In de kankantrie
(1957)–Constant Butner– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |
Harry en Josua als inbrekers.‘Zou je mij niet éérst de krant geven, Harry,’ zei Vader, toen Harry met het avondblad in een stoel neerviel. ‘Mag ik even kijken wat ze zeggen over die bankroof?’ vroeg Harry, ‘heel even maar!’ ‘Spookt die overval jou nog stééds door je hoofd? Ik zou me daar maar niet in verdiepen, Harry,’ zei Vader streng. ‘Er staan wel meer belángrijke dingen in de krant. Lees liever maar eens over het Brokopondoplan bijvoorbeeld. Daar steek je tenminste wat van op!’ ‘Brokopondo? O ja, daar gaan ze een dam aanleggen hè?’ antwoordde Harry, alsof hij er alles van wist. ‘Ja, maar weet je ook waarvóór?’ vroeg zijn vader. ‘Eh...... om de rivier af te dammen natuurlijk,’ was het antwoord. ‘Om de rivier af te dammen? Nou, ik hoor het al. Je weet er niets van! Dèrgelijke dingen moet je in de krant lezen in plaats van roofovervallen en zo. Die dam maken ze daar om een hoogteverschil te krijgen in 't waterpeil. Daar willen ze dan een elektriciteitscentrale bouwen, die heel Suriname van goedkopere elektriciteit kan voorzien! De kracht van het vallende water wordt gebruikt om die elektriciteit op te wekken, zoals dat bij zovele stuwdammen in de wereld het geval is. Bovendien wordt daardoor de Boven-Surinamerivier veel beter bevaarbaar dan nu het geval is. Een geweldige uitgestrektheid oerwoud komt daarbij onder water te staan, want het water in de Boven-Surinamerivier gaat natuurlijk stijgen. Er vormt zich dan een geweldig groot meer. Industrieën kunnen zich daar vestigen, gebruik makende van de goedkopere elektriciteit. Ook kan het meer een opbloei | |
[pagina 70]
| |
van de visserij te weeg brengen en zo ontstaan er vele mogelijkheden. Het is een geweldig kostbare aardigheid en vele geleerden hebben al aan de plannen gewerkt. Zoiets vereist een enorme voorbereiding natuurlijk. Het plaatsje Kabel bijvoorbeeld, waar het zendingshospitaal staat, zal helemaal onder water komen te staan!’ Harry luisterde maar met een half oor, zijn gedachten waren bij de bankroof. Hij had een plan in zijn hoofd en hij moest dat zo gauw mogelijk met Josua bespreken! ‘Een geweldig plan!’ zei Vader. ‘Ja, reusachtig,’ antwoordde Harry, terwijl hij zijn Vader de krant gaf. Toen enkele minuten later meneer Donkers in de krant verdiept was, stond Harry op en liep naar buiten. Zou Josua al thuis zijn? Hij moest vanmiddag op de plantage werken. Hij was al een tijd van school af, want baas Voorn verdiende niet genoeg om zijn zoon verder te laten leren. Op de lagere school hadden Harry en Josua samen in één klas gezeten, maar toen Harry naar de mulo in de stad ging, was Josua van school genomen. Zo nu en dan werkte hij op plantage Rustenburg. Met zijn handen in de zak slenterde Harry, in gedachten verzonken, door de koffietuinen in de richting van de woning van baas Voorn. Deze kwam juist met een paar plantage-arbeiders het paadje af. ‘Goedemiddag, baas Voorn!’ zei Harry direct. Hij wist hoezeer hier altijd het ‘goedemorgen, -middag en -avond’ op prijs werd gesteld. Eens had hij in de stad de weg willen vragen en was toen op iemand toegelopen. ‘Pardon, zoudt u mij misschien kunnen zeggen waar de Dr. Nassylaan is?’ Maar de aangesprokene had geantwoord: ‘In Suriname zeggen we altijd eerst goedemorgen!’ en was doorgelopen. ‘Goedemiddag Harry!’ was het vriendelijke antwoord. ‘Aan de wandel? Josua is achter het huis!’ ‘Dank u wel,’ zei Harry en liep snel door. | |
