| |
| |
| |
XX
Milaan, Mei 1876.
Uit de nevelen der in mystiek en wierook gehulde Domkerk, naar het frissche groen en de gezonde kleuren eener - bloemententoonstelling! In één saizoen maar kent Italie dit kontrast. De tegenstelling is scherp, maar niet hinderlijk. Tegenstellingen hinderen alleen, wanneer het onechte wedijvert met iets echts, of twee onechtheden van dezelfde kracht in botsing komen met elkander. Maar zoomin het een als het ander was hier het geval. De rozen en het geloof hebben ieder een eigen regt van bestaan: en hoogstens zou men kunnen beweren, dat indien de aarde slechts een bloemperk gebleven was, het geloof ontbeerd had kunnen worden.
Te Milaan worden zulke tentoonstellingen in de Giardini Pubblici gehouden: eene openbare wandeling, met voor een deel oud en zwaar geboomte, geflankeerd door het Corso. Te Rome is het Corso eene lange breede straat; te Milaan vormt het een langen breeden rijweg, minder bekoorlijk dan de Cascine te Florence, maar voor de eigenaars van fraaije rijtuigen en fraaije paarden wel zoo geschikt, om daarmede te paraderen. Het aantal fraaije paarden en fraaije rijtuigen, die men zondags in den namiddag de wandelingen der groote Italiaansche steden ziet doorkruisen, is buitengewoon. Ik meen reeds vroeger gezegd te hebben, dat al die equipages naar
| |
| |
één patroon geknipt zijn: het Engelsche. De bezitters zijn ongetwijfeld voor een deel Engelsche kolonisten, die voor een tijd of voor goed Italie tot hun tweede vaderland gekozen hebben. Maar het is óók voor een deel eene modezaak. Uit Frankrijk is de goede toon der Engelsche rijtuigen, Engelsche paarden en Engelsche koetsiers, naar Italie overgewaaid. De inlandsche Italiaansche koetsier is in de steden onvoorwaardelijk naar den bok van het huurrijtuig gebannen. Zijne kameraden in livrei zien er altegader uit als vermomde Britten: britsche halsboorden, britsche bakkebaarden, britsche hoeden, britsche sluitjassen, britsche pantalons, britsche handschoenen, britsche breeding in het voeren van zweep en teugels. Den armen bannelingen is zelfs het nationaal kostuum niet langer eigen. De Napolitaansche of Milanesche vetturino is in alles het evenbeeld van den Amsterdamschen sleper geworden.
De eerste Europesche bloemententoonstelling is voor iemand die pas uit Indie komt een feest. Eenerzijds gevoelt hij er zich volkomen te huis. Al wat hij van fraaije sierplanten om zich heenziet, en in het algemeen al het bekoorlijkst groen, is bij de tropische flora geborgd. Het gelijkt een natuurlijke wintertuin, vol pisangs en vol palmen. Maar de bloemen! Het Indisch klimaat brengt mede, dat met zeldzame uitzonderingen de Europesche gewassen er ieder op zichzelve moeten behandeld worden. Zoo vele struiken, zoovele potten. Tot volle bedden komt het niet. De potten moeten te groot zijn, te ver uit elkander staan, te zeer aan grafteekenen op een kerkhof doen denken. Alleen in eene koeler sfeer kan het eigenlijk gezegd bloembed tieren: de roode en witte trossen, plant aan plant; de gloeijende kleurenmassa; de onafzienbare ruiker, gevat in een rand van zoden. Bij het terugzien van dit alles, na eene scheiding van jaren, gevoelt men dat elk werelddeel en elke luchtstreek hun eigen schoon hebben. Aan Indie behooren de bloeijende boomen, als eiken zoo zwaar en zoo hoog, beurtelings met lila pluimen getooid of met eene
| |
| |
sneeuwlaag van rood goud bedekt; de bloeijende heesters, waaruit 's avonds in den regentijd de geuren u tegenstroomen langs den weg. Aan Europa de azalea-, de rozen-, de geranium- en de heliotropen-bedden, waartusschen eene eeuwige Meimaand haar troon schijnt te hebben gevestigd. Het is een gastmaal der oogen. Bij het binnentreden rijst op de lippen een glimlach van genoegen, zooals wanneer men te Rome in de Farnesina wordt toegelaten en naar Rafael's Amor en Psyche omhoog ziet. Bij het heengaan keert men zich telkens om. Men kan niet scheiden. In naam der bloemen benijdt men de gothische kathedralen het voorregt, in alle jaargetijden denzelfden zielverheffenden aanblik te vertoonen.
