hoofd kwijt, zuchtend en kreunend, amechtig hijgend met vuurrode wangen, en in zichzelf bede-prevelend, dat hij nu toch spoedig komen mocht. Zij eindigde met in de ‘beste kamer’ kaarsen voor het Lievevrouwebeeld te ontsteken en zonk er even met gevouwen handen smekend op haar knieën. Daar was hij eindelijk! Te voet, omringd door zijn joelende bende, zagen zij hem in de schemerige straat aankomen. Zijn hoge, slanke gestalte stak boven alle andere uit; zijn grote flaphoed, met brede rand, stond kranig-scheef, op 't linkeroor. Van ver juichte hij, met een brede armzwaai, het huis toe. Lizzie, die even weer naar binnen was gegaan, kwam op de stoep gehold, stond daar een oogwenk onbeweeglijk, herkende hem, vloog hem plotseling, haar wrok in tranen smeltend, met uitgestrekte armen tegemoet. Het was een wilde, knellende omhelzing; snikkend hing zij om zijn hals, en ook hij omsloot haar bevend in zijn armen en viel aan het schreien, eensklaps door zijn vaderlijke gevoelens overweldigd en al 't andere vergetend.
Zij traden binnen; en de bende volgde hem, in onweerhoudbare nieuwsgierigheid om die eerste ontmoeting, na tweeëntwintig jaar afwezigheid, tussen zoon en moeder bij te
| |
| |
wonen.
- Moeder! moeder! riep hij, met vooruitgestrekte handen en tranen in de ogen op de drempel van de woonkamer even stilgehouden.
Zij zei geen woord, maar steunde bevend met de beide handen op de armen van haar leunstoel, of zij op wou staan. - 'k 'n Kan niet, zuchtte zij enkel, met een angstblik van haar grote ogen hem aanstarend.
Hij was reeds bij haar, door zijn broeder Soarelke gevolgd. Hij drukte haar in zijn armen en zoende haar, de oude moeder, met ware, diep ontroerde liefde. Al de onenigheid van vroeger was ineens vergeten, en vergeten waren ook de lange, lange scheidingsjaren. 't Was eensklaps zacht in hem, en stil-weemoedig, als een lavende ontspanning. Lizzie schreide, onbedaarlijk; Soarelkes scheve ogen blikten griezelig in 't ronde, en kortademig stond Mrie, met in elkaar geknelde handen, in een hoek te hijgen. Roerloos op een afstand woonde de bende 't schouwspel bij, ietwat in haar verwachtingen teleurgesteld.
Doch dat alles duurde slechts een ogenblik: lachend strekte hij zich uit op een stoel, de laarsbenen naar voren en de deukhoed achterover, en giechelde:
- Well, my Lord! die Vloamijngen, wat 'n keirels toch!
- Hoe zij-je gij gekomen, jongen? vroeg bezinne Vervaet nog gans ontsteld en verbouwereerd.
Dat wekte terstond weer algemene vrolijkheid op.
- Mee de vliegmachine! riep Soarelke Meule proestlachend en de ganse bende proestte mee.
Bezinne Vervaet schudde het hoofd en zuchtte.
- Mee den buet, moeder, en doarachter mee den trein, en mee de bierkerre, schaterde Free.
- Joa moar, woar zijn ou koeffers, vroeg nog de oude vrouw bezorgd.
- Die komen achter, moeder.
- G' hèt zeker grueten honger?
- Joa ik, moeder, 'k zoe 'n peird de rug uiteten.
- Mrie! wendde bezinne Vervaet zich vermanend tot de meid.
Free keerde zich om en zag voor 't eerst de dikke, blonde
| |
| |
deerne staan.
- Es dat de moarte, moeder! riep hij jolig-verbaasd. - Well! my Lord! wat es ze dikke!
De bende schaterde, schaterde! Jantje van de Wiele kwam naar hem toe, klopte hem op de schouder, giechel-lachte, met zijn dikke, stotterende bierstem:
- Da es 'n malsche poeze, e-woar, menier Free! Pak ze moar ne kier in ou arms! 't Loddert al dat er aan es!
- Es 't woar! riep Free eensklaps opspringend en voor de grap de meid na-hollend, die met een schrikgil naar de keuken vluchtte.
- Moar Pa toch! bromde Lizzie geërgerd hem de weg versperrend.
Hij keek haar kluchtig aan, en voor het eerst ontwaarde hij aan haar zijde het bleek en schuchter bril-gezicht van 't jeugdig onderwijzertje.
