In de kankantrie
(1957)–Constant Butner– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
Oude Hendrik helpt.De jongens zaten over het papiertje gebogen en bekeken het aandachtig. Buiten regende het pijpestelen en Josua was drijfnat bij Harry gekomen. ‘Trek wat droge kleren van Harry aan,’ had mevrouw Donkers gezegd, maar Josua had geantwoord: ‘Ach nee, droogt wel, mevrouw!’ ‘Ik snap er niet veel van!’ bekende Harry, nadat hij het papiertje lang en goed bekeken had. ‘Nu, 't is mij ook zo klaar als modder,’ vond Josua, ‘hebben we dáár nou zo'n moeite voor gedaan?’ ‘Vergeet niet dat we door onze inbraak bij Bahadoer een zwart masker hebben gevonden, Josua. Dat zal denk ik wèl de moeite waard zijn.’ ‘Zouden we het niet aan commandant Boereveen vertellen?’ ‘Wat, weer daar naar toe gaan? Ik pieker er niet over. Wéér uitgelachen worden, zeker!’ ‘Maar dat masker!’ begon Josua weer. ‘Dat betekent toch dat Lall Bahadoer een van de daders is?’ ‘Welnee, dat hoeft toch helemaal niet? Het kàn heel goed natuurlijk, maar omdat hij een zwart masker heeft hoeft hij toch niet de Bank van Suriname overvallen te hebben? Het is geen bewijs en ik ga niet meer naar de politie als ik niet honderd procent bewijs heb. Alléén dat masker is niks! Nee, Josua. Dit tekeningetje heeft iets te betekenen, maar wat?’ Het was een rechthoekig stukje papier, waarop met potlood in de hoek een vierkantje was getekend. Een eindje verder liep een stippellijntje naar beneden, terwijl er allemaal dwars-streepjes over het papier getekend waren. Het stippellijntje boog zich later naar rechts, ging dan tussen een aantal kruisjes door, het kruiste dan een smalle baan en kwam weer in kruisjes terecht. Dan stond er een pijltje, dat wees naar een zwarte stip. Het stippellijntje vervolgde dan weer over een | |
[pagina 83]
| |
bredere baan, weer twee kruisjes en liep dan door een kleine cirkel. Het eindigde ten slotte bij wéér een kruisje, tussen van die streepjes. ‘Als je dat stippellijntje volgt, kom je wel ergens terecht!’ meende Josua. ‘Misschien in het hol van de leeuw!’ opperde Harry. ‘Maar hoe kun je 't volgen als je niet weet waar het begint.’ ‘Geloof je ook niet dat het stippellijntje aangeeft hoe je moet lopen, ergens naar toe?’ ‘Ja,’ antwoordde Harry, ‘dat kan best, maar misschien heeft het niks te maken met de bankoverval!’ ‘Wat zouden al die streepjes en kruisjes voorstellen?’ dacht Josua hardop. ‘Kunnen die kruisjes niet een kerkhof betekenen? Dáár staan toch kruisjes. Weet jij er een?’ | |
[pagina 84]
| |
‘Wel in de stad, maar niet aan deze kant van de rivier,’ antwoordde Harry. ‘Maar dat vierkantje in de hoek zal wel een gebouw of zoiets zijn. Als we nou wisten wèlk gebouw dàt was, of wàt dat vierkantje voorstelde, dan waren we een heel eind verder!’ ‘Dan zou het een pad zijn dat naar een kerkhof voert! Misschien hebben de rovers het geld op een kerkhof verborgen!’ ‘Nee, want kijk maar, het pad loopt er doorhéén en dan verder. Het steekt een weg of zoiets over!’ concludeerde Harry. ‘En even verder een meertje door!’ zei Josua. ‘Maar die dwarsstreepjes! Wat zouden die voorstellen?’ ‘Misschien een wei of gras of zoiets!’ dacht Harry. ‘Kan best!’ ‘Kijk, over dat kerkhof loopt óók een weggetje. We moeten dus een kerkhof hebben waar een weggetje doorhéén loopt,’ was Josua's oordeel. ‘Ja, 't ligt op een plaats waar een brede weg en een smallere samenkomen. Waar kan dat zijn?’ ‘Geen flauw idee. We zouden alle kerkhoven eens moeten gaan bekijken! Maar àls deze tekening iets met de boeven te maken heeft, zou dit kerkhof aan deze kant van de rivier moeten liggen, want ze zijn immers de Suriname-rivier óvergestoken? Aan deze kant ligt één klein kerkhof zover ik weet. Bij Meerzorg,’ zei Josua. ‘Ligt dat aan een brede weg?’ ‘Nee, aan een smal paadje!’ was 't antwoord. ‘Er loopt ook geen weggetje over dat kerkhof, zoals daar staat.’ ‘Kijk, op dat kerkhof staat een pijl. Dáár is iets!’ zei Harry. ‘Als we daar eens konden komen!’ ‘Daar ligt zeventigduizend gulden begraven!’ zei Josua lachend. ‘Nee, de daders liggen immers op het kerkhof? Wel, dáár liggen ze zeker!’ meende Harry. | |
[pagina 85]
| |
‘Nou geen grapjes, Harry. Wat zou dat molentje zijn, waar het stippellijntje begint?’ ‘Daar heb ik ook al naar zitten kijken, maar ik begrijp niet wat dàt zijn kan! In Suriname hebben ze geen molens! Het kan een kokosnoteboom zijn!’ riep Harry uit. ‘Nou ga maar zoeken! Eén speciale kokosnoteboom! Er staan er in Suriname duizenden en duizenden!’ zei Josua. ‘Dus van die kokosnoteboom lopen we een wei over tot... tot een weg of zoiets. Die volgen we even en gaan dan links af de wei weer in tot we aan een kerkhof komen. Erg duidelijk, hè?’ Harry fronste zijn wenkbrauwen. Hij bekeek het papiertje nog eens goed en zei toen: ‘Die weg kan ook een rivier zijn!’ ‘Een rivier? Ja, dat kan natuurlijk ook,’ viel Josua hem bij. ‘Maar dan ligt het kerkhof dus aan een rivier! Waar een klein kreekje in die rivier stroomt!’ ‘Ken jij zo'n kerkhof?’ ‘No, Sir!’ antwoordde Josua. ‘Me no sabi!’Ga naar voetnoot1) ‘Het is moeilijk!’ concludeerde Harry weer. ‘Hoe komen we hier uit!’ ‘Aan de overkant van die brede weg of rivier staan weer twee kruisjes. Zouden dat ook graven zijn?’ kwam Josua. ‘Weet ik het? Misschien vormen die kruisjes helemaal geen kerkhof!’ ‘Ik ben een boon als ik er iets van begrijp!’ besloot Josua. ‘Zullen we oude Hendrik eens vragen?’ stelde Harry voor. ‘Wat weet die ervan?’ ‘Oude Hendrik is een slimme kerel! We kunnen hem het papiertje laten zien zonder hem verder iets te vertellen. We kunnen hem dan vragen wat hij ervan zou denken!’ ‘We kunnen het doen, maar of hij ons zal kunnen helpen?’ ‘Drie weten in elk geval altijd meer dan twee!’ vond Harry. ‘Het is net droog, zullen we even naar hem toelopen?’ | |
[pagina 86]
| |
