Der minnen loep van Dirc Potter
(1979)–Fons van Buuren– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
2. Der minnen loep en de traditie2.1. InleidingOorzaak van het feit dat Der minnen loep zijn plaats in de letterkundige traditie nog niet heeft toegewezen gekregen, is de geringe aandacht die men het werk tot nu toe in de litteratuurgeschiedenis heeft gegeven. Wil men die plaats bepalen, dan moeten er drie dingen gebeuren. In de eerste plaats dient het werk zelf te worden ontleed, zodat we weten wat Potter gedaan heeft, hoe Der minnen loep is opgezet, en wat het leert. In de tweede plaats moet worden onderzocht in welk litterair klimaat het gedicht thuishoort. En in de derde plaats dient nagegaan van welke werken het invloeden heeft ondervonden. Pas wanneer deze drie kwesties gedetailleerd zijn behandeld, kan een verantwoorde plaatsbepaling aan de orde komen. De hoofdstukken drie tot en met zeven van dit boek houden zich bezig met het eerste en derde punt. In dit tweede hoofdstuk besteed ik aandacht aan het litteraire klimaat: tot welke kring van werken behoort Der minnen loep, in welke traditie staat het, op welke werken kan het in opbouw of structuur of inhoudelijk geheel of gedeeltelijk teruggaan? Als we die vragen willen beantwoorden, moeten we om te beginnen voor ogen houden, dat aan Der minnen loep twee aspecten zijn te onderscheiden. Ik bedoel daarmee, dat Potter enerzijds theoretisch zijn leer uiteenzet en anderzijds toelichting geeft in de vorm van demonstratieve verhalen. ‘Theorie’ en ‘praktijk’ houden elkaar in evenwicht: aan beide is ongeveer de helft van het aantal verzen toebedeeld. Ik zal in dit hoofdstuk de twee aspecten gescheiden aan de orde stellen. Wat de theorie betreft is Der minnen loep een leer- | |
[pagina 55]
| |
dicht over de liefde. Het brengt ons dus tot het genre der artes amandi. Ik zal daarom dit genre en de belangrijkste vertegenwoordigers ervan in grote lijnen bespreken en Der minnen loep ermee confronteren. De demonstratieve verhalen - de ‘praktijk’ - komen in dit hoofdstuk niet als losse vertellingen ter sprake. Het gaat mij hier om Der minnen loep als geheel. Ingeborg Glier heeft met betrekking tot Der minnen loep gesproken van een tendens ‘zum thematisch bestimmten und gegliederten Erzählzyklus, wie er - freilich weniger didaktisch - in Boccaccios “Decamerone” und Chaucers “Canterbury Tales” zeittypische und überzeitliche Gestalt gewinnt’; en zij meent het werk typologisch te moeten plaatsen tussen Boccaccio's Decamerone en John Gowers Confessio amantis.Ga naar voetnoot136. Zo beschouwd, is Der minnen loep een novellenbundel waarvan de verhalen samenhang vertonen in die zin, dat ze alle binnen een en hetzelfde kader - Potters liefdesleer - zijn geplaatst. Als novellenbundel staat Der minnen loep evenmin alleen. In de late middeleeuwen komt men in de Westeuropese litteratuur veel van deze bundels tegen. Ook aan dit genre en enkele afzonderlijke bundels zal ik aandacht besteden en ook hier confronteer ik Der minnen loep met deze werken. Het is niet mijn bedoeling geweest in dit hoofdstuk de genoemde kwesties uitputtend te behandelen. Van volledigheid is geen sprake. Ik heb het terrein verkend en breng het hier voorlopig in kaart. De vergelijking van Der minnen loep met de andere door mij bekeken werken is zeer globaal. Ter verdediging kan ik twee argumenten aanvoeren. In de eerste plaats concentreer ik mij in dit boek op Der minnen loep zelf, want dat is toch het eerste dat moet gebeuren. In de tweede plaats dient aan een gedetailleerde vergelijking een globale vooraf te gaan, juist om enig zicht te krijgen op het hele terrein. Der minnen loep kan dan voorlopig een plaats krijgen en er | |
[pagina 56]
| |
kan een schifting gemaakt worden tussen de werken die als eerste voor een gedetailleerder vergelijkend onderzoek in aanmerking komen en de werken die een dergelijk onderzoek in mindere mate of helemaal niet vergen. Het is bij voorbeeld onverstandig een willekeurig leerdicht over de liefde uit de Westeuropese middeleeuwse litteratuur van het begin tot het eind met Der minnen loep te confronteren, als niet eerst gebleken is, dat er enige overeenkomst met Der minnen loep in grondplan of structuur valt aan te wijzen of dat er sporen van algemene invloed van dat leerdicht in de Westeuropese litteratuur zijn te bekennen. Ik heb in de noten bij dit hoofdstuk vrij veel materiaal bijeengebracht, niet alleen als verantwoording en als mogelijkheid tot controle, maar ook om toekomstige onderzoekers van het terrein de exploratie wat gemakkelijker te maken. | |
2.2. Artes amandiWat zijn eigenlijk artes amandi? Bij mijn weten is op die vraag nog nooit een afdoend antwoord gegeven en bestaat er ook geen studie waarin de problematiek en de geschiedenis van de artes amandi in hun geheel worden behandeld. Ik sta daarom even bij de vraag stil. In het algemeen kan men zeggen dat een ars amandi een gedragsleer voor de liefde behelst waarin zowel de theorie als de aan bepaalde normen gebonden praktijk wordt behandeld. De kunst van en de kundigheid in het liefhebben kan er uit worden geleerd. Die gedragsleer kan evenwel op verschillende manieren gestalte krijgen. Wie het hele terrein overziet kan daarbij de volgende onderscheidingen maken. Allereerst zijn er de compendia, werken waarin een liefdesleer min of meer systematisch wordt gedoceerd. In deze categorie zijn in de middeleeuwen het meest bekend Ovidius' Ars amatoria en de tegenhanger daarvan, de Remedia amorisGa naar voetnoot137. en | |
[pagina 57]
| |