[pagina 71]
| |
Achter het plankenhuisje trof hij Josua, die zich net bij de put stond te wassen. ‘Ha, Harry!’ riep Josua uit. ‘Hu, 't water is koud!’ ‘Is dat goed water, in die put?’ ‘In de regentijd drinken we het niet. Dan drinken we regenwater, dat van het dak in die vergaarbak daar loopt,’ en hij wees naar een groot vat, dat onder de dakgoot stond. ‘Maar in de droge tijd moeten we uit de put drinken. Vroeger was er helemaal geen waterleiding. De waterleiding op Republiek is nog maar van de laatste tijd.’ ‘Op Republiek?’ vroeg Harry. ‘Ben je nooit op Republiek geweest? Daar wordt het water opgepompt, dat ze in de stad gebruiken. Je kent toch wel die grote watertoren aan het eind van de Wanicastraat? Daaruit krijgt de waterleiding in de stad haar water. Vroeger had iedereen een put. Nou, dat was me een toestand! In de regentijd dronken de mensen het water uit de vergaarbakken, maar in de droge tijd raakten die vaak leeg en dan was er watergebrek. Ik geloof dat het in 1912 was, dat de droge tijd erg lang aanhield. Het water werd toen uit de Boven-Saramaccarivier met de trein aangevoerd. Als er zo'n trein aankwam, vochten de mensen gewoon om het water. Je ziet nù nog altijd in de droge tijd in de arme buurten mensen rondgaan die water verkopen! Ze hebben in de stad nog lang niet overal waterleiding, hoor! Waar er nog geen waterleiding is, zie je hier en daar een kraan langs de weg, daar kan een hele straat zich dan van bedienen.’ ‘Ja, dat heb ik wel eens gezien. Dan zie je die vrouwen lopen met een emmer water bóven op hun hoofd!’ zei Harry. ‘Ik zou het ze niet nadoen!’ ‘Je hoort in de droge tijd vaak over de radio dat de mensen Zuinig moeten zijn met waterverbruik, omdat ze in Republiek dan niet genoeg kunnen pompen. Vaak wordt dan het water op bepaalde uren helemaal afgesloten. De druk op het water is vaak zo laag, dat mensen die op een bovenste verdieping | |
[pagina 72]
| |
wonen, geen druppel water uit hun kraan kunnen krijgen! Maar dat is natuurlijk alléén het geval, wanneer de droge tijd erg lang aanhoudt.’ ‘Sommige mensen hebben vissen in hun drinkwaterbakken, tenminste dat heb ik wel eens gehoord!’ ‘Die ritten er in die bak daar óók!’ zei Josua. ‘We hebben daar van die warra-warra's in. Die eten het groen, dat zich tegen de wanden van de bak afzet. Als de droge tijd is afgelopen scheppen we de put meestal leeg om 'm schoon te maken.’ ‘Loopt zo'n put dan weer gauw vol?’ vroeg Harry. ‘Soms wel, soms niet. Als het erg langzaam gaat, lost Vader wel eens een paar geweerschoten in de put. Dan begint het dikwijls te stromen!’ ‘Schiet hij dan ín de put? Wat geeft dàt nou?’ vroeg Harry ongelovig. ‘Of dat wat geeft! Door de luchtdruk van dat schot wordt dat de grond in de put wat losgewerkt, zodat het water er makkelijker door kan.’ ‘Nooit van gehoord!’ bekende Harry. ‘Er zal in Suriname wel meer zijn, waarvan jij nooit gehoord hebt!’ zei Josua grinnikend. ‘Ik heb je wel eens verteld dat de stinkvogelsGa naar voetnoot1) hier beschermd worden, hè?’ ‘Ja, omdat ze dode dieren opruimen!’ zei Harry. ‘Juist, maar vroeger, vóór Paramaribo waterleiding had, werden ze juist doodgeschoten, omdat ze de daken van de huizen met hun uitwerpselen bevuilden en daardoor ook het regenwater in de vergaarbakken.’ ‘Zeg, Josua, ik heb eigenlijk een plan,’ zei Harry, die zich ineens herinnerde waarvoor hij eigenlijk gekomen was. ‘Moet je horen!’ ‘Zeker weer over die bankrovers?’ ‘Ja. We moeten dat papier van Lall Bahadoer zien terug te krijgen. Weet je wat ik wil proberen?’ | |
