In de kankantrie
(1957)–Constant Butner– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |
Op het goede spoor?Het was al lang na het middernachtelijk uur, maar Harry lag nog klaar wakker in bed. Hij kon de slaap maar niet vatten. Zijn gedachten waren bij het papiertje waarvoor Lall Bahadoer zo'n belangstelling had gehad. Wat stond er ook alweer opgetekend? Een hoop lijnen, kruisjes en cirkeltjes. Het kon natuurlijk weinig te betekenen hebben, maar waarom deed die vent dan zo vreemd en waarom wilde hij weten waar Harry dat papiertje vandaan had? Het waren misschien aantekeningen van hem, die hij verloren had en waar hij prijs op stelde, maar waarom deed hij dan zo raar? Als je iets op een papiertje geschreven hebt, iets dat je graag wilt onthouden bijvoorbeeld, je verliest dat papiertje, en later komt er iemand mee aandragen, dan is dat toch geen reden om raar te doen? Je zou juist blij moeten zijn dat het terecht is, maar Lall Bahadoer scheen helemaal niet blij dat hij het terug had! Waarom? Vreemd dat het zijn gedachten zo in beslag nam, zodat hij er maar niet van kon slapen. Morgenochtend had hij repetitie op school, dan moest hij fris en uitgeslapen zijn. Zó werd het niks! Hij probeerde het voorval uit zijn hoofd te zetten als iets erg onbelangrijks, maar telkens dwaalden zijn gedachten toch weer naar dat vreemde gedoe van die Hindoestaanse jongen. Wat had hij verschrikt gekeken! Hij had gekeken alsof hem ik weet niet wàt voor onrecht werd aangedaan! Hij nam zich voor Lall Bahadoer er toch eens naar te vragen. Dat zou hij doen, morgen maar direct. In de middag, als hij uit school kwam. Hij zou hem nog eens vertellen hoe hij aan het papiertje was gekomen. Zo'n snertstukje papier met wat krabbels erop! Idioot eigenlijk om je er nog druk over te | |
[pagina 59]
| |
maken, hij kon beter gaan slapen...... Hij zag nog het gezicht voor zich, verbaasd en geschrokken tegelijk... toen Bahadoer wegliep zei hij, dat hij de boodschappen wel zou onthouden... hij liep weg...... ver weg...... verder en verder...... hij...... Harry sliep.
‘Zet de radio eens aan, Harry, over een paar minuten is het nieuws!’ zei Vader de volgende morgen aan het ontbijt. ‘Goed geslapen?’ ‘Nee, maar matig,’ was Harry's antwoord en hij had moeite een geeuw te verbergen. ‘Hoe komt dat. Je bent toch niet zo laat naar bed gegaan?’ ‘Nee, gewoon. Ik lag aan iets te denken en ik kon maar niet slapen.’ ‘Waar lag je dan over te piekeren? Je repetitie van vandaag?’ ‘Nee, daar heb ik haast helemaal niet aan gedacht. Iets anders, een papiertje......’ ‘Wat papiertje? Een papiertje? Wat bedoel je? Toch geen spiekpapiertje voor je repetitie?’ zei Vader lachend. ‘Nee, zo maar een papiertje. Ach, eigenlijk niks bijzonders,’ antwoordde Harry ontwijkend. ‘Een lastig papiertje is dat dan geweest!’ vond Vader. ‘Lastig niet, maar ik begrijp het niet. Vanmorgen dacht ik er weer aan, gèk!’ zei Harry, terwijl hij zich over het voorhoofd streek. ‘Nou breekt m'n klomp! Zo maar een papiertje houdt je uit je slaap en nu zit je nóg over dat papiertje te piekeren!’ zei Vader. ‘Wat in hemelsnaam voor een papiertje was dat dan? Een vloeipapiertje, een W.C.-papiertje, een sigarettenpapiertje of een gewoon papiertje? Wat voor papiertje?’ ‘Ja, een gewoon papiertje, Vader,’ zei Harry een beetje afwezig. ‘Spreek nou niet in raadselen. Wat is een gewoon papiertje dan?’ | |
[pagina 60]
| |
