In de kankantrie
(1957)–Constant Butner– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
De zwampen door.Die morgen kon Harry op school zijn aandacht niet bij zijn werk houden. Telkens dwaalden ze af naar de tocht door de zwampen, die hij in de middag met Josua zou gaan maken. Thuisgekomen at hij vlug zijn boterhammen op, ging zijn oudste kleren aantrekken en weg was hij, op weg naar het winkeltje van Bahadoer. Hij trof het, want Lall Bahadoer was thuis. ‘Baas Bahadoer, Moeder heeft erge hoofdpijn. Ik moet een tube aspirine hebben,’ zei hij. ‘Aspirine, meneer Harry, maar die verkoop ik niet. U vraagt precies wat ik niet heb!’ antwoordde de oude man. ‘Heeft u geen aspirine? Wat vervelend is dat. Moeder heeft er zó op gerekend dat ik ze mee zou brengen! Wat moet ik beginnen?’ ‘Kan jullie dienstmeisje niet de stad in?’ vroeg baas Bahadoer bezorgd. ‘Nee, die is vandaag vrij,’ loog Harry. Teleurgesteld staarde hij voor zich uit. ‘Is Lall Bahadoer er niet?’ vroeg hij plotseling. ‘Dan zou die misschien kunnen gaan?’ ‘M'n zoon is thuis, ja, die wil ik ook wel sturen. Goed, meneer Harry. Voor mevrouw Donkers kan dat wel!’ zei baas Bahadoer. Hij ging de achterdeur door en Harry hoorde hem zijn zoon roepen. Even later kwam deze de winkel binnenstappen. ‘Ga vlug naar de stad,’ zei zijn vader, ‘en haal voor mevrouw Donkers een tube aspirine.’ ‘Ik? Naar de stad? Nu? Ik heb geen tijd, ik moet nog...... eh......’ ‘Wàt moet je nog?’ | |
[pagina 97]
| |
‘Ik moet nog...... eh......’ ‘Sta niet te zaniken en schiet op. Een tube aspirine voor mevrouw Donkers. Nu direct. Hier is geld. Schiet op!’ zei zijn vader boos. Lall Bahadoer slofte de winkel uit en keek Harry vernietigend aan. ‘Kan die moeder van jou niemand anders sturen?’ bromde hij. ‘Nee,’ antwoordde Harry. ‘Ons dienstmeisje is vrij en ik wist niet dat je vader geen aspirine verkocht. Het spijt me erg!’ Bahadoer nam zijn fiets en verdween in de richting van plantage Zorgvliet. ‘Dank u wel!’ riep Harry naar baas Bahadoer en hij rende nu naar Josua's huis. Daar zat deze 'm al op te wachten, de houwer in de hand. ‘Is Bahadoer wèg, Harry?’ ‘Ja, 't is prachtig gelukt! Hij is naar de stad om aspirine voor Moeder te kopen! Ha, ha! Ze zijn er lekker ingevlogen. Nu opschieten, Josua. We moeten onze tijd goed gebruiken.’ Ze haastten zich langs het plantagepad naar de amandelboom, Harry voorop, het touw over de schouder, terwijl Josua volgde, de houwer krijgshaftig in de hand. Bij de amandelboom gekomen hielden ze stil. Ze keken om zich heen en luisterden...... ‘Er is niemand,’ zei Josua. ‘Kom, laten we gaan!’ Ze kropen weer door de struiken heen en lieten zich voorzichtig aan de andere kant in de zwamp zakken. Het water reikte hun tot aan de borst. ‘Hu! Diep is 't hier!’ rilde Harry. ‘Vooruit, die kant op. Pas op dat 't papiertje niet nat wordt, Harry, want dat is onze wegwijzer!’ Josua ging nu voorop en Harry volgde, het papiertje in de lucht houdend. Langzaam ging het voorwaarts. Hier en daar zakten hun voeten in de zachte bodem en ze kwamen slechts moeilijk vooruit. | |
[pagina 98]
| |