De Milanezen houden niet alleen van bloemen, maar ook van tuinsieraden. Stabilimento artistico-industriale di decorazioni in terra cotta is de lange naam van een groot magazijn onder den grond, waarin men door een der winkels in de Galeria Vittorio Emanuele afdaalt, en waar de fabriekant Andrea Boni eene doorloopende tentoonstelling van beelden, groepen en fonteinen houdt. Het artistico-industriale is geen grootspraak. Wezenlijke kunst gaat hier met nijverheid hand aan hand, en aan meer dan één onder de u omringende modellen kunt gij zien, dat de fabriekant in betrekking staat met onafhankelijke, door studie gevormde beeldhouwers en boetseerders. Te Milaan verwondert dit overigens niet. Van de kunsten bloeit in het nieuwere Italie, over het algemeen, alleen de muziek. Rossini, Bellini, Donizetti, Verdi, - zelfs een groot volk heeft in één menschenleeftijd aan vier zulke namen genoeg. Doch daarbuiten schijnt op kunstgebied niet veel om te gaan. Naar den ophef te oordeelen die van sommige jonge auteurs van den tweeden rang gemaakt wordt, is het alsof Italie op dit oogenblik niet één groot schrijver rijk is. De poëzie sluimert. Dat er aan architektuur gedaan wordt, dit bewijzen de Victor Emanuel-galerij te Milaan en het Michel-Angelo-terras te Florence. Eene school echter van moderne Italiaansche
| |
| |
bouwmeesters bestaat niet. Evenmin eene school van moderne Italiaansche beeldhouwers of schilders. Van de laatsten schijnen de bekwaamsten zich in het buitenland op te houden en voor meest Fransche kunstkoopers te werken. Eene uitzondering op dien regel vormen alleen de Milanezen. Toen ik de Esposizione Permanente di belle Arti in Milano bezocht, waren sommige kapitale doeken en sommige uitgezochte marmers reeds naar Philadelphia onderweg, om voor de wereldtentoonstelling te dienen. Maar ook onder het achtergeblevene was veel fraais en, vooral onder het beeldhouwwerk, veel karakteristieks. Bedrieg ik mij niet, dan dankt deze Esposizione Permanente, die (dit in vertrouwen) gehouden wordt in een zeer onaanzienlijk lokaal - een kwalijk verlichte benedengang van het Palazzo del Senato - het aanzijn aan een bondgenootschap der Milanesche kunstenaars onderling. Zij hebben, naar het schijnt, een fonds bijeengebragt, waaruit aan de leden van het verbond, beeldhouwers en schilders, voorschotten worden verstrekt op voltooide, maar nog onverkochten werken. Is een lid gereed met een stuk, dan brengt hij het naar de Esposizione Permanente, waar men er een kaartje aan hecht, tot aanduiding van den prijs dien het moet opbrengen; en die prijs wordt gehandhaafd. Dit is in elk geval een vruchtbaar denkbeeld, goed voor de kunstenaars, en goed voor de kunst. De laatste loopt menigmaal gevaar, wanneer de nood te zeer tot gereedkomen en afmaken dringt; en voor den eersten is het een hard gelag, wegens zorg voor het dagelijksch brood, beneden zekere prijzen te moeten gaan. Het voorschotten-stelsel komt aan die bezwaren voor een deel te gemoet. Het verschaft den kunstenaar alvast het noodige en spoort hem aan, ten einde toe met geweten te blijven werken. Het verlost hem, in één woord, van zijne nachtmerrie: den lovenden en biedenden kunstkooper, wiens bedrijf medebrengt, partij te trekken van kleiner of grooter tijdelijke verlegenheden. Door
het stichten der Esposi- | |
| |
zione Permanente zijn de Milanesche kunstenaars zelven kunstkoopers geworden.