‘Wat bedoelde u met een gewoon papiertje?’ ‘Ik bedoel, nou gewoon zo'n...... wat stelt dàt voor! Ik wil weten wat jou zo dwars zit. Waar jij niet van kan slapen. Vertel op, wàt voor gewoon papiertje!’ Harry vertelde nu wat er de vorige middag gebeurd was. Hij vertelde hoe vreemd Bahadoer gedaan had toen hij het papiertje zag. ‘Ja, dat was dat papiertje van die pepermuntjes, hè?’ zei Vader. ‘Ik herinner het me nog wel. Er was wat op gekrabbeld. Waar is 't nu? Heb je 't weggegooid?’ ‘Nee, die Lall Bahadoer heeft het.’ ‘En waarom zit dat papiertje je nu dwars?’ ‘Dat begrijp ik zelf ook niet,’ bekende Harry. ‘Ik weet niet eens wat er eigenlijk op stond.’ ‘Nou, ik dacht dat het heel wat was, maar ik zou me over dat vodje papier maar niet druk maken. Waarom vraag je 't hem anders niet eens?’ ‘Dat was ik ook van plan. Vanmiddag, nà school,’ zei Harry. ‘...... en hier is het nieuws,’ klonk het door de radio. ‘Even stil!’ zei Vader. ‘Uit Albina zijn berichten binnengekomen, dat Bizerta, één van de daders van de roofoverval op de Bank van Suriname, aldaar gesignaleerd is. Dit zou er dus op wijzen dat de daders trachten uit te wijken naar Frans Guyana. De medewerking van de autoriteiten aldaar is ingeroepen om de voortvluchtigen aan te houden, ingeval ze Frans grondgebied mochten bereiken. Het hoofd van de politie, de heer Ensheuvel, is vanmorgen vroeg met het vliegtuig van de heer Appel naar Albina vertrokken om aldaar onmiddellijk de leiding van de opsporing op zich te kunnen nemen. Nader wordt nog bericht dat Bizerta te Albina is gezien in gezelschap van een onbekend persoon. Een signalement van deze persoon ontbreekt echter. De politie te Albina heeft onmiddellijk maatregelen genomen om alle dorpen langs de beneden- | |
[pagina 61]
| |
Marowijne te waarschuwen. Zoals reeds eerder bekend gemaakt, heeft de directie van de Bank van Suriname een bedrag van tweeduizend gulden uitgeloofd voor diegene, die aanwijzingen kan geven welke leiden tot de aanhouding van de daders......’ Toen het nieuws was afgelopen zei Harry: ‘Ze zitten al in Albina! Nog de rivier over en ze zijn in Frans Guyana. Hoe heet die plaats ook alweer tegenover Albina?’ ‘St. Laurent,’ was het antwoord. ‘Als ze dáár terecht komen, vinden ze wel hulp! Het is in St. Laurent maar vreemd gesteld met de bevolking. Totaal verarmd. Het was toch al armoe troef daar, maar toen de gevangenis voor bannelingen werd opgeheven, was het helemaal gedaan. Vele mensen vonden daarbij werk. Het is een dode stad geworden. Het onkruid groeit in de straten en op de pleinen tussen het plaveisel door. Alles ziet er vervallen, verwaarloosd en verlaten uit. Het heeft tegenwoordig veel van een spookstad.’ ‘Waar leven de mensen daar dan van?’ vroeg Harry. ‘Nu in hoofdzaak van de smokkel. Er zitten veel zogenaamde libérés, dat waren de bannelingen die na een zekere straftijd voorwaardelijk waren vrijgelaten, maar onder politietoezicht moesten blijven en niet naar Frankrijk terug mochten. Deze vrije-gevangenen vestigden zich veel in St. Laurent en oefenden daar dan een ambacht uit of dreven er een handeltje. Over het algemeen waren het natuurlijk niet erg hoogstaande mensen. Ze vermengden zich met de lokale negerbevolking en de afstammelingen van deze libérés zitten nu in een dode stad en in een doodarm land, de meesten zonder middel van bestaan.’ Meneer Donkers keek eens op zijn horloge. ‘Je moet opschieten, Harry, je bus komt over een paar minuten voorbij!’ Harry ging in Paramaribo op de mulo en een bus bracht de kinderen van de verschillende plantages iedere dag naar de stad, terwijl ze in de voormiddag weer teruggebracht werden. In Suriname is er 's middags geen school. | |
[pagina 62]
| |
Hij zat nog te denken aan wat de agent hun kortgeleden bij die oude schuur verteld had over die déportés, waarvan de meeste in de oerwouden waren omgekomen. ‘Dat hebben ze 'm toch gelapt, door de oerwouden helemaal naar Albina!’ zei hij. Buiten klonk het signaal van de schoolbus. ‘Dag Vader!’ en weg was Harry. Vader keek hem lachend na en schudde het hoofd.