‘Als we recht door gaan moeten we op die dijk onder water terecht komen,’ meende Josua. ‘We moeten een beetje rechts aanhouden, anders missen we 'm misschien nog, want op die tekening maakt hij daar net een bocht.’ ‘Als ik maar niet op 'n kaaiman trap!’ zei Harry. ‘Die maken wel dat ze weg komen. Als je ze maar niet in het nauw drijft,’ was het antwoord. De zwamp had hier en daar diepere plaatsen, zodat ze soms tot bijna aan de schouders in het water stonden. ‘Degene die dit getekend heeft moet hier goed de weg weten,’ zei Harry. ‘Hij kent de ondiepe plaatsen.’ Na enige tijd kwamen ze op de dijk. Ze gingen nu omhoog en het zwampwater kwam hun hier niet verder dan de knieën. Harry raadpleegde de tekening. ‘We moeten nu die kant uit, Josua,’ en hij wees naar het bos op een flinke afstand van waar ze stonden. ‘Er staat in de zwamp een kruisje,’ vervolgde hij, terwijl hij het papiertje aan Josua liet zien, ‘dat is zeker die boom dáár, die dode stam, die daar alleen vóór het bos staat. Het kàn niets anders zijn. Dus dáár moeten we op aanhouden en vandaar recht het bos in.’ Ze volgden het dijkje over een korte afstand, zoals de tekening dat aangaf en toen zakte Josua weer de diepere zwamp in, in de richting van de dode boom. Harry bleef nog even staan en raadpleegde het papiertje om zich te overtuigen dat ze de goede richting namen. ‘Hoe zouden we straks die rivier over moeten?’ riep hij naar Josua. ‘Zullen we daar wel zien,’ was het antwoord. ‘Lall Bahadoer had gisteren óók geen boot bij zich!’ ‘Misschien 'n vlot!’ meende Harry, die Josua nu weer volgde. ‘Moet je eens naar achteren kijken!’ zei Josua. ‘We laten een heel spoor achter van modderig water, terwijl de zwamp | |
[pagina 99]
| |
juist overal zo helder is. Als iemand ons volgen wil zal 'm dat hier niet moeilijk vallen!’ ‘Maar Bahadoer is naar de stad,’ antwoordde Harry. Voorzichtig voelde hij telkens eerst met z'n voet, voor hij hem neerzette en uiterst langzaam schoten ze op. ‘We moeten wel terug zijn vóór Lall Bahadoer uit de stad terug is,’ meende Josua, die niet erg gebrand scheen op een ontmoeting met de Hindoestaanse jongen. ‘Verbeeld je als hij ons in de gaten zou hebben en volgen door de zwamp...!’ ‘Dat zien we dan wel als 't zover is!’ was Harry's laconieke antwoord. ‘Het bovenste water is veel warmer dan dat op de bodem, hè?’ merkte Josua op. ‘Ja, daar wordt het door de zon verwarmd......,’ begon Harry, maar plotseling zakte hij in een gat en ging haast kopje onder. ‘Oei! riep hij, ‘ik trapte in een gat. We schieten niet hard op!’ ‘Langzaam maar zeker!’ was het antwoord. ‘Als je zo diep door de zwamp moet baggeren kun je niet vlugger lopen.’ Ze waren de dode boom nu dicht genaderd en Harry keek weer op zijn papiertje. ‘Een tiengi fowroe!’Ga naar voetnoot1) zei Josua, terwijl hij naar de grote zwarte vogel boven in de boom wees. ‘Die stinkvogels zitten letterlijk overal. Ze eten niet alleen dode dieren, hoor. Als ze een kuikentje bijvoorbeeld te pakken kunnen krijgen, laten ze zich dat hapje niet voorbijgaan!’ Intussen waren ze bij de boom gekomen en hielden stil. ‘Nu die kant uit, recht op dat bos af,’ wees Harry, op zijn papier kijkende. ‘Daarna moeten we bij een kreek komen met een brug of zoiets!’ Josua keek in de richting vanwaar ze gekomen waren alsof hij vreesde gevolgd te worden. Hij hield zijn hand boven zijn ogen en zijn blik ging over de watervlakte achter hen. | |