[pagina 73]
| |
‘Nou?’ vroeg Josua een en al belangstelling. ‘Ik wil proberen het huis van Bahadoer binnen te dringen, zonder dat iemand iets merkt!’ ‘Onmogelijk! Die hond daar begint al te blaffen als hij maar een geluidje hoort. Ze hebben je al in de gaten vóór je het huis bereikt hebt.’ ‘Daar heb ik ook aan gedacht,’ antwoordde Harry. ‘Die hond moet eerst weg! Ik ken dat beest goed en we zijn dikke vrinden. We moeten 'm weglokken en ergens vasthouden!’ ‘Hmmm, zal niet meevallen!’ meende Josua. ‘We kunnen het toch proberen?’ ‘Ja, maar...... als ze je snappen?’ ‘Dat zou niet zo leuk zijn. Maar we moeten zorgen dat ze ons niet snappen!’ zei Harry. ‘Doe je mee?’ ‘Ik? Wat moet ik doen? Door het raam klimmen? Nee, dank je wel! Ik ben geen inbreker! In plaats van die bankrovers, zitten wij zelf straks achter de tralies!’ ‘We doen het samen. We zullen wel zien hoe!’ ‘Oké, maar...... voorzichtig!’ zei Josua huiverig. ‘Kijk, we gaan straks tegen dat het donker wordt naar het winkeltje om eens goed de boel op te nemen. We kunnen de winkel ingaan om iets te kopen en dan kunnen we meteen eens goed rondkijken hoe we het makkelijkst kunnen binnenkomen!’ ‘En die hond?’ ‘Ik heb een stukje worst in m'n zak. Daar laat ik dat beest even aan ruiken en dan loopt hij me vanzelf na. Als we dan een eind weg zijn, bind ik 'm aan een touw en zetten we hem zolang ergens vast, ver weg, zodat ze het blaffen niet kunnen horen! We kunnen die hond niet te vroeg weghalen, anders missen ze 'm misschien en gaan hem zoeken!’ ‘Dan is dat beest tenminste uit de weg!’ zei Josua verlicht. ‘Ja, en dan gaan we om een uur of twaalf terug! Ik moet wel oppassen dat Vader er niks van merkt, want die houdt | |
[pagina 74]
| |
helemaal niet van die dingen! Maar later zal ik het hem wel uitleggen. Nu kan ik nog niets vertellen.’ ‘Kom je mij dan ophalen, Harry?’ ‘Ja, om middernacht ongeveer.’ De jongens bleven nog een tijdje staan praten tot de zon onderging. ‘Kom,’ zei Harry. ‘Laten we gaan, maar niets laten merken hoor! In die winkel goed je ogen de kost geven!’ Vlug liepen ze het pad door de koffietuinen over en toen ze bij het winkeltje van Bahadoer kwamen, liep de hond hun al blaffend tegemoet. ‘Wacht maar, jou krijg ik straks wel,’ bromde Harry. ‘Goedenavond, heren! Zo laat nog?’ zei de oude Bahadoer, toen de jongens binnenstapten. ‘Goedenavond, baas Bahadoer,’ zei Harry. ‘Ja, Vader wou nog een pakje sigaretten hebben...... gaan de zaken goed?’ ‘Kalmpjes aan, meneer Harry. Kalmpjes aan! U komt nog net op tijd, want ik wilde juist gaan sluiten!’ zei de oude man. ‘Sluiten? Zo vroeg al?’ vroeg Josua verbaasd, terwijl Harry om zich heen stond te kijken. ‘Ja, er is vanavond bruiloft! Zoekt u nog wat, meneer Harry?’ vroeg baas Bahadoer. ‘Eh... nee, u heeft hier van alles te koop hè?’ antwoordde Harry vlug. ‘O ja, van alles. Noemt u maar op! Ik heb het wel!’ ‘Bruiloft vanavond?’ begon Josua weer. ‘Een dochter van mijn broer is vandaag getrouwd en vanavond gaan we op de plantage Zorgvliet feest vieren. Haar man werkt daar.’ Josua keek Harry aan, maar deze staarde onverschillig voor zich uit. ‘Begint het feest dan al zó vroeg?’ vroeg Harry plotseling. ‘Het is de hele middag al feest, maar ik kon niet eerder vanwege de winkel. Mijn vrouw en zoon zijn er al!’ | |