Zodra Harry 's middags thuiskwam, liep hij de plantage over naar het huisje van de Voorns. ‘Ga je mee, Josua!’ riep hij al van verre. ‘Ik ga even naar Lall Bahadoer!’ ‘Wat ga je daar doen?’ ‘Ik wil hem toch eens vragen waarom hij gisterenmiddag zo gek deed toen hij dat papiertje zag, weet je wel, dat papiertje van die pepermunt met die krabbels erop.’ ‘Wat kan 't je schelen!’ antwoordde Josua onverschillig. ‘Laat die vent maar gek doen. Gaat óns toch niks aan?’ ‘Nee, misschien niet,’ hield Harry vol, ‘maar toch laat 't me niet met rust, ik weet het niet, maar ik kon er vannacht gewoon niet van slapen!’ ‘Ik ga wel met je mee hoor, maar het interesseert me niks!’ zei Josua. Druk pratend sloegen ze de richting in van de winkel van de oude Bahadoer aan de rand van de plantage. ‘Ik hoorde vanmorgen over de radio, dat de bandieten al in Albina zijn gezien, maar ze hebben ze nog steeds niet!’ vertelde Harry. ‘Al in Albina? Nou, dan zullen ze ze wel niet meer krijgen ook, vrees ik,’ meende Josua. In de buurt van het winkeltje gekomen bleven ze even stilstaan. ‘Ik denk,’ zei Harry, ‘dat Lall Bahadoer niet veel te vertellen zal hebben. Hij zal wel zeggen dat ik me met m'n eigen zaken moet bemoeien. Hij zal wel kwaad zijn als ik 'm vraag wat dat gisteren te betekenen had!’ | |
[pagina 63]
| |
‘Rustig kwaad laten worden,’ meende Josua. ‘Niks van aantrekken!’ Plotseling kwam Bahadoer junior te voorschijn. Hij was tot aan het middel nat, alsof hij in diep water had gelopen. Hij kwam door de bosjes en scheen verbaasd de beide jongens voor zich te zien. ‘Wat voeren jullie hier uit?’ vroeg hij, helemaal niet vriendelijk. ‘Ik kan ook wel vragen, waar kom jij vandaan!’ zei Harry ‘maar ik kom je iets vragen!’ ‘Dan moet je opschieten, want ik heb niet veel tijd.’ ‘Ben je in de zwamp geweest?’ vroeg Josua. ‘Ja, vis gevangen, kwi kwi,Ga naar voetnoot1) maar er zit de laatste tijd niet veel meer.’ ‘Zeg, waarom deed je gisteren toch zo gek, toen ik je dat | |
[pagina 64]
| |
papiertje gaf? Wat was dat voor 'n papiertje? Ik had het van je vader gekregen. Hij had er pepermunt ingepakt.’ ‘Deed ik gek? Hoe kom je daar bij! Komen jullie daar helemaal voor naar hier gelopen? Meer niet?’ antwoordde Lall Bahadoer terwijl hij aanstalten maakte om door te lopen. ‘Je deed wèl gek. Je keek me aan of ik dat papiertje ergens gestolen had en alsof het van goud was inplaats van papier!’ hield Harry vol. ‘Ja,’ viel Josua hem nu bij, ‘je deed raar. Er was iets op dat papiertje getekend, wat was dat eigenlijk?’ ‘Getekend? Ik heb geen tekening gezien. Dat hebben jullie er dan zeker opgetekend.’ ‘Heb je 't nog?’ informeerde Harry. ‘Wel nee, denk je dat ik vodjes papier bewaar?’ ‘Maar je stak het in je zak. Ik gaf het je om er de boodschappen voor baas Hendrik op te schrijven, maar dat heb je niet gedaan. Je stak het in je zak en meteen liep je weg.’ ‘Wat zou jij doen als je haast had? Blijven staan?’ zei Lall Bahadoer uitdagend. ‘Wat gaat het je trouwens aan.’ ‘Pure belangstelling,’ hield Harry aan. ‘Ik heb er iets opgeschreven wat ik vergeten ben en daarom wil ik het terughebben!’ loog hij. Lall Bahadoer voelde in zijn zakken. ‘Het spijt me voor je, maar het is weg hoor. Ik zal het wel ergens weggegooid hebben. O ja, nu herinner ik 't me. Gisteravond heb ik het gebruikt om het houtvuur aan te maken. Jammer dat ik het niet wist, Harry!’ en Lall Bahadoer liep de winkel binnen. Besluiteloos bleven de jongens buiten staan. ‘Waarom heb je toch zo'n belangstelling voor dat stukje papier?’ vroeg Josua. ‘Kom mee!’ antwoordde Harry. Samen liepen ze de plantage weer in, de koffietuinen door. ‘Het gaat niet om dat papiertje, maar om...... wat er òp staat!’ ‘Dat gekrabbel?’ vroeg Josua verwonderd. | |