[pagina 100]
| |
‘Kom,’ zei Harry. ‘Opschieten!’ Ze vervolgden weer hun lange weg door het kille water. Nu en dan verloor Harry bijna zijn schoen en hij had soms moeite op de been te blijven, door de ongelijke bodem van de diepe zwamp. ‘Is deze zwamp in de droge tijd droog?’ vroeg Harry. ‘Nee, hier staat altijd water. Ik heb 'm tenminste nog nooit droog gezien!’ was het antwoord van Josua, die al een aardig eind vooruit was. Hij scheen zich makkelijker door de zwamp voort te bewegen dan Harry. ‘Dat had je vroeger in Holland ook nooit gedacht, dat je in Suriname nog eens tot aan je nek door de zwampen zou baggeren, op het spoor van bankrovers!’ zei Josua grinnikend. ‘Ik hoop dat het de moeite waard zal zijn,’ bromde Harry. ‘Het is tenslotte best mogelijk dat dit alles niks te maken heeft met de bankoverval!’ Ze waren nu bij de bosrand gekomen en de bodem van het moeras begon te stijgen, totdat ze geheel op het droge waren. Ze stonden nu aan de rand van een dicht bos. Doornige struiken, lage palmen, hoge bomen en een wirwar van lianen versperden hun de weg. ‘Er moet hier ergens toch een doorgang zijn,’ meende Josua. ‘Die Lall Bahadoer is er toch óók doorheen gegaan. Zoeken!’ Speurend keken ze in het rond, tot plotseling Josua een doorgang opmerkte, een eindje van de plaats waar ze op het droge waren gekomen. Gemakkelijk konden ze hier in gebukte houding doorheen en toen ze een eindje gevorderd waren, werd het lage struikgewas minder dicht, zodat ze hier en daar rechtop konden lopen. In de natte grond konden ze duidelijk de voetsporen van Lall Bahadoer zien. ‘We zijn op de goede weg, Josua!’ zei Harry. ‘Kijk maar, hier is iemand kortgeleden doorgekomen. Die sporen zijn vers!’ Plotseling stonden ze voor een smalle kreek, waarover een | |
[pagina 101]
| |
paar palissadenGa naar voetnoot1) waren gelegd. De kreek was te breed om er overheen te springen, daarom had Lall Bahadoer zeker die palissaden gekapt en er een wankel bruggetje van gemaakt. Het water droop nog uit de kletsnatte kleren van de jongens, terwijl Harry de plasjes in zijn schoenen had staan! ‘Trek ze toch uit!’ had Josua al gezegd, maar hij had makkelijk praten. Hij zelf was het lopen op blote voeten gewend, maar Harry niet, en zeker niet in het bos. Josua had weinig moeite met het palissadenbruggetje, maar Harry had er een lange stok bij nodig, als steun. Eenmaal aan de overkant raadpleegde Harry weer zijn papiertje. ‘Volg die voetsporen maar,’ zei Josua, ‘veel gemakkelijker!’ Even verder stuitten ze op een klein laag pinaGa naar voetnoot2) afdakje, dat op een open plek naast het modderige paadje was gebouwd. ‘Hier heeft iemand voor de regen geschuild!’ stelde Josua vast. ‘Maar als je die zwampen bent doorgetrokken hoef je toch niet te schuilen voor een paar regendroppels!’ vond Harry. ‘Het regenwater is veel kouder dan het zwampwater. Voor de regen schuilen ze in het bos haast altijd, nat of niet nat!’ ‘Laten we hier even gaan zitten,’ stelde Harry voor. ‘Ik ben bekaf van dat ploeteren door die zwampen en dat gekruip door die struiken!’ ‘Hertesporen,’ zei Josua. ‘Er zitten hier herten, kijk maar,’ en hij wees naar enige duidelijke sporen, welke de kleine | |
