| |
| |
| |
XIX
Milaan, Mei 1876.
In het hart der stad zijn voor de Dom, en even buiten hare muren voor den Arco della Pace, zulke kolossale hoeveelheden wit marmer gebruikt, dat men geneigd is deze grondstof voor het aangewezen materiaal der Milanesche architektuur te houden. Zoo vaak Milaan aan het bouwen ging, denkt men, heeft het gedaan wat het ook nu nog doet, wanneer het aan den zuidelijken oever van het Logo Maggiore door menschenhanden de marmer-groeven laat ontginnen, die de natuur daar, met magtiger hand dan de menschelijke, in het hart der donkere bergen en aan den zoom van het blaauwe water, zich tot eene hagelblanke bedstede heeft gespreid. En zie, nergens overvloediger dan juist te Milaan ontmoet men oude gebouwen van gebakken steen, gele en roode, partikuliere en openbare! Het grootste en schoonste daaronder, het Ospidale Maggiore, doet het hart van den regtgeaarden, bij roode baksteenen grootgebragten Nederlander, van vreugde opspringen. Slechts moet hij zijne nationale eigenliefde in bedwang houden, en de teekenachtige geveltjes van Dordrecht, de breedere van Amsterdam, de nog breedere van Haarlem, niet op één lijn willen stellen met den sierlijken Milaneschen reuzenbouw. De geheele onafzienbare voorzijde van het hospitaal, meer dan vier honderd jaren oud, is met
| |
| |
schoone ornamenten van terracotja getooid, die overvloediger en kunstiger worden, naar mate het oog, van de vleugels zich afwendend, meer door het middengedeelte wordt aangetrokken. Nederlandsche bouwmeesters van den nieuwen tijd, ziet hier eene u waardige leerschool! Uw bodem levert geen marmer, geen hardsteen, zelfs geen zandsteen op. Van baksteenen zijt gij uitgegaan, en het staat geschreven dat gij tot baksteenen terug zult hebben te keeren. Welnu, komt herwaarts, naar de voormalige hoofdstad van het voormalig Lombardisch Koningrijk, en ziet hoe de bouwmeesters van het Ospidale Maggiore, - hij vooral die het middenvak ontwierp en uitvoerde - gewoekerd hebben met roode klinkers. Welke vensterbogen! Welk een adel van lijnen! Welke wonderen van versieringskunst! Inderdaad, gij doet uzelven en uw land te kort, door u den aanblik van dezen lust der oogen te ontzeggen. Komt, en al wat er aan zin voor gothiek en renaissance in u is, zal bij het aanschouwen van dit ziekenhuis bevrediging vinden. Komt, en ontleent aan het oude Italie de gegevens van een nieuwen bouwstijl voor uw geboortegrond!
De Arco della Pace laat mij koel; hoewel ik mij begrijpen kan dat Napoleon I, die den triomfboog bestemde om den toegang tot zijn grooten Simplon-weg te overspannen, het denkbeeld van dit hooge en breede marmerwerk, waardig om namens Italie als aanvangspunt van zulk een heirweg te dienen, heeft liefgehad. De evenredigheden zijn die van den Arc de l' Etoile te Parijs, maar minder fraai. Boven op het dekstuk ziet men een bronzen olympischen wagen, met zes bronzen paarden bespannen, en waarin eene bronzen godin van den Vrede overeind staat. Misschien zal de navolging van deze groep, gekozen om eerlang boven den naar het Domplein gekeerden hoofdingang der Galeria Vittorio Emanuele te prijken, door eene betere rangschikking der deelen, eene gelukkiger werking doen.
| |
| |
Het Domplein! Personen die tien jaren geleden Milaan bezochten en thans voor het eerst de stad terugzien, verklaren mij, dat zij hunne oogen niet gelooven kunnen. Van een Domplein was vroeger geene spraak, of zoo er in de nabijheid der Dom eene ruimte bestond die welstaanshalve dus genoemd werd, dan was het een plein in miniatuur, dat den aanblik van het gebouw bedierf en verstoorde, in plaats van dien tot een genot, en tot een tempelgang der gedachten te maken. Thans zijn in de nabijheid geheele blokken huizen weggebroken, geheele straten en stegen opgeruimd. Er is een plein ontstaan dat met eere den naam van Piazza del Duomo draagt; en uit tien breede Corso's voor één stroomt tegenwoordig de schaar der vreemdelingen naar het punt, waar de grootste van alle gothische kathedralen der wereld hare honderd marmeren torenspitsen ten hemel beurt, en in nissen of op consoles hare tweeduizend marmeren standbeelden draagt.