[pagina 65]
| |
‘Ja!’ zei Harry. ‘Ik weet nu eenmaal graag alles en ik weet zeker dat Lall Bahadoer's vreemde gedrag gisteren iets te maken heeft met wat op dat papier getekend stond!’ ‘En dan nòg?’ zei Josua. ‘Dan nòg? Weet ik niet, maar ik wil weten wat er op dat papiertje staat!’ ‘Hij heeft er vuur mee aangemaakt, dus je kunt ernaar fluiten!’ meende Josua. ‘Dat zègt hij, ja,’ was Harry's antwoord. ‘Maar ik geloof 't niet!’ ‘Ik begrijp niet dat het je íéts kan schelen wat erop stond!’ zei Josua. ‘Een beetje gekrabbel! Om je dáár zo druk over te maken!’ ‘We moeten zien dat we het terugvinden, Josua!’ ‘We???’ kwam Josua verbaasd. ‘We? Mij interesseert dat papiertje in 't minst niet, hoor! En bovendien, hoe had je gedacht een papiertje dat Lall Bahadoer gisteren verbrand heeft, nu nog terug te vinden?’ ‘Verbeeld je...’ begon Harry aarzelend, ‘dat dat papiertje, ik bedoel wat eróp staat, iets te maken had met...... die bankroof!’ ‘Ha ha ha!’ lachtte Josua nu. ‘De bankroof! Nou Harry, nu zoek je 't toch wel wat èrg ver. Dat we de plantage hier afzochten vond ik eigenlijk gezegd al optimistisch, maar dat je een papiertje, waar wat opgekrabbeld stond, maar direct in verband brengt met de bankroof, alléén omdat je niet weet wàt erop stond, dat is wel wat te overdreven!’ ‘Alles bij elkáár, Josua. Lall Bahadoer heeft niet zo'n beste naam. Op dat papiertje, dat úít de winkel van Bahadoer kwam, stond in elk geval iets waar hij erg zuinig mee was. Eerst zei hij dat hij niet wist of er iets op getekend was, maar ik weet zeker dat hij naar dat gekrabbel keek toen hij het papiertje van mij kreeg! Nu komt hij uit de zwamp en zegt dat hij kwi kwi gevangen heeft, maar...... deze tijd van het jaar is er nog geen kwi kwi!’ | |
[pagina 66]
| |
‘Je hebt gelijk,’ zei Josua nadenkend. ‘De kwi kwi-tijd moet nog komen!’ ‘Eerst wist hij niets meer van dat papiertje en later herinnert hij zich ineens dat hij 't verbrand heeft!’ ‘Wat zou er op dat vodje papier staan, denk je, Harry?’ ‘Er kan zoveel op staan. Er was in elk geval op getekend, er stond niets op geschreven, dus het zou een plaatsaanduiding kunnen zijn. Bijvoorbeeld waar het geld begraven is......!’ ‘Waar 't geld begraven is!’ herhaalde Josua. ‘Hoe zou zo'n papiertje nou in de winkel van Bahadoer kunnen liggen! Bovendien zou de oude Bahadoer het dan heus niet aan jou geven!’ meende Josua. ‘Misschien dat de oude Bahadoer er niks van af weet maar...... Lall Bahadoer wèl......’ ‘Tweeduizend gulden voor de vinder!’ lachte Josua. ‘Niet voor de vinder van het geld, maar voor degene die de rovers zelf aanbrengt!’ zei Harry. ‘Misschien staat er wel de plaats op waar de rovers zich schuilhouden, Harry!’ ‘Als dat zo is, waarom zou Lall Bahadoer dan een papiertje hebben met die schuilplaats erop?’ dacht Harry hardop. ‘Misschien staat hij in verbinding met ze. Als ze zich ergens verschuilen moeten ze eten hebben en misschien dat Bahadoer dat brengt. Dan moet hij toch precies weten hoe hij daar moet komen?’ ‘Reuze idee, Josua!’ prees Harry. ‘Maar als de bandieten al in Albina zitten, moet Bahadoer wel een eind lopen!’ voegde hij er lachend aan toe. ‘In elk geval moeten we zien dat we dat papiertje terugkrijgen. Maar hoe!?’ ‘Onmogelijk! Je hoeft het Lall Bahadoer niet meer te vragen en hoe zou je 't anders terugkrijgen? Als hij het tenminste niet verbrand heeft!’ zei Josua. ‘Tja, dat is niet eenvoudig. We kunnen naar de politie gaan en vertellen over dat papiertje!’ meende Harry. ‘Dat is misschien het beste. Ja, laten we de politie waar- | |