het twaalfde-eeuwse werk van Andreas Capellanus De arte honeste amandi, ook genoemd De amore libri tres of kortweg De amore.Ga naar voetnoot138. Zowel van Ovidius als van Andreas Capellanus zijn er middeleeuwse bewerkingen in de volkstaal overgeleverd, terwijl er daarnaast soortgelijke, min of meer oorspronkelijke, artes amandi in de volkstaal werden geschreven. Bovendien ontstonden er talrijke pseudo-ovidiana. Ik kom onder 2.2.1.-2.2.4. op dit alles terug en bespreek dan ook de vraag in hoeverre Der minnen loep met deze werken bij het onderzoek geconfronteerd dient te worden. Een tweede categorie die men wel tot de artes amandi rekent, wordt gevormd door teksten die met de Duitse term Minnereden worden aangeduid. Deze categorie is tot nu toe ondefinieerbaar gebleken. Noch de inventarisator van de Minnereden, Tilo Brandis, noch Ingeborg Glier, wier boek Artes amandi geheel aan de Minnereden gewijd is, zijn erin geslaagd verder te komen dan uitgebreide omschrijvingen van wat men er allemaal toe kan rekenen.Ga naar voetnoot139. De laatste verdedigt op p. 13 impliciet de hoofdtitel - Artes amandiGa naar voetnoot140. - die zij haar boek meegaf: ‘In den Minnereden geht es auf mancherlei Weise immer wieder und vor allem um die ars amandi. Die Minne ist es, die hier einen absoluten Anspruch trägt, wie er sich sonst nur noch analog in der christlichen Heilslehre äussert.’ Ik vraag mij af of dit de titel van het boek rechtvaardigt. Een vluchtige blik in de inhoudsopgave van Tilo Brandis' inventarisatie leert hoe gevarieerd het bestand aan Minnereden is: lofzangen op de geliefde, liefdesbekentenissen, liefdesklachten, gesprekken over gelukkige en ongelukkige liefde, minne- en deugdenleer (met uitvoerige onderverdeling), minneallegorieën, enzovoorts.Ga naar voetnoot141. En dat bestand is niet compleet: op p. 12-15 geeft Brandis een opsomming van alles wat hij terzijde heeft gelaten. Men kan niet volhouden dat het in al deze gevallen om enigerlei ars amandi gaat. Ik geef één voorbeeld. | |
[pagina 58]
| |
Tot de Nederlandse Minnereden rekenen zowel Brandis (nr. 388) als Glier (p.274) het gedicht Van suveren cledren te dragen alle vrouwen.Ga naar voetnoot142. De inhoud van het gedicht komt neer op een aansporing tot de vrouwen om, in figuurlijke zin, de juiste kleren te dragen, zodat zij op Maria lijken: een wit hemd, ‘dats Suverheit’ (vs.26), een rode rok, ‘Scamelheit’ (vs. 41), een ‘blau sorcoet’ (vs.43), geheten ‘Ghestedicheit’ (vs.48) en een zwarte mantel, ‘Oetmoet es hi ghenaemt’ (vs. 60). Afgezien van het feit dat het hier allereerst om geestelijke zaken gaat, lijkt het mij onmogelijk om in een dergelijk geval ook maar te denken aan een ars amandi. Als men onder de noemer Minnereden teksten bij elkaar plaatst van zeer sterk uiteenlopende inhoud, is het misleidend en onjuist deze de naam artes amandi te geven. Alleen die Minnereden die gedragsleer met betrekking tot de liefde bevatten, hetzij in de vorm van praktische regels, hetzij als ars in de zin van ‘wetenschap’ der liefde, kan men artes amandi noemen. De overige vallen daarbuiten. Op de vraag of Der minnen loep en de Minnereden met elkaar geconfronteerd moeten worden bij mijn onderzoek, kom ik hieronder sub 2.2.5. in het kort terug. Een grote subcategorie van de teksten die onder de Duitse term Minnereden vallen, is die der minneallegorieën.Ga naar voetnoot143. Men kan deze allegorieën evenwel ook als een afzonderlijke categorie beschouwen, vooral op grond van de vorm, maar ook omdat juist de allegorieën dikwijls een gedragsleer in zake de liefde behelzen, zij het in verhulde vorm. Zij zijn dan ook, eerder dan de Minnereden in het algemeen, als ars amandi te beschouwen. Van de vele middeleeuwse minneallegorieën is veruit de bekendste de Roman de la Rose, die eeuwenlang grote invloed heeft uitgeoefend en onder andere twee keer in het Middelnederlands vertalend bewerkt is.Ga naar voetnoot144. In de Nederlandse litteratuur staan duidelijk onder invloed van de Roman de la Rose enkele van de grotere gedichten uit het derde gedeelte van | |
[pagina 59]
| |
het Gruuthuse-handschrift.Ga naar voetnoot145. Op de minneallegorie met betrekking tot Der minnen loep kom ik hieronder bij 2.2.6. terug. Ik geloof dat met de genoemde categorieën - compendia, Minnereden en minneallegorieën - het terrein der artes amandi redelijk is afgepaald. Ik zie daarbij af van de Arabische artes amandi, die mogelijk mede van invloed zijn geweest op de Westeuropese artes amandi, maar waarvan we niet behoeven aan te nemen dat ze rechtstreeks op Der minnen loep kunnen worden betrokken.Ga naar voetnoot146. Wat in deze paragraaf is behandeld, zal ik in de volgende subparagrafen van 2.2. iets nader bespreken. Om welke teksten gaat het, wat betekenen de genoemde of aangeduide teksten binnen het geheel van de Westeuropese litteratuur, en wat kunnen zij te maken hebben gehad met Potters Der minnen loep? | |
2.2.1. Ovidius' Ars amatoria en Remedia amorisAlles wat er in de middeleeuwen aan artes amandi wordt geschreven, staat op enigerlei wijze in verband met Ovidius' Ars amatoria en/of Remedia amoris.Ga naar voetnoot147. De Ars amatoria zoals wij die kennen bestaat uit drie boeken.Ga naar voetnoot148. De eerste twee gericht tot de jongemannen, het derde - naar men aanneemt later toegevoegd - tot de meisjes. Na het prohemium in het eerste boek geeft Ovidius in de verzen I, 35-38 een korte uiteenzetting over de te behandelen stof in de eerste twee boeken: I, 35[regelnummer]
Principio, quod amare velis, reperire labora,
Qui nova nunc primum miles in arma venis.
Proximus huic labor est placitam exorare puellam,
Tertius, ut longo tempore duret amor.