De Milanesche schilderschool heeft minder karakter dan de Milanesche beeldhouwschool. Bij veel frischheid in de keus der onderwerpen, bij groote stoutheid van teekening, doet zij door hare levendige kleuren te zeer aan het Fransche tableau de genre denken. Met terzijdestelling van alle modellen, aan de oude Italiaansche en kerkelijke kunst ontleend, houdt de Milanesche schilderschool zich uitsluitend aan de wereld en aan het moderne leven. Zij geeft kerken, maar stoffeert ze met beelden, waarin gij uw zuster of uw nichtje, of ook wel andere dames uit den tegenwoordigen tijd herkent, van wie gij blijde zijt, dat zij alleen van Eva's wege tot uwe familie behooren. Dit is zeker origineel; al zijn de Parijzenaars de Milanezen in het vinden van deze ader voorgeweest. Maar wat de schilderkunst niet doen kan zonder af te dalen en haren gezigteinder te beperken, datzelfde kan voor de beeldhouwkunst, indien zij slaagt, een triomf worden, en nieuwe wegen voor haar ontsluiten. De heeren Magni, Peduzzi, Tandardini, Burzaghi, Argenti, Calsi, Baccaglia, en hoe de hedendaagsche Milanesche beeldhouwers verder heeten mogen, houden sedert jaar en dag zich met de oplossing van dat vraagstuk bezig en bereiken nog dagelijks verrassende resultaten. Met de antieken pogen zij niet te wedijveren, dan alleen voor zoover het genrebeeld betreft. Het meisje met de duif en de slang van het Kapitool, de in slaap gevallen visschersknaap van het Vatikaan, dat zijn de modellen in wier kring zij zich bewegen. Doch zij breiden dien kring tevens uit. Hebben hunne kleine kinderbeelden minder stijl dan die der ouden, zij vergoeden dit gebrek door meer geest. In hunne levensgroote busten van volwassenen gaan deze Milanesche kunstenaars nog verder. Van de vrijheid, waarmede de beeldhouwers der oudheid bij het boetseren hunner portretbusten te werk gingen, Romeinsche keizers idealiserend
| |
| |
en Romeinsche keizerinnen tooijend met de vermetelste kapsels, maken zij voor zichzelven een onbelemmerd gebruik. Hunne borstbeelden van hedendaagsche schoone vrouwen, gekleed en gekapt naar de hedendaagsche mode, bezitten een groot vermogen tot bekoring. Op het gebied van het kostuum staan deze beeldhouwers voor niets. Het marmer gehoorzaamt hen in alles. Ik heb op hunne tentoonstelling eene Francisca Rimini bewonderd, wier drapering, wat lokale kleur en historische getrouwheid betreft, den naijverigsten romanticus tevreden moet stellen.