Met enige tegenzin volgde Josua zijn vriend. ‘Maar vertel hem niet dat we bij Bahadoer hebben ingebroken hoor!’ mompelde hij. ‘Natuurlijk niet. Ik vertel hem niks!’ Plotseling stapte meneer Donkers Harry's kamer binnen. Vlug probeerde Harry het papiertje weg te moffelen, maar Vader had het gezien. ‘Wat is dat?’ vroeg hij vriendelijk. ‘Een tekeningetje!’ zei Harry. ‘Nou, daar hoef je geen kleur om te krijgen, Harry. Wat voor tekening is dat?’ Hij nam het papiertje van Harry over. ‘Dat is dat papiertje waar je je zo druk over maakte, hè?’ zei meneer Donkers. ‘Ben je nou tevreden, nu je 't weer terug hebt?’ ‘Wat denkt u dat die tekening voorstelt?’ vroeg Harry. Meneer Donkers bekeek het beduimelde papiertje aandachtig maar schudde 't hoofd. ‘Ik weet 't niet, hoor! Wacht eens, bij dat kruisje daar ligt die zeventigduizend gulden begraven!’ zei hij en gaf Harry een duw tegen zijn schouder. Luid lachend ging Vader de kamer weer uit. Harry en Josua keken elkaar even aan. ‘Kom, dan gaan we even naar oude Hendrik!’ Regelrecht liepen ze op de oude man, die voor zijn huisje wat houtjes stond te hakken, toe. ‘Dag baas Hendrik!’ begon Harry. ‘Dag jongens! Ik maak er gauw even gebruik van om wat hout te kappen. Het is net even droog!’ zei de grijsaard. ‘Ik wilde u wat vragen, baas Hendrik!’ ‘Weer een anansitorie?’ Harry haalde het papiertje uit zijn zak en liet het baas Hendrik zien. ‘Als u zo'n papiertje vond, wat zou u denken dat dit voorstelde?’ Baas Hendrik nam het papiertje in zijn bevende handen en ging naar binnen om zijn bril op te zetten. | |
[pagina 87]
| |
‘Wat is dit?’ vroeg hij, toen hij weer naar buiten kwam. ‘Zo maar een tekeningetje. Maar wat zou u denken dat het was?’ ‘Ik zou het niet weten, jongens! Allemaal kruisjes...... een kerkhof.’ ‘En dat ding daar, dat molentje?’ vroeg Harry. Baas Hendrik hield het papiertje vlak voor zijn ogen en zei: ‘Een amandelboom!’ ‘Een amandelboom. Waarom?’ vroeg Harry verbaasd. ‘Ja,’ riep Josua uit. ‘Een amandelboom. Die is immers plat van boven!’ ‘Tja, ik weet het niet hoor,’ zei baas Hendrik. ‘Je moet met die dingen niet bij oude Hendrik komen. Ik heb geen school gehad.’ ‘Een amandelboom?’ zei Harry weer. ‘Ik weet hier in de buurt maar één amandelboom en die staat...... dicht bij het huis van Bahadoer!’ ‘Maar het hoeft niet hier in de buurt te zijn!’ meende Josua. Oude Hendrik keek de jongens met stijgende verbazing aan. ‘We zullen u later wel eens vertellen waar het over gaat, baas Hendrik!’ zei Harry. ‘We hebben haast, kom gauw, Josua!’ ‘Wat moeten jullie met een amandelboom?’ vroeg de oude man, maar de jongens waren alweer gevlogen. Niet begrijpend keek hij ze na...... ‘Het hoeft die amandelboom aan de rand van de plantage toch niet te zijn?’ begon Josua weer. ‘Kijk!’ zei Harry opgewonden. ‘Dat molentje staat op een lijn. Dat kan de rand van de plantage zijn!’ ‘Dan is dat vierkantje een eind verder op, Bahadoer's winkeltje!’ veronderstelde Josua. ‘Precies!’ zei Harry. Gelukkig stond de amandelboom een heel eind voor Baha- | |
[pagina 88]
| |