(Allereerst, span je in te vinden wat je wilt liefheb- | |
[pagina 60]
| |
ben, jij die nu voor het eerst als soldaat onder nieuwe wapenen aantreedt. Vervolgens wacht de arbeid het meisje waarin je behagen schept te verbidden. Het derde werk is: zorgen dat de liefde een lange levensduur heeft.) In het derde boek wil Ovidius leren op welke wijze een vrouw bemind moet worden (III, 28). De uitwerking van deze punten gebeurt minder rechtlijnig dan men wellicht zou verwachten. Voortdurend maakt Ovidius kleine ‘uitstapjes’, associatieve excursiones, om steeds toch weer terug te keren tot zijn eigenlijke onderwerp. Hij werkt veel met voorbeelden, soms door een korte verwijzing, soms door een wat meer uitgewerkt verhaal. In dat opzicht staat Potter dus niet zó ver van hem af en zou men kunnen zeggen, dat ook de Ars amatoria meer is dan een liefdesleer en iets heeft van de verhalenbundel in een notedop. Dat is een interessant gegeven, omdat er uit blijkt dat de beide hoofdcomponenten van Der minnen loep op kleiner schaal ook te vinden zijn in de Ars amatoria. Dit compositorisch element - theorie der liefde met voorbeelden toegelicht - zou Potter het denkbeeld aan de hand hebben kunnen doen voor de door hem gekozen vorm. Ik ga niet punt voor punt na wat Ovidius' liefdesleer behelst, omdat het mij hier alleen te doen is om een inventarisatie van het in de middeleeuwen voorradige materiaal. Ik doe de klassieke auteur natuurlijk schandelijk onrecht als ik zeg, dat zijn leer neerkomt op het doceren van geraffineerde verleidingskunsten die uitsluitend het buitenhuwelijks tweepersoonsbed tot doel hebben, maar ik veroorloof mij deze grofheid onder de belofte dat ik in het vijfde hoofdstuk op de Ars amatoria terugkom. De Remedia amoris bevat ruim veertig adviezen voor ongelukkige verliefden.Ga naar voetnoot149. Meer dan een derde daarvan is in fei- | |
[pagina 61]
| |
te afkomstig uit de Ars amatoria, maar wordt hier omgekeerd in zijn tegendeel: de raad wordt waarschuwing. Lenz is van mening, dat de hele inkleding van de Remedia duidelijk laat zien, dat het werk niet als echte remedie bedoeld is, dat het niet gaat om wat Ovidius zegt, maar om de wijze waarop hij het zegt. Tussen de regels door, zegt Lenz (p.4), leest de lezer: ‘Tue was du willst und gehe bis zum Äussersten, du kommst doch nicht von der Liebe los. Du musst dir darüber klar sein, dass selbst der beste Seelenarzt dir nur Sedativs geben kann’. Geen palinodie dus van de Ars amatoria, misschien eerder een ironisch vervolg. De invloed van Ovidius' werken in de middeleeuwen is onoverzienbaar groot, de litteratuur over die invloed is dat langzamerhand ook.Ga naar voetnoot150. Toch weten we nog lang niet hoe het precies met die invloed gesteld is. Mij beperkend tot de zaak waar het hier om gaat, volsta ik met één voorbeeld. Felix Schlösser heeft in zijn boek over Andreas CapellanusGa naar voetnoot151. Ovidius en zijn invloed vrijwel buiten beschouwing gelaten, maar Peter Dronke valt hem op dit punt scherp aan: ‘Andreas' De amore and De reprobatione amoris must surely be related to the literary context of the 12th century modernizations of Ovid's Ars amatoria and Remedia Amoris’.Ga naar voetnoot152. Zo eenvoudig ligt de zaak dus niet. Dat geldt ook voor onze opvattingen over de middeleeuwse interpretatie van Ovidius. In de litteratuur met betrekking tot ‘Ovidius in de middeleeuwen’ wordt veelal de nadruk gelegd op het wezenlijke onbegrip van de middeleeuwer voor de ‘echte’ Ovidius: deze wordt als het ware naar de middeleeuwen toe vertaald.Ga naar voetnoot153. Inderdaad gebeurt dit. Zo leest men in de commentaar op de Ars amatoria van de twaalf-de-eeuwer Arnulphus van Orléans, dat het nut van dit werk is: de kennis die men eruit opdoet van die dingen waaraan men zich in de liefde wel en niet te houden heeft.Ga naar voetnoot154. En Jacob van Maerlant denkt zo over Ovidius: ‘In des keysers Augustus | |
[pagina 62]
| |
daghen // Levede, horen wi gewaghen, // Ovidius Naso die boeke maecte // Scone, vele ende wel geraecte. // Uut sinen bouke sullen wi noemen // Hier ter stede somech bloemen’. En dan volgen er in zijn Spiegel historiael vijf hoofdstukken met algemene waarheden en spreukachtige gezegden.Ga naar voetnoot155. Anderzijds is er herhaaldelijk op gewezen, dat het dwaasheid zou zijn te veronderstellen, dat geen enkele middeleeuwer oog zou hebben gehad voor het superieure spel van de Ovidiaanse ironie. Er zijn teksten die aantonen dat middeleeuwers Ovidius wél begrepen.Ga naar voetnoot156. Dat neemt niet weg, dat Ovidius' werk op school als serieuze lectuur werd gelezen, óók de Ars amatoria en de Remedia amoris.Ga naar voetnoot157. Dat deze werken dus invloed hebben kunnen uitoefenen op middeleeuwse auteurs is alleen hierom al vanzelfsprekend. En men behoeft er zich dan ook niet in het minst over te verwonderen dat er talloze Ovidius-citaten en Ovidius-reminiscenties in de middeleeuwse litteratuur zijn aangewezen. De school heeft stellig een belangrijke bijdrage aan deze Ovidius-kennis geleverd.Ga naar voetnoot158. Na wat in het eerste hoofdstuk over Potters biografie is gezegd, ligt het voor de hand te veronderstellen dat hij op school Ovidius heeft leren kennen. Over de Ars amatoria moet nog worden opgemerkt, dat deze met name zich heeft mogen verheugen in een royale directe belangstelling: de tekst wordt herhaaldelijk bewerkt, vooral in het Frans; bij voorbeeld door Maître Elie, Guiart, en Jacques d'Amiens, terwijl een vertaling van Chrétien de Troyes verloren moet zijn gegaan.Ga naar voetnoot159. Maar gezien de rechtstreekse contacten die Potter met de Latijnse Ovidius op school moet hebben gehad, lijkt het mij niet noodzakelijk deze Franse bewerkingen in eerste instantie bij het onderzoek te betrekken. | |