[pagina 75]
| |
‘Nou, plezierige avond dan, baas Bahadoer!’ zei Harry, terwijl hij voor de sigaretten betaalde. ‘Kom Josua, het is al laat!’ en de beide jongens verlieten de winkel. ‘Hij gaat weg!’ fluisterde Josua, toen ze buiten stonden. ‘Ssssst,’ deed Harry. Hij nam het stukje worst uit zijn zak en liet de hond, die hem naar buiten gevolgd was er even aan ruiken, maar voor het dier kon toehappen had hij het weer weggetrokken. ‘Die hond komt wel achter ons aan,’ zei Harry en de jongens sloegen de richting van huis weer in. Even later liet Harry het stukje worst nog eens aan de hond Zien. Hij haalde het dier aan en bond 't toen een touw, dat hij uit zijn zak haalde, aan de halsband. ‘Kom maar mee, vriend. Dan ben jij uit de weg.’ ‘We kunnen 'm het beste in de oude schuur vastbinden. Dan kan hij blaffen zo veel hij wil,’ vond Josua. ‘Niemand hoort hem daar.’ Toen ze bij de schuur kwamen, was het al aardig donker geworden. Vlug bond Harry de hond binnen vast en gaf hem toen het stukje worst. ‘Tot straks, hoor,’ zei hij. ‘We moeten in het huis van je baas iets zoeken! Straks komen we je weer losmaken! Wat een bof zeg, dat die lui allemaal uit zijn vanavond. Als we het huis nu maar in kunnen!’ ‘Dat zal wel gaan,’ meende Josua. ‘Ik zal een breekijzer van m'n vader meenemen. Die luiken heb je zó open!’ Op weg naar huis hoorden ze de hond in de schuur blaffen, maar toen ze dichter bij huis kwamen konden ze 't al niet meer horen. ‘Dus tot vannacht, Josua! Laten we het wat vroeger maken. Ik ga vroeg naar bed en dan klim ik uit het raam. Om een uur of tien ben ik bij je! Goed?’ ‘Afgesproken,’ zei Josua. ‘Tot straks dan!’ | |
[pagina 76]
| |
In de verte hoorde Harry de torenklok tien uur slaan, toen hij voor het huisje van Voorn stond. ‘Josua!’ fluisterde hij. ‘Oké. Ik ben klaar,’ klonk het fluisterend uit het donker en even later waren ze onderweg naar het winkeltje van Bahadoer. ‘Hebben ze bij je thuis niks gemerkt, Harry?’ ‘Ik geloof van niet. Als Vader het hoort, zal ik wel op m'n duvel krijgen. Maar als ik het hem nu vertel, valt ons hele plan in duigen! 't Kan niet anders!’ Het was moeilijk lopen in het pikdonker over het smalle plantagepaadje. In de morgen had het flink geregend en de modderige grond was erg glad. Flauw hoorden ze in de verte de hond in de schuur blaffen, terwijl van de kant van plantage Zorgvliet de tonen van Hindoestaanse muziek tot hen doordrongen. Schichtig vlogen een paar vleermuizen rond hun hoofden en hier en daar klonk de roep van een nachtvogel. De jongens spraken weinig, hun aandacht was gespannen. Zouden ze het huisje kunnen binnendringen en...... zouden ze iets vinden dat hen nader tot de oplossing van het probleem bracht? In de buurt van het winkeltje gekomen gingen ze langzaam voorwaarts. Nu en dan bleven ze stilstaan om te luisteren. Bahadoer zou toch wel weg zijn? Harry haalde zijn zaklantaarn uit zijn zak. Tot nu toe had hij die nog niet gebruikt uit vrees gezien te worden. Hij zou hem nodig hebben bij het openen van een luik. ‘De luiken zijn allemaal dicht!’ fluisterde Harry, toen ze bij het bouwvallige winkeltje gekomen waren. ‘Achter is alleen een deur. Die zal niet makkelijk open gaan, dus we moeten dóór de winkel. Laten we proberen dat linker luik te openen!’ Een tijdje bleven ze doodstil met hun oor tegen de wand luisteren. Zou er nog iemand binnen zijn? Ze hoorden niets. Josua stak voorzichtig het breekijzer onder het luik en tilde | |