- Who is that? vroeg hij even ernstig. Maar aan de hete kleur die eensklaps Lizzie's wangen bedekte, wist hij 't dadelijk en grinnikte:
- A lover! Is that your lover, Lizzie?... Do you speak English, sir?
Doodsbenauwd schudde de jongen 't hoofd en stamelde, ook eensklaps met een vurige kleur over zijn bleke wangen:
- Pardon, menier Vervoat, IJngels 'n klap ik niet.
- En ge wil mee mijn dochter treiwen! barstte Free gek-komisch onder oorverdovend geschater uit. - Never, sir, never!
- Och, Pa, ge zijt zot! riep Lizzie boos, terwijl het jeugdig meestertje niet meer wist hoe zich te houden.
De oude vrouw zat in haar stoel te zuchten, ontsteld en gejaagd, verbouwereerd door al die ongewone drukte om zich heen en slechts half begrijpend waarover het ging. Zij had met haar jongen alleen willen zijn en rustig over velerlei praten en horen vertellen, maar daar stond hij alweer met Soarelke midden in de nieuwsgierige woelbende, en steeds nieuwe bezoekers kwamen binnen, die hem wilden zien en een hels spektakel om hem hielden. 't Werd onuitstaanbaar, de ruime, ouderwetse woonkamer stond ervan volgepropt, men kon zich haast niet meer bewegen. Midden in 't geharrewar verscheen Mrie met een brede teil, waarop een halve
| |
| |
ham lag, die zij hoog, met uitgestrekte armen boven de hoofden tilde; en plotseling vloog Free bij dat zicht als dol op haar af, greep haar in de lenden vast en begon te grabbelen en te kittelen, zó dat de dikke meid eensklaps in noodgegil uitbarstte en met een plof, die de teil bijna deed barsten, haar vracht op een tafeltje neerliet.
- Och Hiere! och Hiere! ge 'n meug niet! mijn schuene hespe! mijn schuene tiele! kreet tragisch-ontsteld, met verwilderde ogen bezinne Vervaet. En zij riep Lizzie ter hulp, die verontwaardigd toesnelde en dringend, op gebiedende toon, de proestend-opdringende menigte verzocht hen nu toch eindelijk, om godswil, alleen te laten.
Het hielp althans wat. De meesten vertrokken, onder uitbundig gelach en gegiechel; en alleen bleven, op uitdrukkelijk verlangen van Free, Soarelke Meule en enkele vroegere vrienden, uitgenodigd om mee aan tafel te zitten. De lamp werd aangestoken, de voordeur werd op slot gedaan, en Mrie kreeg bevel voor niemand meer te openen.
Nu zaten ze, betrekkelijk rustig, met een achttal om de tafel, en aten grote plakken ham, met roggebrood. Bier wilde Free niet meer drinken, hij eiste wijn en drie zwarte flessen werden door Mrie uit de kelder gehaald.
Nu kon hij eindelijk ook vertellen...
Hij sprak over Amerika, over het leven ginds, over wat hij er in al die lange jaren al gezien en ondervonden had. Een luisterende stilte vol aandacht ernstigde om zijn woorden, de kerels werden geboeid door al dat vreemde en onbekende, de monden gaapten en de koppen glommen, met rimpels van inspanning om alles goed te begrijpen en te volgen; en alleen de ogen knepen soms achterdochtig half toe, als in vage twijfel of Free nu en dan niet een loopje met hen nam. Maar hij triomfeerde toch weer in hun geest door zijn verhalen, zoals hij jaren geleden triomfeerde en regeerde door de kracht van zijn baldadige waaghalzerijen; het legendarisch aureool schitterde nog met volle glans, en nietig voelden zij zich allen - bekrompen vastgeroeste dorpsbewonertjes - tegenover die kranige kerel, die zoveel wondere avonturen mee had doorgemaakt.