Heeft de Milanesche beeldhouwschool eene toekomst, een achtbaar verleden bezit te Milaan de tot in onze dagen voortgezette kunst van glasschilderen. Nog één blik in de Domkerk, bid ik u! Wie zou niet wanen dat de drie reusachtige koorvensters, daarginds op den achtergrond, waar in schitterende kleuren de geheele bijbelsche geschiedenis u uit drie honderd vijftig schoone voorstellingen te gemoet vonkelt, een meesterwerk uit den bloeitijd der oude Italiaansche kunst vertegenwoordigden? Toch is de man die dezen arbeid voltooide en van zijnen vader overnam - Giovanni Bertini, de zoon van Aloïs - eerst sedert dertig jaren overleden. Den dag vóór mijn vertrek uit Milaan ben ik een laatste bezoek aan de kathedraal gaan brengen, opzettelijk met het doel om den vroeger niet opgemerkten gedenksteen te zoeken, die onder een der vensters van het koor, naar mijn reisboek meldde, ter eere van Giovanni Bertini ergens in den muur gemetseld staat. Om welke reden ik die bedevaart ondernam, zou ik niet weten te zeggen. Aan de gedenktafel is niets bijzonders: eene marmeren plaat met den naam van een persoon, de omschijving van een beroep, en daaronder een jaartal. Maar het kwam, geloof ik, juist door dat jaartal. Het schoone in Italie is meest van zoo oude dagteekening, dat men bij het aanschouwen van iets zoo buitengewoons en betooverends als de drie groote geschilderde vensters in de Milanesche Dom, met welge- | |
| |
vallen bij zichzelven herhaalt: de man die dit maakte, althans, was goddank bijna een tijdgenoot! Natuurlijk gingen de Bertini's, vader en zoon, ter school bij de oude meesters. Hunne voorstellingen uit Oud en Nieuw Testament zijn voor het meerendeel gevolgd naar beroemde schilderijen van twee en driehonderd jaren her. Ook blijft het glasschilderen, hoe kunstig ook, altijd op sommige punten aan de nijverheid raken. Maar wat zou dit? Een grootscher en verrukkelijker geïllustreerde Bijbel dan die hooge en
breede koorvensters, is op aarde nergens te vinden; en het streelt onze eigenliefde, het ontheft ons van ten minste één vernedering, dat dit schoone werk gewrocht is in onzen eigen leeftijd De Milanezen handelen wijs en wèl, denken wij, dat zij de industrie van het glasschilderen in eere houden. Het is eene goede overlevering die zij voortzetten. Door hoe meer banden van dien aard het heden aan het verleden gestrengeld blijft, des te meer uitzigt bestaat er, dat het verleden op zijne beurt zal voortgaan, zijnen geest over het heden uit te storten.
Te Rome Hawthorne's Transfiguration herlezend, trof mij in het hoofdstuk ‘Pictured Windows’ de volgende plaats:
‘De twee vrienden verlieten de kerk en zagen, buitengekomen, nog eens omhoog naar het boogvenster, welks kleurenpracht hen daarbinnen eene wijl geboeid had. Er viel niets te onderscheiden dan te naauwernood de uiterste lijnen van schemerachtige gedaanten. Van geen enkel heiligen-, engelen- of Christusbeeld kon men de trekken herkennen, laat staan de ordonnantie van het geheel of de bedoeling van het gekozen onderwerp. Van de straat gezien, was van het schitterend kunstwerk alleen iets hopeloos verwards overgebleven, zoo weinig schoon of belangwekkend, dat geen aanschouwer den lust bij zich voelde ontvonken, de ontcijfering van het raadsel te beproeven. - Ziedaar (dacht Kenyon bij zichzelven) een getrouw en aangrijpend zinnebeeld van het verschillend licht waarin de godsdienstige waarheid en de ge- | |
| |
wijde geschiedenis zich vertoonen, al naar mate men ze in den warmen gloed des geloofs van binnen, of van de onverschillige en ontluisterde buitenzijde beziet. Het christelijk geloof is eene grootsche kathedraal, met goddelijk schoone geschilderde kruisramen. Staat gij er buiten, dan wekt niets uwe opgetogenheid en gij verbaast u, waarin toch wel het verrukkelijke van het bouw- en schilderwerk mag gelegen zijn. Staat gij aan de binnenzijde, dan openbaart u elke lichtstraal eene harmonie van verheven kleurschakeringen.’
Bij het verlaten van de Dom van Milaan moest ik de juistheid dier opmerking erkennen. Het beeld is eene gelukkige variant van dat der wereldgeschiedenis, voorgesteld als een tapijtwerk. Aan de achterzijde louter afgeknipte draden, aan de voorzijde eene schilderij van Rafael.
|
|