[pagina 63]
| |
2.2.2. Andreas Capellanus' De amore libri tresUit het laatste kwart van de twaalfde eeuw dateert het tractaat De amore libri tres of De arte honeste amandi van Andreas Capellanus.Ga naar voetnoot160. Dat tractaat is tussen 1290 en het eind van de vijftiende eeuw meer dan eens vertaald - in het Frans, Catalaans, Italiaans en Duits - en heeft invloed gehad op talrijke middeleeuwse litteraire werken.Ga naar voetnoot161. Dat het bij Andreas Capellanus om een liefdesleer gaat, staat buiten kijf.Ga naar voetnoot162. In drie boeken behandelt het werk allerlei vragen die de liefde betreffen. In Boek I: wat liefde is, tussen wie er liefde kan bestaan, vanwaar zij haar naam heeft, wat het effect ervan is, welke personen voor de liefde geschikt zijn, hoe en op hoeveel manieren liefde kan worden verworven, met lange uitweidingen onder andere in een aantal dialogen, over de liefde van clerici en van nonnen, over de liefde die met geld wordt verworven, over het gemakkelijk bereiken van het gevraagde, over de liefde van boeren (‘rustici’) en van hoeren. In Boek II: hoe eenmaal verworven liefde moet worden behouden, hoe de liefde groter moet worden, hoe liefde kan verminderen, hoe liefde kan worden beëindigd, over aanwijzingen waaruit blijkt dat de liefde wederzijds is, over het probleem van de ontrouw van de een tegenover de ander, over verschillende oordelen in zake een aantal liefdesgevallen (de bekende cours d'amourGa naar voetnoot163.), over de regels der liefde (waarbij eenendertig regels worden opgesomd). In Boek III ten slotte wordt gesproken over de verwerping van de (in de eerste twee boeken behandelde) liefde: De reprobatione amoris. Over de interpretatie van Andreas' werk bestaan zeer uiteenlopende meningen. Het tractaat is onder andere beschouwd als de theorie van de troubadoursminne of van ‘de’ hoofse liefde, als navolging van Ovidius, als praktisch hand- | |
[pagina 64]
| |
boek voor minnaars, als ironische aanval op de menselijke begeerte des vlezes (de ‘cupiditas’).Ga naar eind164. De twee boeiendste interpretaties van de laatste jaren zijn die van Robertson en van Cherniss.Ga naar eind165. Robertson leest de boeken I en II allereerst als ironie, terwijl het derde boek naar zijn oordeel letterlijk moet worden opgevat: het gaat allemaal over de cupiditas en deze dient verworpen. Cherniss interpreteert het werk in z'n geheel als ‘a comic mock treatise’ (p.224). Volgens hem haalt Andreas zijn stof uit verschillende soorten van contemporaine litteratuur, die alle dit gemeen hebben dat ze op enigerlei wijze de liefde behandelen: ‘These materials are not the components of any preexisting “system” of love; they are random conventional ideas and attitudes which had by Andreas' time become indigenous to various kinds of literature, and which he brings together by force in a single, all-encompassing work’ (p.225). Dat werpt een geheel nieuw licht op de zaak: vanuit deze totaal-interpretatie worden alle problemen, alle tegenstrijdigheden in het werk, verklaarbaar. In wezen zou Andreas Capellanus geen samenhangende theorie geven: hij kiest uit hetgeen hij voorhanden heeft en maakt een tractaat dat geen serieus tractaat is doch amusante lectuur. Dat is in het kort het betoog van Cherniss. Bij mijn weten is er op het artikel nog niet echt gereageerd. Ik durf niet te beoordelen of deze interpretatie alle andere overtreft. Het pluspunt ervan is, dat Andreas' werk als geheel geïnterpreteerd wordt. Een implicatie ervan zou zijn (en daarom heb ik er wat langer bij stilgestaan) dat we bij een eventuele confrontatie van Potter met Andreas niet per se op een ‘systeem’ behoeven uit te zijn, al kan Potter het werk, als hij het gekend heeft, natuurlijk best hebben gelezen als latere negentiende- en twintigste-eeuwse filologen, die er zo graag een handboek van hebben willen maken. Misschien is het dat ook wel geweest, maar mogelijk in een andere zin: men kon erin terecht, maar | |
[pagina 65]
| |
- naar eigen keus. Hoe dat zij, het werk heeft enkele eeuwen lang succes gehad. Dat blijkt alleen al uit het aantal bewaard gebleven handschriftenGa naar eind166. en de vertalingen waar aan het begin van deze paragraaf (p.63) op werd gewezen. Potter kán het zeker hebben gekend. | |
2.2.3. De artes amandi in de volkstaalBehalve de Ars amatoria en de Remedia amoris van Ovidius en De amore libri tres van Andreas Capellanus en de bewerking daarvan in de Westeuropese volkstalen bestaan er ook oorspronkelijke artes amandi in de volkstaal. Buiten de Duitse Minnereden (waarover hierna sub 2.2.5.) zijn dat vrijwel allemaal Franse of Anglo-normandische teksten, zoals: Le donnei des amants, Li flours d'amours, De la fole et de la sage, en werken van Richard de Fournival en Matfre Ermengau.Ga naar eind167. Men kan zich afvragen in hoeverre dit soort teksten moet worden onderzocht met het oog op eventuele relaties met Der minnen loep. Theoretisch is het mogelijk dat Potter een of meer van deze artes amandi heeft gekend. Dat zal - toeval daargelaten - afhankelijk zijn geweest van de bekendheid van deze teksten. En van die bekendheid weten we heel weinig. Het aantal handschriften is gering, wat in ieder geval niet wijst op ruime verspreiding. Daar komt bij dat al deze teksten min of meer in de traditie van Ovidius of van Andreas Capellanus thuishoren. Ik heb een aantal steekproeven genomen, maar meer dan enkele zeer algemene overeenkomsten met Potters werk heb ik niet gevonden. Ik geef echter toe, dat een minutieuze vergelijking meer zou kunnen opleveren. Binnen het kader van het door mij te verrichten onderzoek meende ik echter dit terrein verder te mogen laten liggen. | |