[pagina 102]
| |
hoefjes van de herten in de drassige grond hadden afgedrukt. ‘Er zijn er hier een paar voorbij getrokken.’ ‘Wat is er hier eigenlijk aan de overkant van de rivier, Josua?’ ‘Niets. Haast overal zwampen. Een heel eind verderop is een bospolitiepost en nog verder plantages, maar hier tegenover is niets.’ Plotseling legde Josua zijn vinger op de mond en wees naar een open plek, recht vooruit. ‘Een powisi,’Ga naar voetnoot1) fluisterde hij. Een prachtige, glanzend zwarte vogel stapte daar parmantig door het bos. Het dier was zeker zo hoog als een schaap en had een heldergele snavel, waarop een grote knobbel zat, verder een lange brede staart en een witte buik. Hier en daar pikte de vogel iets op en met lange bedachtzame passen stapte het dier dan weer verder. ‘Heerlijk vlees,’ fluisterde Josua. ‘Jammer dat ik m'n geweer niet heb meegenomen.’ ‘Je zou hier toch niet willen schieten? Iedereen zou je horen!’ Stil staarden ze naar de prachtige vogel, tot deze in het struikgewas verdween. ‘Weet je dat ze die vogels vroeger veel gebruikten bij de goudsmokkel?’ zei Josua. ‘Goudsmokkel?’ vroeg Harry verbaasd. ‘Ja. Ze zijn erg makkelijk tam te maken. Als de arbeiders uit de goudvelden naar de stad gaan, worden ze altijd op bepaalde politieposten onderweg onderzocht of ze geen goud proberen te smokkelen. Nu pikken die vogels alles op wat glinstert en zo lieten ze dan stukjes goud oppikken. Ze namen de vogel dan mee naar de stad en daar kregen ze het goud wel weer terug.’ Toen Harry weer een beetje bijgekomen was, stelde hij voor om weer op te stappen. Het bos werd nu meer open en ze konden verder gewoon rechtop lopen. De sporen van | |
[pagina 103]
| |
Lall Bahadoer waren makkelijk te volgen en zo konden ze nu een beetje opschieten. ‘Ik hoor stemmen!’ zei Josua en ze bleven doodstil staan. ‘Kom, direct verstoppen!’ Harry bleef nog even staan, maar volgde direct daarop Josua, die een dichter bosgedeelte was ingevlucht. Hij had ook duidelijk stemmen gehoord. Hijgend zaten ze te luisteren naar de stemmen, die dichterbij schenen te komen. ‘Wie zouden dat zijn? Kan Lall Bahadoer niet zijn!’ zei Harry zenuwachtig. ‘Zouden die sporen dan soms niet van Lall Bahadoer zijn? Misschien zijn we toch op een heel verkeerd spoor. Misschien heeft dit tekeningetje niks met de roofoverval te maken!’ ‘Wacht maar, je zult dadelijk wel zien wie 't zijn,’ fluisterde Josua. ‘Maar die mensen moeten dan ook door de zwamp?’ ‘Welnee, dit bos loopt langs de rivier. De zwamp ligt alleen tussen plantage Rustenburg en dit bos. Als Lall Bahadoer van de plantage naar hier wil, moet hij door de zwamp zoals wij gekomen zijn.’ ‘Die mensen staan stil,’ meende Harry. ‘Nee, ze lopen een ander pad, hoor maar, ze gaan naar rechts. Het zijn bosnegers!’ ‘Wonen hier dan bosnegers in de buurt?’ ‘Nee, joe damakoekoeGa naar voetnoot1), we zijn hier vlak bij de Commewijne-rivier. Het zijn bosnegers in een korjaal, die voorbij varen!’ en lachend sprong Josua weer te voorschijn. ‘Foei!’ zei Harry opgelucht. ‘Was me dat schrikken!’ ‘Ja, ik dacht ook dat er onraad was!’ bekende Josua. Spoedig waren ze weer op het modderige paadje, dat Lall Bahadoer door het bos gekapt had, en even later zagen ze de brede rivier al door het bos. Aan de oever gekomen zei Josua: ‘Wat nu! Er ligt geen boot!’ Harry nam weer het papiertje. ‘Hier moet iets zijn, want er staat een stip met een pijl erbij.’ | |