| |
| |
Zonder eind bleef hij vertellen, onder aanhoudend wijn-drinken en roken. Niemand anders gaf een klank dan af en toe een kort gelach of een vlug gezegde, en alleen de oude klok van de oude kamer ritmeerde met haar traag en dof getik de stage gang van zijn verhalen. Het was een wonderbare klok, een hoge, zware, vierkant-bruine kast op lange, schrale, houten poten, die er als magere stelten onderuit kwamen; en heel de grijze, tinnen uurplaat was omschilderd door een rare en barbaarse allegorie, die een moord voorstelde, 's nachts, bij maneschijn, te midden van een bos. De moordenaar omknelde met zijn linkerhand de toegeworgde keel van het ten gronde liggend slachtoffer, en in zijn opgeheven rechterhand hield hij een scherpe dolk, waarmee hij prikte in een bloedende borstwonde, één keer, twee keer, drie keer, al naar gelang van de kwartieren, terwijl hij op het volle uur zovele malen stak als er slagen op de klokschel klonken. Een somber oeloeloeloeloe-gezang, dat diep en zwaar uit het mechanisch ingewand opgalmde, begeleidde 't plegen van de misdaad, en daarna kwam er nog een vlug en dof-snorrend geratel, dat eensklaps met een korte klik-tik eindigde. Het leidde telkens voor een ogenblik de sterk geboeide aandacht van de toehoorders af, en met grijnzend gezicht keek Free ook telkens naar het oud ding om, alsof daarin een spotachtige plaaggeest zat verborgen, die er geheime pret in had om zijn verhaal te komen storen.
Van lieverlede, trouwens, onder de invloed van de drank en van zijn onophoudend praten, raakte hij weer sterk opgewonden en sloeg voortdurend van het blufferige in het dolle over. Tegen zijn moeder, die met onrustige ogen op haar stoel zat te bewegen en voorstelde om nu maar naar bed te gaan, beweerde hij dat hij nog in geen dagen uitgepraat was, en telkens als de dikke meid maar even in zijn buurt kwam, pakte en grabbelde hij ernaar, om de loutere pret haar van angst te horen gillen.
- 'k Zal van den nacht in ou bed ou tiens komen tellen! dreigde hij lachend. En als de meid, met wilde angstgebaren daarop wegvluchtte, gillachte ook de hele bende, behalve Lizzie, die door emotie in een van haar prikkelbare buien, nurks en boos reageerde, en 't bleek schoolmeestertje, dat
| |
| |
zenuwachtig handenwringend en verbouwereerd, stil in zijn hoekje zat, niet wetend wat hij van dat alles denken moest. Door een kier van de keukendeur kwam de grijze huispoes sluipend binnen, rondde zijn rug, rechtte zijn trillende staart, ging zich even tegen Free's knie aanstrijken.
- Mina! Mina! riep Mrie, als 't ware instinctmatig onraad voorgevoelend.
Maar 't was reeds te laat: met een vlugge greep tilde Free het beest bij zijn staart van de grond op, en hield even, onder uitbundig geschater, de poes wreedaardig-woest krauwend en blazend, als een veroverde prooi in de hoogte.
- Ons katte! ons schuene katte! Azue 'n goeje muizepakkerige! schreeuwde de meid huilend toespringend.
Wanhopig sloeg bezinne Vervaet haar beide armen in de hoogte en Lizzie schold het uit van nijdigheid. Free liet los en de poes vluchtte met dikke rug weg, maar 't koddig incident had weer een herinnering in zijn geheugen opgewekt: een aangrijpende wilde-kattenjacht in de Amerikaanse bossen, die hij nu ook met allerlei bijzonderheden aan 't vertellen ging.
Langzaam-sarrend-storend, terwijl hij juist in 't spannendst-boeiende van zijn verhaal was, begon de klok elf uur te tikken.
- Goddam! vloekte Free, zich ongeduldig omkerend. En eensklaps, vóór iemand de tijd had om te snappen wat hij doen wou, trok hij met een vlugge ruk een van zijn grote laarzen uit en plofte die verwensend tegen 't kleurenschild van de oude kast.
Het tragisch oeloeloeloeloe versmoorde in een ratelend geknor en de glinsterende moordenaarsdolk bleef trillend, in gestremde kracht, boven de rode wonde van 't slachtoffer hangen. Bezinne Vervaet slaakte een schorre angstkreet, Mrie vluchtte naar de keuken, Lizzie vloog woede-schreiend op haar vader af en al de anderen zaten even stom-verslagen, als zelf door de slag getroffen.
- O! mijn harloezie! mijn schuene harloezie! jammerde de oude vrouw. - O! gien deugniet! Zij-je nie beschoamd!
- Ze moakt te veel laweit! riep hij ruw, toch wel even door zijn eigen baldadigheid verbluft.
| |
| |
- Ala! da moe hier uit zijn; amoal noar Bedde! trad Lizzie gezagvoerend op.
Bedeesd stonden de gasten overeind.
- Moar mijn harloezie! mijn schuene harloezie! Es ze nou gebroken! klaagde de oude vrouw ontroostbaar.
Het bleek schoolmeestertje, die wel enig verstand van horlogewerk had, vroeg schuchter of hij 't even na mocht zien.