2.2.4. De pseudo-ovidianaPseudo-ovidiaanse teksten zijn er vele in de middeleeuwen.Ga naar eind168. Drie ervan hebben als (een soort) ars amandi de meeste invloed | |
[pagina 66]
| |
gehad: Pamphilus, De vetula en Facetus. De PamphilusGa naar eind169. is geschreven tegen het eind van de twaalfde eeuw. Het Latijnse, 780 regels tellend, gedicht-indramavorm werd snel populair, maar na 1300 moet die populariteit verminderd zijn. Vermoedelijk is Pamphilus een van de geschriften waar Floris en Blancefloer in lezen: ‘In Juvenale ende in Panflette // Ende in Ovidio de Arte Amandi’.Ga naar eind170. Het werk handelt over Pamphilus en Galathea, die door een oude vrouw aan elkaar gekoppeld worden. De rol van zo'n oude vrouw is een bekend gegeven in de litteratuur. We komen haar in De vetula opnieuw tegen en in de Roman de la Rose, die op dit punt zeker beïnvloed is door de Pamphilus.Ga naar eind171. De opzet van Pamphilus is, zoals uit het voorgaande blijkt, een geheel andere dan die van Potters Der minnen loep. Het laatstgenoemde werk kan alleen sporen van de Pamphilus vertonen in zover er wellicht citaten uit zijn overgenomen, want deze behoorden tot de culturele bagage van vele middeleeuwse schrijvers.Ga naar eind172. Om die eventuele citaten is het mij echter niet te doen en ik heb het werk dan ook verder buiten beschouwing gelaten. De vetula,Ga naar eind173. 2390 hexameters in drie boeken, moet dateren van ongeveer het midden der dertiende eeuw. Het werk wordt gepresenteerd als een soort autobiografie van Ovidius. Het dankt zijn naam aan de oude vrouw in wier armen de dichter terecht zegt te komen. Als hij twintig jaar later zijn echte geliefde terugvindt, zijn beiden op leeftijd. De periode der liefde is voorbij. Ovidius en de vrouw dienen zich nu met ernstiger vragen bezig te houden: in het derde boek komen allerlei wetenschappelijke kwesties aan de orde. Voor De vetula geldt hetzelfde als voor Pamphilus. Het werk heeft lange tijd invloed gehad en nader onderzoek zou kunnen uitwijzen, dat men er echo's van opvangt in Der minnen loep. Maar de opzet en de structuur ervan lijken in genen dele op | |
[pagina 67]
| |
die van Potters werk. Ik heb daarom ook dit pseudo-ovidianum verder terzijde geschoven. De FacetusGa naar eind174. is een beknopte gedragsleer van 510 verzen. De regels 131-384 zijn een kleine ars amandi van 254 verzen. Dit gedeelte, dat in de middeleeuwen zeer bekend is geweest en ook afzonderlijk is overgeleverd, kan gesplitst worden in twee stukken: de eerste 190 verzen (dus de regels 131-320 van de complete Facetus) zijn een navolging in kort bestek van de Ars amatoria, de laatste 64 (de verzen 321-384 van de Facetus) van de Remedia amoris. Dat deze weinig omvangrijke stukken niet model hebben gestaan voor Der minnen loep behoeft geen betoog. Bij verder onderzoek zou hooguit kunnen blijken, dat Potter er op detailpunten gebruik van heeft gemaakt. Ook dit onderzoek heb ik niet verricht. | |
2.2.5. De Duitse MinneredenMet de Duitse MinneredenGa naar eind175. is het in feite net zo gesteld als met de sub 2.2.3. genoemde artes amandi in de volkstaal. Er komt evenwel nog bij, dat Ingeborg Glier in haar studie over deze teksten zijdelings het werk van Potter heeft betrokken en tot de conclusie komt, dat Der minnen loep ‘eine eigentümliche Sonderstellung’ inneemt temidden van de laatmiddeleeuwse artes amandi (p.288) en zij kan blijkbaar geen enkele Minnereden aanwijzen die er ook maar enigszins op lijkt. Steekproeven mijnerzijds leverden ook niets op. Ik heb daarom uiteindelijk gemeend deze Duitse teksten eveneens buiten beschouwing te mogen laten bij het door mij gekozen kader. | |
2.2.6. De minneallegorieën, in het bijzonder de Roman de la RoseMinneallegorieën zijn er in de middeleeuwen te kust en te keur.Ga naar eind176. Het zou geen zin hebben een opsomming van het bestand te geven. De allegorische vorm - niet het leerdicht dat daarachter schuilgaat! - kan trouwens geheel buiten beschouwing | |
[pagina 68]
| |
blijven, omdat Der minnen loep geen allegorie is. Even lijkt het erop wanneer in het begin van het werk het Venus-visioen wordt opgeroepen, maar Venus verdwijnt en de ik-figuur blijft met zijn opdracht achter. Die opdracht is: een werk maken over ‘der minnen loep’. En dat doet hij. Er is nog één punt waar niet de allegorie, maar althans de personificatie om de hoek komt kijken. Bij de vier kardinale deugden, die de vier graden der goede minne begeleiden, wordt gesproken over de kleding en de kleur van de kleding dezer deugden. Maar daarmee is dan ook alles gezegd. Met een allegorie heeft Der minnen loep niets van doen. Binnen het allegorisch kader echter kan de ars amandi een rol spelen. Opnieuw staan we dan voor de vraag of al deze teksten daarom in het onderzoek betrokken moeten worden. Het lijkt mij onmogelijk en onnodig. Alleen wat aanwijsbaar grote invloed heeft uitgeoefend kan aan bod komen. In de praktijk betekent het dat alleen de Roman de la Rose, waarvan wij weten dat de invloed èn breed èn diep geweest is, in aanmerking komt.Ga naar eind177. Op grond van de grote weerklank die het werk heeft gevonden, moeten we aannemen dat Potter het kán hebben gekend. De ars amandi in de Roman de la Rose wordt gedoceerd door vooral vijf figuren: Amours (de God van minnen), Dame Reson (Vrouwe Redene), Amis (Vrient), Faussemblant (Valsch Gelaet) en La Vieille (de oude quene).Ga naar eind178. Van alle vijf leert Amans (Die minnere) iets anders op het terrein der liefde. Fleming heeft in zijn magnifieke analyse van de Roman de la RoseGa naar eind179. laten zien hoe subtiel Jean de Meun te werk is gegaan: zijn personages zeggen allen hun eigen zegje en pas bij een nauwkeurige ontleding van hun woorden blijkt wat zij precies zeggen en wie zij in feite zijn. Wie de Roman de la Rose raadpleegt als ars amandi, moet er bij voortduring op bedacht zijn dat het niet gaat om een systematisch betoog van Jean | |