[pagina 77]
| |
het een beetje op. Er kwam echter geen beweging in. Nog eens probeerde hij 't en toen hij het een beetje forceerde volgde een hevig gekraak. ‘Stil!’ fluisterde Harry. Gespannen luisterden ze. ‘Als er iemand binnen was, móést hij dat gekraak toch gehoord hebben,’ fluisterde hij weer. Dat gaf de jongens de nodige moed. Josua stak het breekijzer weer in het luik en...... plotseling sprong het open. ‘Open!’ fluisterde hij opgewonden, ‘kom, jô, naar binnen!’ ‘Achter elkaar kropen ze door het geopende raam naar binnen, terwijl Harry zijn zaklantaarn aanflitste. In de winkel liet hij de lichtbundel rondgaan. Hier en daar zochten muizen een goed heenkomen, terwijl op dit uur ook de kakkerlakken hun schuilplaatsen hadden verlaten om zich te goed te doen aan wat in de loop van de dag aan suiker en andere zoetigheden van de toonbank was gevallen. Wat zag zo'n winkel er met zo'n zaklantaarn 's nachts heel anders uit. Bijna griezelig. Even stonden ze stil te luisteren. Klonken daar buiten geen stemmen? ‘Mensen!’ fluisterde Josua. Inderdaad hoorden ze buiten nu enige stemmen. Er werd Javaans gesproken. ‘Arbeiders van de plantage!’ fluisterde Harry. ‘Die komen zeker van plantage Zorgvliet terug.’ De stemmen gingen voorbij en even later was het weer stil. ‘Daar is de deur naar achteren,’ fluisterde Josua. Harry aarzelde even, het was eigenlijk gewoon inbreken wat ze deden. Eerst had hem dat niet zo bezwaard, omdat hij dat papiertje móést hebben, maar nu hij bezig was schrok hij er toch wel even van terug...... Verbeeld je dat Bahadoer plotseling thuiskwam, om iets te halen bijvoorbeeld. Of misschien kwamen ze vroeg thuis. Verbeeld je dat ze Josua en hem hier aantroffen. Hij en Josua inbrekers! Wat zouden | |
[pagina 78]
| |
ze moeten zeggen? Maar veel tijd tot nadenken gaf Josua hem niet. ‘Vooruit, jô,’ klonk het in de duisternis achter hem en Josua gaf hem een por in zijn rug. ‘We kunnen hier niet tot morgen blijven rondhangen. We moeten toch in die achterkamer zijn?’ Harry stapte behoedzaam op de tussendeur toe en opende die voorzichtig. De deur kraakte onheilspellend. ‘Brrrr, wat stinkt 't hier,’ fluisterde Harry. Uit de achterkamer kwam een lucht van kokosolie, petroleum, gedroogde vis, rook. Van alles door elkaar. Vaak had men de gewoonte om door middel van rook de muskieten uit huis te houden. Harry liet zijn licht langs de wanden gaan. Hier en daar hingen wat kleren, er stond een oude kast, een gammel tafeltje, een paar kisten; een uitgedoofde petroleumlamp hing in het midden van de kamer. In de uiterste hoek zag hij twee felgroene puntjes, welke bij nadere beschouwing de ogen van een grote zwarte kat bleken te zijn. ‘Kijk jij in die kast, Josua. Zie of je dat papiertje niet kan vinden.’ Josua liep op de kast toe, terwijl Harry enkele papieren doorzocht, die op de tafel lagen. Verder stonden er nog enige bedden, oude ijzeren ledikanten, in het kamertje. ‘Wat zou Lall Bahadoer's bed zijn?’ zei Harry. ‘Dat daar zeker, waar die cowboyhoed boven hangt. Die hoed is van Lall Bahadoer. Heb je 'm nooit met dat ding op gezien?’ Harry nam het kussen weg en lichtte zelfs de matras op. ‘Josua......!’ riep hij eensklaps uit, ‘kijk 'es!!’ ‘Wat is er?’ ‘Kijk es.........!’ Harry kon van opwinding bijna geen woorden uitbrengen. Josua kwam nader bij en zag in het licht van Harry's zaklantaarn een zwart masker...... ‘Onder Lall Bahadoer's matras......’ stamelde Harry. | |