doers huis, zodat ze geen last hadden van de waakzame hond. ‘Zou dat het beginpunt zijn van die stippellijn?’ zei Josua, toen ze de boom in zicht kregen. Harry zei niets, maar haastte zich voort. Bij de boom gekomen nam hij het papiertje weer uit zijn zak. Rond de amandelboom was dicht struikgewas, waar ze nauwelijks doorheen konden zien. ‘Weet jij wat hier achter is, Josua? Dit is de grens van plantage Rustenburg.’ ‘Zwamp. Allemaal zwampen. Blijf daar maar uit!’ was het antwoord. ‘Dan zouden die dwarsstreepjes dus zwampen kunnen voorstellen.’ ‘Ik ga niet door die zwampen hoor, niemand gaat er hier door. Het is in de regentijd veel te diep. Langs de kant zal 't nog wel gaan, maar die stippellijn loopt er dwars doorheen!’ zei Josua. ‘Was het hier niet in de buurt dat we laatst Lall Bahadoer uit de zwamp zagen komen?’ vroeg Harry. ‘Je weet wel, toen hij op de visvangst was geweest!’ ‘Ja, dat was hier ergens in de buurt!’ ‘Ligt er daar ginds ergens een kerkhof?’ en Harry wees in de richting welke het papiertje aangaf. ‘Niet dat ik weet, hoor. Voor zover ik weet is het allemaal moeras. Het zit hier vol kaaimannen en slangen! Die kant op is wèl de rivier, die maakt daar een bocht. Dàt zou dus wel kunnen uitkomen!’ vond Josua. ‘Toch denk ik dat we een verkeerd spoor volgen, Harry!’ ‘Mogelijk wel, ja. Maar is die zwamp werkelijk zo diep hier?’ ‘Man, het heeft dagen geregend. Dan staat er véél water in de zwampen, hoor! Stap er maar eens in,’ zei Josua. ‘'k Zou je danken!’ riep Harry uit. ‘Mij niet gezien!’ ‘Ach, die zwamp durf ik wel in. Die kaaimannen doen je niks hoor. Als je er maar niet toevallig op trapt!’ | |
[pagina 89]
| |
Harry herinnerde zich de avond dat hij met Josua kaaimannen was gaan jagen en de onaangename ervaring toen opgedaan.Ga naar voetnoot1) En dat was in de droge tijd, toen stond er niet zoveel water in. Nee, daar voelde hij maar weinig voor! ‘Harry! Daar komt Lall Bahadoer aan......!’ fluisterde Josua plotseling. ‘Kom!’ ‘Niet weglopen!’ bromde Harry. ‘Hij heeft ons al gezien......’ Met grote passen kwam de Hindoestaanse jongen op hen af. Hij droeg een pakje onder de arm. ‘Zou hij gemerkt hebben dat zijn papiertje weg is en dat masker......?’ fluisterde Josua weer. Harry zei niets, maar keek onverschillig in het rond. ‘Wat zoeken jullie hier?’ vroeg Lall Bahadoer, toen hij naderbij gekomen was. ‘O, hallo! Zeg, weet jij niet een goede plaats om in de zwamp te vissen?’ vroeg Harry, die moeite had zijn stem in bedwang te houden. ‘Vissen? Niet hier! Dan moet je in de zwamp bij Zorgvliet zijn! Hier zit niks! Alleen maar kaaimannen, slangen en weet ik wat nog meer, maar géén vis!’ was het antwoord. ‘Maar jij hebt hier toch eens kwi kwi gevist?’ begon Josua. ‘Kwi kwi? Ik?’ zei Lall Bahadoer verbaasd. ‘O ja,...... eh...... ja, maar er zat haast niks! Nee, in de zwamp bij Zorgvliet, dáár zit het vol!’ ‘Nou, dan gaan we daar maar eens vissen. We zoeken een mooi plaatsje om een van deze dagen te gaan hengelen!’ loog Harry. ‘Moet je hier niet wezen, hoor!’ ‘Tot kijk!’ zei Harry. ‘Kom, Josua. We gaan naar Zorgvliet!’ en de jongens liepen door. Toen Lall Bahadoer uit het gezicht was keerden ze weer terug, maar ze namen nu een ander pad. Ze hadden weinig zin Lall Bahadoer nogmaals bij die amandelboom te ontmoeten. | |
[pagina 90]
| |