[pagina 69]
| |
de Meun (of van Guillaume de Lorris voor wat het eerste gedeelte betreft) maar om een aantal uiteenzettingen van zeer verschillende personen met ieder hun eigen invalshoeken. Ik zal die ‘leer’ hier niet navertellen, maar verwijs naar Fleming. Of de Roman de la Rose daadwerkelijk invloed heeft uitgeoefend op Der minnen loep is een vraag die zeker beantwoord moet worden. Toch ga ik er alleen zijdelings op in. De reden daarvoor is deze. Potter bespreekt in zijn inleiding op het werk verschillende soorten van liefde en kiest er daaruit ten slotte een die hij in Der minnen loep zal behandelen. Daarop kom ik in het derde hoofdstuk over de proloog op Der minnen loep terug. Daar zal ik dan ook de Roman de la Rose ter sprake brengen, omdat de leraren der liefde in dit werk eveneens verscheidene soorten van liefde doceren of bespreken.Ga naar eind180. Potter nu blijkt in Der minnen loep geheel gericht op het huwelijk en op de verhouding meisje - jongen en vrouw - man. De procreatie speelt daarbij nauwelijks mee.Ga naar eind181. Hierop wordt in de Roman de la Rose door Reson (Vrouw Redene) juist alle nadruk gelegd. Voor zover de vrouw - man verhouding daar ter sprake komt, gaat het om goedgekeurde voortplanting en verwerpelijke sexuele begeerte. Potter echter heeft het vooral over trouw en ontrouw, zoals in het vierde hoofdstuk zal blijken. Ik wil hiermee niet zeggen, dat er dus van invloed van de Roman de la Rose niet gesproken kan worden, maar alleen dat het werk niet als eerste onderzoeksobject bij de vergelijking naar voren moet worden geschoven. | |
2.2.7. Tussentijdse balansIn principe is het mogelijk dat Potter door een van de honderden artes amandi (met inbegrip van al het hiervoor geschetste) toevallig beïnvloed is. Bij de steekproeven die ik tijdens mijn onderzoek steeds heb genomen ben ik echter altijd weer gestuit op de zeer algemene, nietszeggende, | |
[pagina 70]
| |
overeenkomsten waar ik onder 2.2.3. op p. 65 op doelde. Ik werd nooit geconfronteerd met dezelfde opzet in vier boeken naar vier soorten liefde, nooit ook met zoveel en zo uitvoerige, toelichtende exempla. Wat dus vooral ontbrak en allereerst ontbrak was de conceptie van het geheel. Wat dat betreft werd de ‘eigentümliche Sonderstellung’ die Glier het werk toekende, steeds bevestigd.Ga naar eind182. Intussen bleef natuurlijk staan, dat Der minnen loep een werk is uit een lange traditie van artes amandi. Het leek uitgesloten dat er vanuit het werk geen verbindingslijnen te trekken zouden zijn naar die traditie. Hoewel Potters opvattingen en die van Ovidius weinig gemeenschappelijk hebben, moet de aandacht met betrekking tot de traditie toch allereerst die kant uitgaan. Daar zijn drie redenen voor. In de eerste plaats ligt Ovidius' werk aan alle middeleeuwse artes amandi direct of indirect ten grondslag. Ten tweede moet Dirc Potter, als hij school gegaan heeft - en dat is toch wel zeer waarschijnlijk - Ovidius' werk zelf hebben leren kennen, terwijl hij al die andere artes amandi daar niet is tegengekomen. In de derde plaats is het opmerkelijk, dat we op een zekere compositorische overeenkomst tussen de Ars amatoria en Der minnen loep zijn gestuit.Ga naar eind183. Redenen genoeg om allereerst Ovidius' werk in het onderzoek te betrekken. In het vijfde hoofdstuk komt zijn oeuvre dan ook uitvoerig ter sprake. | |
2.3. De verhalenOngeveer de helft van het aantal versregels dat Der minnen loep telt is besteed aan de toelichtende verhalen. Zij zijn thematisch met elkaar verbonden in die zin, dat zij steeds stukjes van de theorie aanschouwelijk maken of concretiseren. Als binnen een groter kader verbonden verhalen staan zij niet alleen. Ingeborg GlierGa naar eind184. heeft in dit verband, | |
[pagina 71]
| |
naast Potters Der minnen loep, Chaucers Canterbury tales, Boccaccio's Decamerone en Gowers Confessio amantis genoemd.Ga naar eind185. Toch is er duidelijk verschil. Bij Chaucer en Boccaccio, en enigermate ook bij Gower, is er sprake van een raamvertelling. In het geval van Der minnen loep kan men dat niet zeggen, omdat het ‘raam’ hier geen verhaal is, maar een betoog: Potters liefdesleer. Bij hem - en ook wel bij Gower - zijn de verhalen voorbeelden, toelichting. Het gemeenschappelijk element bij alle vier de auteurs is alleen de encadrering, maar de kaders zelf verschillen in hoge mate. Ik geef bij Potter (en bij Gower) de voorkeur aan ‘binnen een kader verbonden verhalen’. Bezien we nu globaal het hele corpus van vertellingen in Der minnen loep, dan is voor een deel ervan nog een andere verbondenheid aanwijsbaar: ‘Bijna alle Heroides’, zegt Te Winkel, ‘heeft hij tot verhalen omgewerkt’.Ga naar eind186. En Te Winkel noemt daarnaast negen verhalen die naar zijn mening aan de Metamorphosen zijn ontleend.Ga naar eind187. Van de Heroides en de Metamorphosen kan men zeggen, dat in deze werken de brieven, respectievelijk de vertellingen, ook binnen een kader verbonden zijn: de Heldinnenbrieven zijn alle liefdesklachten, de Metamorphosen behandelen ‘veranderingen’. Er zijn dus twee redenen om deze werken mede in het onderzoek te betrekken: de verbondenheid binnen een kader, vergelijkbaar, in meerdere of in mindere mate, met die van de verhalen bij Boccaccio, Chaucer en Gower, en het feit dat Potter voor ruim een derde van zijn vertellingen juist van deze Ovidiaanse werken gebruikmaakt.Ga naar eind188. In het verlengde van de Heroides en de Metamorphosen liggen drie andere teksten die dan eveneens ter sprake moeten komen: Boccaccio's De mulieribus claris, Chaucers Legend of good women en de Ovide moralisé, omdat de stof van Ovidius' Heroides en Metamorphosen daarin eveneens gebruikt is en omdat Potter deze werken mogelijk | |