[pagina 67]
| |
schuwen,’ stemde Josua direct in. ‘Die kunnen een huiszoeking bij Bahadoer doen!’ ‘Zullen we naar de politiepost gaan, nu direct? Het zal 'n half uur lopen zijn,’ stelde Harry voor. ‘Ik ben benieuwd!’ was 't antwoord. ‘Misschien lachen ze ons uit!’ ‘Kan me niks schelen!’ De jongens gingen op weg naar de politiepost waar ze de commandant wel kenden. ‘Heet die man daar niet Boereveen?’ zei Harry. ‘Ja, hij is de commandant op die post.’ Op de politiepost aangekomen kuchte Josua een paar keer zoals dat in Suriname te doen gebruikelijk was om je aanwezigheid bekend te maken. Meneer Boereveen keek op. ‘Zo jongens. Ik heb jullie wel eens eerder gezien. Jij bent er eentje van Donkers, is 't niet, en jij bent een zoon van baas Voorn op Rustenburg!’ ‘Precies geraden, meneer,’ zei Harry. ‘We moeten u even spreken.’ ‘Tjonge, mij spreken? Ga zitten! Is er bij een van jullie ingebroken?’ vroeg meneer Boereveen lachend. ‘Nee, dat niet, maar we...... eh...... ik weet het eigenlijk niet!’ begon Harry. ‘Je weet het eigenlijk niet! Wie heeft jullie gestuurd?’ ‘Niemand, meneer. Maar we...... ziet u, we...... kijkt u eens, we...... hebben een papiertje gevonden, dat wil zeggen niet gevonden maar...... we hebben het niet meer...’ ‘Je moet me niet kwalijk nemen hoor, maar ik begrijp er niet veel van. Je hebt een papiertje gevonden, maar je hebt het niet! Wàt voor een papiertje en wáár is het dan?’ vroeg meneer Boereveen. ‘Kijkt u eens, dat zit zó, meneer,’ hervatte Harry. ‘Bij ons op de plantage staat een winkeltje van Bahadoer en daar woont ook Lall Bahadoer.’ ‘Die ken ik wel,’ zei meneer Boereveen. | |
[pagina 68]
| |
‘Die Lall Bahadoer heeft een papiertje waar tekeningen op staan,’ en toen vertelde Harry het hele verhaal en waarom hij dacht dat er misschien meer achter zat! De postcommandant liet hem rustig uitpraten en begon toen te lachen. ‘Ik denk dat jullie die tweeduizend gulden dwars zit, jongens!’ zei hij. ‘Bankrovers laten niet zomaar papiertjes rondslingeren waar hun schuilplaats op aangetekend staat!’ ‘Nee, maar......’ begon Harry, maar meneer Boereveen vervolgde: ‘bovendien heb ik gehoord dat ze al in Albina gezien zijn, dus ik vrees dat je je blij hebt gemaakt met een dode mus!’ ‘Ik heb me niet blij gemaakt, meneer. Ik dacht alleen, dat als......’ ‘Ik heb helaas niet veel tijd, jongens. Laat die bankrovers-opsporing maar aan de politie over, hoor. Dag jongelui!’ en meneer Boereveen boog zich weer over zijn schrijfwerk. Daar stonden ze nu met hun plannen! De politie was er helemaal niet in geïnteresseerd. ‘Dag meneer Boereveen,’ zei Harry en hij liep weer naar buiten, gevolgd door Josua. ‘Maar wie zegt dat die bankrovers in Albina zijn?’ begon Harry. ‘Iemand heeft ze gezien, zegt de radio, maar die iemand kan zich ook vergissen. Ze zijn de laatste week al op Zovèèl plaatsen gezien, maar de politie heeft ze toch nog steeds niet te pakken!’ Mismoedig liepen ze naar de plantage terug. |
|