‘Weet je wat me verstandig lijkt?’ zei Josua. ‘Als we die Lall Bahadoer eens een beetje in de gaten houden. Zou hij niet op een of andere manier in verbinding staan met Bizerta? Als hij zelf één van de daders is, is dat niet onwaarschijnlijk!’ ‘Maar misschien hebben ze het gestolen geld al lang verdeeld,’ meende Harry, ‘en is ieder zijns weegs gegaan.’ ‘We hebben in elk geval bij Lall Bahadoer geen cent gevonden. Hij kan het natuurlijk verstopt hebben in het bos!’ ‘Het lijkt me wel 'n goed plan, Josua, om die vent in de gaten te houden. We moeten toch ook op die amandelboom letten. Het lijkt me dat het molentje in die tekening inderdaad die amandelboom is, want dat klopt dan met de rand van de plantage en het huis van Bahadoer!’ ‘Misschien heeft Lall Bahadoer zijn aandeel in de overval ergens begraven en om het niet te vergeten heeft hij er een tekeningetje van gemaakt; maar die zwamp......!’ ‘Het zal niet meevallen om Bahadoer in de gaten te houden!’ meende Harry. ‘Want als we op de loer gaan liggen bij dat huisje, heeft de hond ons zó verraden! Het zal misschien beter zijn als we eens een tijdje die amandelboom in de gaten houden. Dat kunnen we zonder enig gevaar doen. We klimmen daar in de buurt in een boom, vanwaar we die amandelboom kunnen zien. Als we dáár eens mee beginnen?’ ‘Oké,’ was Josua's enige antwoord. ‘Toen Lall Bahadoer zoëven naar die amandelboom kwam toegelopen, ging hij misschien......?’ ‘Ja,’ zei Josua, ‘best mogelijk. Hij is doorgelopen om ons af te leiden. Laten we direct teruggaan en goed opletten, kom mee!’ Spoedig kregen de jongens de amandelboom weer in zicht en ze zochten daar in de buurt naar een goede boom om in te klimmen. ‘Vanuit die struik daar, Harry, heb je ook een goed gezicht op de boom. Die struik staat ver van het voetpad, dus je wordt daar nooit gezien. Laten we ons daarin verbergen!’ | |
[pagina 91]
| |
In een oogwenk waren de jongens in de struiken verdwenen en maar goed ook, want wie kwam daar in de verte om de hoek van het pad, op z'n dooie gemak aanslenteren?...... Lall Bahadoer! Nauwelijks hadden Harry en Josua zich geïnstalleerd, of Josua keerde zich naar Harry met de vinger op de mond. ‘Sssst,’ fluisterde hij, ‘daar komt hij al aanlopen. Bukken!’ Harry zag hem nu ook. In hun schuilplaats tussen een groepje koffiestruiken konden de jongens onmogelijk gezien worden, terwijl zij zelf een mooi uitzicht hadden over het voetpad en de amandelboom in de verte. Onverschillig kwam de Hindoestaanse jongen aanlopen. Nu en dan bleef hij even stilstaan en keek goed om zich heen. Hij scheen dan te luisteren of hij misschien onraad hoorde. Dat herhaalde zich enige keren, tot hij de amandelboom bereikt had. ‘Opgelet!’ fluisterde Harry, die nauwelijks zijn opwinding kon bedwingen. ‘Wat zou hij doen? Kijk, hij blijft weer staan!’ Lall Bahadoer keek nu precies hun richting uit. ‘Hij heeft ons geloof ik gezien,’ fluisterde Josua, toen hij naar het bosje bleef staren waar de jongens zich in verborgen hadden, maar enkele seconden later draaide hij zich om en... verdween met een snelle duik tussen de struiken achter de amandelboom...... ‘Hij gaat de zwamp in!’ fluisterde Harry gespannen. ‘Wat moeten wij doen?’ ‘We kunnen hem daar niet volgen. Het móét daar ondiep zijn, maar als we hem achterna gaan ziet hij ons immers,’ meende Josua. ‘In ieder geval voert hij niet veel goeds in z'n schild, anders was hij de zwamp wel ingegaan toen wij bij die amandelboom stonden!’ besliste Harry. ‘Dat is zeker!’ ‘Dan zal die stippellijn op die tekening dus toch wel bij die amandelboom beginnen, Harry!’ | |