[pagina 72]
| |
heeft gekend.Ga naar eind189. Ook de Bijbel is in Der minnen loep ruim vertegenwoordigd. Te Winkel noemt zeven verhalen die eraan zijn ontleend, plus het (apocriefe) verhaal van Susanna.Ga naar eind190. Daar zou men nog aan kunnen toevoegen de korte reminiscentie aan David en Batseba (II, 3787-3793; te kort inderdaad om een ‘vertelling’ genoemd te kunnen worden) en de geschiedenis van Jacob en Ruben, die zijdelings ter sprake wordt gebracht (III, 802-826).Ga naar eind191. In totaal is er dus een tiental bijbelse geschiedenissen verwerkt. Ofschoon ook zij in Der minnen loep natuurlijk ‘binnen het kader verbonden’ zijn, kan men moeilijk de Bijbel als een ‘novellenbundel’ in het onderzoek betrekken. Tegen de achtergrond trouwens van álle bijbelverhalen is dit tiental een zeer kleine hoeveelheid. Het vertegenwoordigt niet de Bijbel als ‘verhalenbundel’. Ik laat in de subparagrafen hieronder het Boek der boeken dan ook buiten beschouwing. De Bijbel en Ovidius, die ‘andere’ bijbel,Ga naar eind192. vormen de hoofdbronnen van de vertellingen in Der minnen loep. Samen leveren zij de stof voor meer dan de helft van het aantal verhalen. De overige komen uit allerlei, ten dele nog niet geïdentificeerde, bronnen.Ga naar eind193. Van een of meer bundels waaraan deze vertellingen, of groepjes van vertellingen, ontleend zouden zijn, is tot nu toe geen spoor gevonden. De stof lijkt ‘antiek’, maar die aanduiding is te algemeen en te vaag om in de richting van bepaalde bundels te kunnen denken.Ga naar eind194. In het onderstaande komen alleen de hiervoor genoemde ‘bundels’ ter sprake. | |
2.3.1. Boccaccio's DecameroneGa naar eind195.Het raam van de Decamerone is de vertelling van de Florentijnse pestepidemie. Binnen dit verhaal worden gedurende tien dagen iedere dag tien verhalen verteld: een honderdvoudige bonte afwisseling. In beginsel heeft deze opzet met Pot- | |
[pagina 73]
| |
ters werkwijze bij het schrijven van Der minnen loep weinig van doen. Wel kan Potter door zijn langdurig verblijf in Italië in aanraking zijn gekomen met het werk van de grootmeester der Italiaanse vertelkunst en aan hem het denkbeeld der encadrering hebben ontleend. Daar staat tegenover, dat hij zo'n idee ook best uit andere bronnen kan hebben opgedaan, bij voorbeeld uit de hieronder nog te bespreken bundels, of uit de in de middeleeuwen zeer verspreide raamvertelling Van den VII vroeden van binnen Rome.Ga naar eind196. Bovendien is het opmerkelijk dat Potter bij Boccaccio verhalen te over had kunnen vinden om ze als illustratiemateriaal te gebruiken, maar dat hij dit blijkbaar niet heeft gedaan. Er zijn zegge en schrijve drie vertellingen in Der minnen loep waarvan de stof - niet meer dan dat - ook bij Boccaccio voorkomt: het verhaal van Het Parijse echtpaar,Ga naar eind197. het verhaal van De Spaanse schildknaapGa naar eind198. en dat van Orphaen en Lympiose, dat in feite de beroemde historie van Griseldis is.Ga naar eind199. De stof van deze drie verhalen is echter zo bekend geweest, dat het niet mogelijk is Boccaccio als de directe bron aan te wijzen.Ga naar eind200. Er is geen reden om aan te nemen dat Potter de idee voor de vorm van Der minnen loep aan de Decamerone heeft ontleend. | |
2.3.2. Boccaccio's De mulieribus clarisGa naar eind201.In De mulieribus claris geeft Boccaccio een reeks van meer dan honderd vertellingen achter elkaar, van Eva tot Johanna, koningin van Jeruzalem en Sicilië, tijdgenote van Boccaccio. Onder die ‘beroemde vrouwen’ zijn er die we ook bij Potter tegenkomen, maar - zij stammen allen uit de Ovidiaanse traditie. Op één na: Semiramis, ‘Van Babilone die coninghinne’ (Der minnen loep III, 833-909). Potter behandelt van haar geschiedenis de bloedschennige verhouding met haar zoon en noemt vrij terloops, juist als tegenstelling, haar groot- | |
[pagina 74]
| |
heid als koningin. Boccaccio, die haar als tweede beroemde vrouw ten tonele voert, doet het precies andersom. De overeenkomst is dus zeer gering. Daar komt bij, dat Semiramis in de middeleeuwen een overbekende figuur is geweest.Ga naar eind202. Het lijkt niet waarschijnlijk dat Potter bij Boccaccio te rade is gegaan. | |
2.3.3. Chaucers Legend of good womenGa naar eind203.Voor Chaucers onvoltooide Legend of good women geldt hetzelfde als voor Boccaccio's De mulieribus claris. De stof van zes van de negen legenden vindt men bij Potter terug, maar opnieuw gaat het om zuiver Ovidiaanse materie. Wel heeft Chaucer het blijkens de proloog over de liefde, doch dat is bij Ovidius in deze verhalen net zo. Ik kan in de Legend en Der minnen loep hooguit een zekere, zeer vage, parallellie ontdekken, geen directe verwantschap. Het is ook moeilijk vol te houden dat de twee geschriften als ars amandi te vergelijken vallen. Zij hebben mijns inziens niets met elkaar te maken. | |