[pagina 104]
| |
Josua keek ook naar de tekening en zei, ‘dus we moeten hier links zoeken, langs de waterkant. Wat zou daar zijn?’ Behoedzaam en zo weinig mogelijk gedruis makend baanden ze zich een weg door het dichte gebladerte dat de rivier omzoomde. ‘Sssssst!’ maande Josua. ‘Je weet nooit wat die pijl betekent. Misschien zit hier wel iemand!’ ‘Zo'n stip met een pijl erbij lijkt mij meer op iets, dat daar begraven ligt!’ vond Harry. ‘Die zeventigduizend gulden!’ fluisterde Josua grinnikend. ‘Kan ook een boot zijn die ze de kant op hebben getrokken! Hoe komt Lall Bahadoer anders naar de overkant?’ ‘Wie zegt dat hij naar de overkant gaat?’ zei Josua. ‘De overkant kan toch ook naar hier komen?’ Daar had Harry nog helemaal niet aan gedacht. ‘Misschien ligt er een boot aan de óverkant. Zou die Bizerta soms aan de overkant zitten?’ ‘Weet ik het?’ antwoordde Josua. ‘Ik geloof dat we hier zijn vastgelopen!’ ‘Als Bizerta aan de overkant zit, brengt Bahadoer hem misschien geregeld eten!’ zei Harry. ‘Kan best!’ ‘Dan moet hij dat eten toch hier ergens neerzetten. Dan zou Bizerta het van de overkant met een korjaal bijvoorbeeld 's nachts komen halen?’ zei Josua twijfelend. ‘We hoeven niet verder te lopen, Josua, die stip staat dichtbij de stippellijn, dus het kan niet zover weg zijn. Laten we liever teruggaan en nog eens goed zoeken! Iets meer het bos in.’ De jongens liepen nu weer in de richting van de stippellijn, terwijl ze hun ogen goed de kost gaven. Ze naderden een heel dicht bosje, dat meer op een heuveltje leek. Dichterbij gekomen zei Josua: ‘Wat is dat? Géén houtluizennestGa naar voetnoot1).’ Hij stak zijn voet in het bosje en woelde in het gebladerte dat er op een hoop scheen te liggen. | |
[pagina 105]
| |
‘Een boot!’ fluisterde hij ineens. ‘Harry, een korjaal! Een kleintje, kijk, verstopt onder die bladeren!’ en hij krabde met zijn voet de bladeren weg, die er opgegooid waren om de boot aan het oog te onttrekken. ‘Waarachtig!’ liet Harry zich ontsnappen. ‘Die gebruikt Bahadoer om over te varen!’ De korjaal lag omgedraaid en een parelGa naar voetnoot1) eronder. ‘Wat zullen we doen?’ vroeg Josua. ‘Naar de overkant?’ Harry keek om zich heen. ‘Is 't niet wat laat? We zijn een hoop tijd kwijt als we helemaal naar de overkant moeten en daar loopt die stippellijn bovendien nog een eind verder!’ ‘Als we opschieten?’ stelde Josua voor. ‘Jammer dat we niet langs de rivier naar de plantage kunnen teruglopen, want een eind verder stroomt een heel brede kreek, waar je niet overheen kan.’ ‘Nou, als we precies dezelfde weg terug moeten als we gekomen zijn, mogen we zeker wel opschieten! Vooruit maar. Naar de overkant!’ zuchtte Harry. Vlug trokken ze de korjaal onder de struiken vandaan. ‘Hij heeft 'm expres een eind het bos ingetrokken, zodat hij van de rivier uit niet te zien is!’ zei Josua. In korte tijd hadden ze het bootje in de rivier, maar het bleek zó klein dat ze onmogelijk met z'n tweeën erin konden. ‘Ik ga wel!’ zei Harry! ‘Welnee, laat mij maar gaan, wie weet wat er aan de overkant is,’ zei Josua. ‘Of je nu naar de overkant gaat of hier blijft zitten, het gevaar blijft hetzelfde! Hier heb je kans dat Bahadoer je snapt. Aan de overkant is het misschien die Bizerta, die je tegen 't lijf loopt!’ meende Harry. ‘Laten we loten!’ Harry brak twee kleine stokjes van een struik, het ene korter dan het andere, en hield ze Josua voor. ‘Het kortste stokje gaat naar de overkant!’ zei hij. Josua keek even over de rivier en trok toen vlug een stokje. | |
[pagina 106]
| |
‘Jij hebt het kortste!’ riep Harry. ‘Schiet op. Ik wacht hier op je! Hier is die tekening. Maar...... pas goed op, Josua. Kijk goed uit. Als je iemand ziet loop je gewoon door en vooral niet op de loop gaan, want dat trekt altijd de aandacht. Al kom je duizend Bizerta's tegen, toch gewoon doorlopen alsof je bosbessen loopt te zoeken!’ zei Harry. ‘Die groeien hier niet!’ zei Josua. ‘Dan zoek je maar wat anders! Vooruit, anders wordt het te laat!’ Josua kroop in het kleine korjaaltje en Harry reikte hem de parel, waarop hij de korjaal een flinke duw gaf. ‘Goeie reis!’ zei hij. ‘Hier blijven wachten, hoor!’ zei Josua. Midden op de brede stroom gekomen keek Josua even om alsof hij wilde zeggen: ‘Wat ben ik begonnen!’, maar moedig pagaaide hij verder, terwijl Harry hem met de ogen volgde. Schuin stak Josua de rivier over in de richting van de twee bomen, die daar stonden en zoals op de tekening ook stond aangegeven. Voor het overige was de oever dicht begroeid met struikgewas. Die twee kruisjes stelden natuurlijk die twee bomen voor en vandaar moest hij dus het stippellijntje weer zien te volgen. De stroom was veel te sterk om precies bij de twee bomen uit te komen en hij was er al een heel eind voorbij toen hij pas de andere oever bereikte. Hij maakte de korjaal daar vast en liep door het struikgewas naar de twee bomen. Aan de sporen in de modderige grond kon hij zien dat hier enkele keren gelopen was. Alles klopte dus precies met de tekening. Nu moest hij goed oppassen, want hij naderde het eindpunt en daar moest toch iets zijn......, wat? Het terrein was hier open en hij kon een heel eind zien. In de verte was een heuvel. Hij keek op zijn papiertje en ontdekte dat die heuvel precies in de richting van de stippellijn lag. Die cirkel was dus helemaal geen meer, maar een heuvel! Zo vlug mogelijk liep hij op de heuvel af, zich zoveel mogelijk | |
[pagina 107]
| |
schuil houdend achter bomen en struiken, die hier ver uiteen stonden. De grond was erg drassig en hier en daar leek het zelfs meer op een ondiepe zwamp. Volgens de tekening moest hij de heuvel in het midden oversteken en achter de heuvel stond het laatste kruis...... Omzichtig naderde hij de heuvel, die echter op een flinke afstand van de rivier lag. Als er iemand op die heuvel verborgen zat en deze richting uitkeek, zou die hem altijd moeten kunnen zien, zo dacht hij. Op je eentje is het toch heel anders dan wanneer je met z'n tweeën bent. Als hij nu Bizerta eens tegenkwam. Als die hem vroeg wat hij hier