[pagina 79]
| |
‘Een masker......!’ stamelde Josua onthutst. ‘Lall Bahadoer is......’ ‘Kom mee, laten we hier gauw weggaan. Lall Bahadoer is zèlf één van die bandieten! Mij te gevaarlijk! Grote hemel, een masker! Hoe is 't mogelijk, hè?’ sprak Josua gejaagd en verschrikt. ‘Zou hij...... Die bankrovers hadden zwarte maskers op!’ begon Harry weer. De rillingen liepen hem over het lijf bij de gedachte dat hij hier in de kamer stond van een bandiet, die een gemaskerde overval had gedaan op de bank. ‘Nog even dóórzoeken, Josua. We moeten al z'n rommel doorkijken. Dat papiertje! Dàt moeten we hebben! Die kleren van 'm. Deze hier zijn z'n kleren, kijk maar, hier hangt dat geruite hemd dat hij dikwijls aan heeft. Zoek eens in de zakken van dat jasje daar! Vlug!’ Josua doorzocht al Lall Bahadoers kleren, maar het papiertje was niet te vinden. ‘Zouden we niet weggaan, Harry? Dadelijk komen ze thuis!’ | |
[pagina 80]
| |
‘Nog even,’ hield Harry aan. ‘Wacht nog even. Kijk in dat kistje daar, kijk overal goed!’ Dozen, laden, kistjes, zakken, alles werd nagekeken maar Ze vonden verder niets dat van enig belang kon zijn. Harry had het zwarte masker in zijn zak gestoken en juist wilden ze weggaan, toen Josua's oog op een stapeltje vuil goed viel, dat in de hoek lag om gewassen te worden. Hij schopte het uit elkaar en zag nòg iets van zijn gading. ‘Lall Bahadoer's spijkerbroek. Vol modder! Die had hij aan toen hij uit die zwamp kwam, weet je nog wel, waar hij zogenaamd kwi kwi had gevist!’ Josua nam de broek op en stak zijn hand in een van de zakken. Hij haalde er een gefrommeld stukje papier uit en vouwde het open. ‘Hier...... hier is het, Harry, hier!’ riep hij opgetogen uit. ‘Het papiertje met die tekening erop! Waarachtig, dit is 't!’ Josua, die een brandende lucifer in zijn ene hand hield, doofde deze snel en zei: ‘Vooruit Harry, naar buiten!’ Vlug bekeek Harry het papiertje. ‘Warempel, dàt is het!’ Vlug die kleren weer in de hoek. Die la dicht! Ze mogen niet zien dat er iemand binnen is geweest!’ bromde deze. Ze haastten zich naar voren en klommen het raam weer uit. ‘Doe het luik weer zo goed mogelijk dicht, Josua!’ zei Harry. ‘Is dàt eventjes geluk!!’ Josua sloot het luik weer en gaf het een flinke duw, zodat het vast bleef zitten. ‘Oké,’ zei hij. ‘Poppetje gezien, kastje dicht! Kom mee!’ ‘Eerst die hond!’ riep Harry, terwijl ze zich zo snel mogelijk in het duister langs het paadje voortbewogen. Toen het dier de jongens hoorde aankomen, begon het weer luid te blaffen en aan het touw te rukken. ‘Kalm aan maar!’ riep Harry, die de hond los maakte. ‘Ga maar gauw naar je huis terug! Pas op dat er niemand inbreekt, hoor!’ In een oogwenk was de hond in het duister verdwenen. | |
[pagina 81]
| |
‘Morgenmiddag, in mijn kamer!’ zei Harry. ‘Denk erom, dat je dat papiertje niet verliest, Josua!’ ‘Verliezen? Ik ga erop slapen!’ grinnikte Josua. De jongens spoedden zich nu door de koffietuinen naar huis. Het maantje was intussen boven de bomen uit komen kijken en overgoot de plantage met zijn schijnsel. Heel in de verte blafte de hond. De familie Bahadoer kwam zeker thuis van de bruiloft. |
|