- Och Hiere, joa, miester, as 't ou belieft. Kijk er ne kier noar! smeekte bezinne Vervaet.
Hij klom op een stoel, opende met enige moeite 't bovendeel van de kast, begon daar binnen in te draaien en te peuteren.
- 't 'n Zal nog nie irg zijn, geluef ik, hoorde de oude vrouw hem met een zucht van verlichting zeggen.
Kettinkjes ratelden, radertjes snorden en eensklaps begon de klok opnieuw te slaan, terwijl het somber oeloeloeloeloe uit 't ingewand opdreunde. De moordenaar stak weer zijn scherpe dolk in d' open wonde, en alleen in zijn gebaar was nog iets weifelends, alsof de doorgestane emotie een trillende onvastheid aan zijn arm gegeven had. Het was een grappig zicht, dat dadelijk weer opgeruimdheid wekte. Allen stonden er omheen te grinniken en te lachen, en het schoolmeestertje glunderde van trots, omdat hij het zo goed en vlug hersteld had.
- Geeft ou demissie as schoolpinne en trekt as harloeziemoaker mee mijn dochter noar Amerika, ge zil fortune moaken! gekscheerde Free.
Nu sloeg het meestertje opnieuw een gek figuur; hij kreeg een vurige kleur en staarde strak ten gronde. Maar toch was hij gelukkig, en in zalige verrukking, ongevoelig voor de spotternij, keek hij even Lizzie aan.
Eensklaps een harde bonsslag, buiten op de voordeur! Hevig schrikten allen op. Mrie ging aan 't gillen en ook de oude vrouw sloeg bevend haar handen in elkaar en bibberde:
- Och Hiere toch! och Hiere toch!
Alleen Free was niet bang en vloog, als een held, door het gangetje naar de deur.
- Wie es er doar? riep hij gezagvoerend.
- Ou koeffers, meniere, aangezien dat-e toch nog op zijt! Een dreunend proestgelach klonk op en door de wijde, open deur kwamen twee sjouwers met de koffers binnen. Free
| |
| |
lachte de hele bende uit, en niet het minst zijn broeder Soarelke, die even bang geweest was als alle anderen en met zijn wreed-blikkende, schele ogen in een hoek gedrongen stond.
- Well, my Lord! riep Free, van de pret op zijn benen pletsend; en hij wilde Mrie weer naar de kelder sturen, om ook de sjouwers met wijn te trakteren.
Doch de oude vrouw was van vermoeienis en emotie uitgeput. Bevend riep ze de meid bij zich en zei dat ze naar bed wou gaan.
- Iest nog in de kelder om 'n flassche wijn! bulderde Free de meid toe.
- Nie nie, menier, as 't ou blieft, 't es genoeg, moeder wil goan sloapen, smeekte Mrie.
- 'k Zal van den nacht in ou bed ou tiens komen tellen! spot-dreigde hij weer.
- O! ge 'n meug nie, ge 'n meug nie, meniere! 'k Zal mijn deur op slot doen en om hulpe roepen! sidderde, ontdaan, de idioot-bange deerne.
De sjouwers kregen wat centen en een paar borrels in plaats van wijn, en langzaam, onder gedempt gelach, trokken de gasten heen, terwijl bezinne Vervaet, gebogen-zwaarsteunend op Mrie, hoofdschuddend naar haar slaapvertrek sukkelde.
- Ach Hiere! ach Hiere! precies zijn voader! zuchtte zij. Free ging even langs achteren buiten, en Lizzie en het meestertje bleven een momentje in de verlaten ruime woonkamer.
- Zie-je mij nog geirne? kwam hij vlug naar haar toe, en nam haar vleiend de hand, een wakend oog op de halfopen gebleven achterdeur houdend.
- Joa ik, ge weet gij da wel, fluisterde zij, zacht-bekoord.
- En zoe-je woarlijk peizen da Papa zal toestemmen?
- Moar joa joaj, hij zal wel moeten! klonk haar beslist antwoord.
Zij hoorden stappen komen, hij gaf haar vlug een zoen, zij duwde hem met een stootje naar het gangetje, terwijl Free weer binnenkwam.
- Well! my Lord! my Lord! lachte de wildzang nog even in zichzelf, om al de afgelopen pret, terwijl hij 't achterdeurtje
| |
| |
dichtdeed.
Op de oude klok tikte één slag, en de moordenaar gat een onvaste, weifelende prik, terwijl het ingewand even tragisch oeloeloede.
Het was kwart over twaalf geworden...
|
|