[pagina 92]
| |
‘Zei ik je niet, dat baas Hendrik een slimme kerel is?’ grinnikte Harry. ‘Kom eens mee, Harry!’ fluisterde Josua terwijl hij de schuilplaats uitkroop en naar de amandelboom toeliep. ‘Zullen we eens kijken of hij de zwamp is ingegaan? Aan deze kant van die struiken kan hij ons toch niet zien!’ Bij de boom gekomen zei Harry: ‘Dáár, kijk, dat gat, daar is hij doorgekropen.’ Josua kroop direct de struiken in, gevolgd door Harry. In de verte hoorden ze het plonzen van Lall Bahadoer door de zwamp. | |
[pagina 93]
| |
‘Daar gaat-ie!’ wees Josua, toen ze de achterkant van de struiken bereikt hadden. Ze hielden zich goed in het struikgewas verborgen, want Lall Bahadoer mocht niet merken dat hij ontdekt was! Ze zagen op grote afstand de Hindoestaan door de zwamp baggeren, het pakje nog onder de arm. Het water reikte hem tot het middel, terwijl hij grote haast scheen te hebben. Nu en dan hield hij even stil om rond te kijken. Enkele malen keek hij achterom, alsof hij bang was achtervolgd te worden. Eensklaps scheen hij op een hoogte te komen, want het water reikte hem nu nog maar tot even boven de enkels. Zo ging Lall Bahadoer enige tijd behoedzaam verder, nu en dan zijn weg met de voet onder water voelende. Plotseling ging hij links af en zakte weer tot het middel in het water. Harry had het papiertje te voorschijn gehaald en volgde met zijn vinger de stippellijn. ‘Kijk, Josua, het eerste stuk is door de zwamp, dan loopt 't over een dijk, die ook net onder water ligt en dan links af weer door de zwamp. Hij loopt op die bomen daarginds af! Oh! Die kruisjes hier zijn dus bomen!! Geen kerkhof!’ Ze volgden Lall Bahadoer nog enige tijd, tot hij op het droge stapte en tussen de bomen in de verte verdween!...... ‘Dat kleine weggetje met die streep erover is denk ik een klein kreekje met 'n brug!’ meende Josua. ‘Over dat bruggetje komt hij weer in 't bos en dan bij die pijl! Wat zou dat zijn?’ ‘Er zit niets anders op dan dat wij zelf die stippellijn eens volgen,’ zei Harry. ‘Als Lall Bahadoer terug is!’ ‘Wat zou hij in dat pakje hebben?’ vroeg Josua. ‘Misschien geld?’ antwoordde Harry aarzelend. ‘Maar als wij die zwamp ingaan moeten we zéker weten dat Lall Bahadoer terug is, Harry!’ zei Josua weer. ‘Ik zou hem niet graag tegenkomen!’ ‘Natuurlijk! Hij mag er niets van merken. We moeten wachten tot hij terug is.’ ‘Wachten......’ en Josua keek op het papiertje. ‘Kijk, hij | |
[pagina 94]
| |