2.3.4. Chaucers Canterbury talesGa naar eind204.De Canterbury tales kunnen wat hun verhouding tot Potter betreft op één lijn gesteld worden met Boccaccio's Decamerone: de opzet van het werk - de pelgrims die op hun tocht naar Canterbury elkaar verhalen vertellen - heeft niets gemeen met Der minnen loep. De verhalen zelf hebben dat evenmin. Wel zijn er in de Canterbury tales zeer veel Ovidius-reminiscentiesGa naar eind205. maar het enige dat daaruit valt te concluderen voor mijn onderzoek is, dat opnieuw bevestigd wordt dat Ovidius' invloed erg groot geweest is. Van een nauwere relatie tussen het werk van Chaucer en Potter is geen sprake. | |
2.3.5. Gowers Confessio amantisGa naar eind206.Chaucers tijdgenoot en vriend John Gower is de auteur van de | |
[pagina 75]
| |
Confessio amantis. De inhoud van het gedicht, dat ongeveer 34.000 verzen telt, komt in het kort op het volgende neer. Na een lange proloog krijgt Venus' priester Genius in het eerste van de acht boeken opdracht de biecht te horen van de minnaar, die in het werk geïdentificeerd wordt met Gower. Tijdens die biecht komen in de acht boeken successievelijk alle hoofdzonden en de daaruit voortvloeiende zonden aan de orde. Maar ook aanzienlijk meer dan deze zonden. De liefde, de moraal, de wetenschap en de verhalen zijn niet van de lucht. Van die verhalen heeft Gower, of beter Genius, er een honderdtal bij de hand, en hij vertelt ze vaak zeer uitgebreid. Ten dele - hoe zou het anders kunnen! - komen die verhalen uit Ovidius en uit de Bijbel en ook hier vindt men meer dan eens stof die eveneens in Der minnen loep wordt aangetroffen. Maar er is verder toch alleen deze overeenkomst, dat de liefde het hoofdthema is. De Confessio amantis is echter heel iets anders dan een ars amandi. De biecht, het thema van de hoofdzonden, de bijna onoverzienbare uitwerking van alles, en het slot, waarbij de minnaar zich afkeert van de aardse liefde, het heeft alles samen in wezen met opzet, bouw en uitwerking van Der minnen loep slechts een zeer oppervlakkige relatie. De werken staan los van elkaar. | |
2.3.6. De Ovide moraliséGa naar eind207.In de Ovide moralisé worden in vijftien boeken, samen ruim 72.000 verzen, allereerst Ovidius' Metamorphosen vertaald en allegorisch geïnterpreteerd of voorzien van een moralisatie dan wel van een historische uitleg. Soms wordt dit alles gecombineerd. Er is evenwel veel meer in de Ovide moralisé te vinden: allerlei verhalen uit de klassieke oudheid, waaronder een aantal uit Ovidius' Heroides, maar ook middeleeuwse verhalen; de auteur maakt gebruik van de Bijbel, van de Ovi- | |
[pagina 76]
| |
dius-commentaren van Johannes de Garlandia en Arnulphus van Orléans, van de Roman de la Rose, de Historia scolastica van Petrus Comestor en het Bestiaire d'amour van Richard de Fournival. Vast staat dat het werk in de middeleeuwen grote invloed heeft gehad. Ook op Potter? De Ovide moralisé is in ieder geval geen ars amandi en als zodanig dus niet vergelijkbaar met Der minnen loep. Ook het hoofdgegeven, de vertaalde en van commentaar voorziene Metamorphosen, is niet bij Potter aan te wijzen. Van allegorisering is in diens werk geen sprake. De opzet van Potter is een volstrekt andere. Gezien echter de grote weerklank van het werk geloof ik dat we in principe rekening moeten houden met de mogelijkheid van rechtstreekse of indirecte detail-invloed. Of dat ook werkelijk het geval is, kan pas bij minutieuzer onderzoek blijken. Dat Der minnen loep in opzet zou teruggaan op de Ovide moralisé is onmogelijk. | |
2.3.7. Ovidius' Metamorphosen en HeroidesGa naar eind208.Van de Metamorphosen en van de Heroides kan men natuurlijk evenmin zeggen, dat zij in structuur vergelijkbaar zijn met Der minnen loep, maar dat beide werken, en met name de Heroides, achter Der minnen loep zichtbaar worden, lijdt geen twijfel. Van het zestigtal verhalen zouden er drieëntwintig op de Metamorphosen en de Heroides teruggaan. De stof van vrijwel alle in de middeleeuwen bekendeGa naar eind209. Heldinnenbrieven is gebruikt en, andersom geredeneerd, van de verhalen in Der minnen loep zijn er niet minder dan veertien voor wat hun stof betreft ontleend aan de Heroides.Ga naar eind210. Potter zelf verwijst twee keer expliciet naar deze brieven. In Boek II schrijft hij over de brief van Hero, die bij hem overigens Adonis heet, aan Leander: II, 203[regelnummer]
Den brieff, dien sij hem oversende,
Also Ovidius hoer legende
| |
[pagina 77]
| |
205[regelnummer]
In epistolen heeft bescreven,
Die hout aldus ghelijck ende even.Ga naar margenoot+
En in Boek III zegt hij over de brief die Canace aan haar broer Macareus stuurde: III, 1023[regelnummer]
Na dat Ovidius doet verslach
In sijnre epistolen, daer ict sach.
Dat Potter de Heroides zelf heeft gekend, wordt door deze twee plaatsen natuurlijk niet bewezen. Maar zou het niet onverstandig zijn bij voorbaat het tegendeel aan te nemen? Zou Potter in de Heroides niet een belangrijke bron voor zijn werk hebben gevonden? | |
2.4. BesluitDe bevindingen van dit hoofdstuk zijn vrij negatief. Ongeveer alle teksten die als ars amandi of als ‘verhalenbundel’ in verre of nabije zin bron zouden kunnen zijn voor Potters werk blijken eigenlijk niet als zodanig in aanmerking te komen. Maar er is ook een positieve kant. Zowel bij de artes amandi als bij de verhalen voert het onderzoek ons nog het meest in de richting van Ovidius. Niet in die zin, dat Potter Ovidius' werk zou hebben vertaald, maar wel zo, dat er nogal wat Ovidiaans materiaal in Der minnen loep is gebruikt. Als we deze tamelijk onduidelijke en ten dele hypothetische gegevens combineren met Potters (eveneens ten dele hypothetische) biografica uit het eerste hoofdstuk, dan mogen we voorlopig concluderen, dat bij verder onderzoek naar de traditie waarin Der minnen loep staat, de Ovidiaanse wereld het eerst te exploreren gebied vormt. Vooraf echter moet Potters leerdicht zelf aan een onderzoek worden onderworpen. |
|