zocht, wat zou hij dan moeten zeggen? Harry had makkelijk praten met z'n bosbessen zoeken! Die Bizerta was toch ook geen kleine jongen en hij zou Josua ook zeker niet uitnodigen een kopje thee bij 'm te komen drinken! Een groot litteken over de rechterwang! Dat had hij zeker in een gevecht opgelopen. Ze hadden beter de politie kunnen waarschuwen! Wat moest hij nu alléén tegen Bizerta beginnen? Josua, zoon van baas Voorn, voorman op plantage Rustenburg! Verbeeldde die zich, dat hij de daders van de roofoverval op de Bank van Suriname kon ontmaskeren? Al piekerende was hij de heuvel nu dicht genaderd en hij had nog niets verdachts opgemerkt, hoewel hij toch goed om zich heen keek. Hij volgde zo goed mogelijk de sporen van Lall Bahadoer, maar dat was nu en dan erg moeilijk en als hij een stuk water door was, moest hij telkens weer die sporen opzoeken. Hij stond nu aan de voet van de heuvel. Zou hij er zomaar tegenop lopen? Wat zou er aan de achterkant zijn? Op het papiertje stond er weer een zwamp getekend, maar ook weer zo'n kruis. Een boom? Hij besloot hier het spoor te verlaten en om de heuvel heen te lopen. Het werd hem nu wel een beetje te gevaarlijk! Voorzichtig sloop hij door de bosjes en struiken, welke aan de voet van de heuvel groeiden en langzaam baande hij zich een weg naar de andere zijde, waar hij | |
[pagina 108]
| |
al spoedig op een zwamp stuitte. Nu en dan bleef hij staan om te luisteren en goed om zich heen te kijken. Niets! Het was doodstil. Donkere wolken bedekten de zon en elk ogenblik kon een regenbui losbarsten. Josua sloop verder, langs de heuvelrand, terwijl hij rechts de zwamp had. Wat kon dat kruis nu voorstellen? Hier waren vele grote bomen en in het midden, aan de achterzijde van de heuvel, was niets bijzonders. Josua keek weer op 't papier. Tja, hier moest toch iets zijn, aan de rand van de zwamp. Plotseling werd zijn oog getrokken door weer zo'n klein pina afdakje. Hij sloop erheen en ontdekte er niets anders dan een paar lege blikjes. Zou Lall Bahadoer hier het eten voor Bizerta brengen? Maar waar zou Bizerta dan zitten? Die woonde niet hier, dat kon je goed zien. Er was geen verbrand hout dat op een vuur zou duiden, er was geen slaapplaats, er was verder niks. Nee, Bizerta zat ergens anders, maar waar? Hij tuurde de zwamp over, maar zag niets bijzonders. In de verte stonden enige hoge bomen, kankantries, zoals je er zoveel in Suriname zag. Wat moest hij nu doen? Teruggaan en Harry vertellen dat het spoor doodliep? Er zat weinig anders op! Hij speurde nog eens de omgeving af, liet zijn blik over de uitgestrekte zwamp gaan tot aan de hoge kankantries, maar kon niets bijzonders onderscheiden. Langzaam sloop hij dezelfde weg terug welke hij gekomen was. In het open terrein gekomen zette hij het op een lopen en spoedig had hij weer de korjaal bereikt. Hij sprong in het bootje en pagaaide uit alle macht naar de overkant, waar Harry hem gespannen stond op te wachten. ‘En......?’ riep deze al lang vóórdat Josua de oever bereikt had. ‘Niks te vinden!’ riep Josua terug. ‘Dat laatste kruisje is een pina dakje, meer niet. Géén Bizerta, géén schuilplaats!’ Teleurgesteld keek Harry naar de overkant...... |
|