gaat de rivier over en dan gaat de stippellijn weer een heel eind verder. Misschien komt-ie pas terug als het donker is. 't Is nu al bijna vijf uur! Laten we 't morgenmiddag doen. Eerst gaan we dan kijken of Lall Bahadoer thuis is!’ stelde hij voor. ‘Nee, dan zou je hem argwanend maken. We moeten zorgen dat Lall Bahadoer weg is, bijvoorbeeld de stad in, zodat hij voorlopig niet terug komt!’ ‘Hoe wil je dat doen?’ ‘De oude Bahadoer heeft geen aspirine, dat weet ik toevallig. Morgenmiddag ga ik naar de winkel en vraag om aspirine. Dan zegt hij natuurlijk dat-ie ze niet verkoopt. Maar als ik hem vertel dat de vrouw van de directeur erge hoofdpijn heeft en of hij niet z'n zoon naar de stad wil sturen om ze te halen, dan doet hij dat vast en zeker!’ zei Harry enthousiast. ‘Prachtig plan,’ riep Josua. ‘Maar...... weet je zeker dat Bahadoer geen aspirine verkoopt?’ ‘Heel zeker! Ik heb het toevallig ons dienstmeisje eens tegen Moeder horen zeggen,’ zei Harry. ‘Als ik terugkom en Bahadoer is weg, kom ik direct naar je toe, Josua! Dan kunnen we meteen vertrekken!’ ‘Zullen we nog wat meenemen?’ vroeg Josua. ‘Ik trek m'n oudste kleren aan en m'n tennisschoenen. Die mogen wel nat worden. Maar die kaaimannen, Josua?’ bedacht Harry eensklaps. ‘Dat loopt wel los, hoor,’ stelde deze hem gerust. ‘Je zag Bahadoer toch óók door die zwamp gaan?’ Harry dacht even na en zei: ‘Breng jij een houwer mee? Ik neem een stuk lang touw mee. Komt altijd wel te pas.’ ‘Zal ik m'n geweer ook meenemen, Harry?’ ‘Nee, alsjeblieft niet! Weet je nog op Sabaroe?Ga naar voetnoot1) Daar heb je óók niet veel plezier van je geweer gehad! Wat zou je bovendien met je geweer willen uitvoeren?’ | |
[pagina 95]
| |
‘...... eh...... verbeeld je dat we Bizerta tegenkomen of dat Lall Bahadoer ons ontdekt!’ ‘Zou je 'm dan willen doodschieten?’ ‘Je moet je toch verdedigen?’ meende Josua. ‘Laat jij je geweer maar rustig thuis, Josua. Je komt er alleen maar mee in moeilijkheden. Als we een bandiet tegenkomen, zal hij óns heus niet aanvallen hoor. Waarom ons? Niemand weet toch dat wij iets op 't spoor zijn? Ze zullen ons juist ontlopen!’ meende Harry. ‘Goed dan. Morgenmiddag ga jij éérst naar het winkeltje en daarna kom je mij halen!’ Ze kropen weer terug naar het pad en sloegen de richting in van huis. Bij een kruispunt scheidden hun wegen zich. Josua holde naar huis, want juist begon het weer te regenen. Harry keek nog even peinzend in de richting vanwaar ze juist gekomen waren. ‘Vreemd,’ dacht hij, ‘wat zou die Lall Bahadoer in z'n schild voeren? Wat zou er in dat pakje zitten? En dat papiertje en dat masker! Die vent móést iets met die overval te maken hebben!’ Hij draaide zich om en volgde het pad naar huis, waar hij drijfnat aankwam. ‘Waar heb jij gezeten?’ vroeg zijn moeder. ‘Je bent tegenwoordig elke middag weg!’ ‘In de koffietuin, Moeder,’ antwoordde Harry ontwijkend. ‘Je moet een regenjas meenemen, die heb je niet voor niets gekregen! Wat voeren jullie elke middag in de koffietuin uit? In de regen?’ vroeg Moeder weer. ‘Geheim, Moeder! Ik zal u later alles precies vertellen!’ Mevrouw Donkers kende haar zoon en begreep dat hij een goede reden moest hebben om zo geheimzinnig te doen. Later zou ze het wel horen. Harry wist wel wat hij deed...... Zolang hij bovendien op de plantage bleef kon hij geen kwaad! ‘Ga je maar gauw verkleden!’ riep ze hem na. |
|