De indruk dien Milaan's hoofdkerk op u maakt, is zoo blijvend, dat gij daarna voor het minder schoon van andere gothische kerkgebouwen, de beroemdste niet uitgezonderd, geen oog meer hebt. Men gevoelt onmiddellijk dat de Dom van Florence en de Pieterskerk te Rome eigenschappen bezitten, welke de Milanesche Kathedraal mist. Maar in het gothische overtreft deze al hare mededingsters oneindig ver. Voor vergelijking blijft geene plaats. Hier is het einde der specifiek christelijke bouwkunst.
Gelukkig heeft een meester van minder rang en onvaster smaak, die omstreeks het midden der 16de eeuw den voorgevel voltooide, zijns ondanks voor beperking van bedwelming zorg gedragen. Gelukkig, zeg ik; want waren die leelijke renaissance-portalen en renaissance-kozijnen van Pellegrino Tibaldi er niet, en kon het oog nergens uitrusten van de verblindende kwistigheid waarmede de gothiek hier hare ornamenten om zich heen strooit, dan zou ik bijna ge- | |
| |
looven dat de overvloed van het te aanschouwen gegevene, den aanschouwer ten laatste in de war moest brengen. Zelfs binnen de tegenwoordige grenzen is de profusie reeds verbijsterend genoeg.
Het oogenblik dat men van de Milanesche Dom het rustigst geniet, is in den vooravond, wanneer het stille licht der ondergaande zon de ontelbare spitsen in een zachten rozengloed hult; of een weinig later nog, wanneer aan den helderen hemel de volle maan komt stijgen en zij over de geheele sneeuwblanke massa haar nevelachtigen en onbestemden zilverglans uitstort. Men denke zich de opeengedrongen stukken van een schaakspel, kunstig uit wit ivoor gesneden, zooals Haroen al Raschid er aan Karel den Groote een ten geschenke zond. Men verbeelde zich daarbij, gewapend te zijn met een mikroskoop van vele honderde malen vergrootende kracht. Ik weet wel dat schaakspelen niet onder mikroskopen gebragt kunnen worden; doch gesteld dat het mogelijk ware, dan zou de voorstelling, op die wijze verkregen, het digtst aan de werkelijkheid naderen. De reusachtige Dom van Milaan is tegelijk zoo fijn bewerkt, dat het witte marmer schijnt opgehouden te hebben, eene opeenstapeling van blokken steen te zijn. Men waant het in gesneden ivoor veranderd. Het gelijken de olifanten van Haroen al Raschid, met torenspitsen op den rug. Ter hoogte waar het dak aanvangt, staan de pionnen; daarboven de raadsheeren, in de gedaante van bisschoppelijke en keizerlijke standbeelden; nog hooger ziet men in den vorm van weder andere torenspitsen, de pluimen op de hoofden der paarden zich verheffen. In het midden, gekroond door het gulden beeld der heilige Maagd, rijst en prijkt, de geheele omgeving beheerschend, de Koningin van het spel.
‘Der Effect, welchen der Marmerprachtbau auf den Laien übt,’ zegt Bädeker de Duitsche critici na, ‘ist grösser als der künstlerische Werth.’ Ik wil dit gaarne toegeven. Brunelleschi
| |
| |
en Michel-Angelo zijn nog grooter kunstenaren geweest dan de bouwmeesters van de dom van Milaan. Doch voegt men het inwendige bij het uitwendige, en vraagt men welke van de drie kerken, als kerken beschouwd, de meeste voldoening schenkt, dan kan de keus niet twijfelachtig zijn. De dom van Florence gelijkt te zeer op eene Turksche moskee, de Pieterskerk te Rome op een Grieksch-Romeinschen tempel, om in alle opzigten te kunnen beantwoorden aan het ideaal van een Christelijk bedehuis. En dit doet de Milanesche domkerk. De christelijke mystiek bezit nergens op aarde eene getrouwer en tegelijk schooner stichting dan deze kerk. Naauwlijks is men haar binnengetreden, of men gevoelt zich aangegrepen door het eigenaardige der christelijke vroomheid. De immensiteit van het gebouw brengt eigen menschelijke kleinheid tot bewustzijn. De hemelhooge en zware zuilen boezemen vertrouwen in op de zamenstelling van het heelal. Het halfdonker, waarin alle voorwerpen gehuld zijn, is in overeenstemming met de raadselen van het menschelijk leven. De kleurengloed dien men, van den ingang zich voortbewegend naar het koor met de hooge en breede geschilderde ramen, langzaam te gemoet wandelt, opent het uitzigt op een harmonisch en innemend verschiet. De wierookwalmen in het koor zelf, de kleine vlammen der kaarsen die het altaar worden op- en afgedragen, de rijzende en dalende stem van den priester, het invallen van het orgel, het opvangen der orgeltoonen door de zangers en zangeressen, alles is uitdrukking en bevrediging der uit de geschriften van christelijke heiligen bekende gemoedsstemming. En zoo de deelen, zoo het geheel. De vereenigde kunst van alle architekten en alle dekorateurs is niet in staat, van het dogme der scheiding, die volgens het christendom tusschen de wereld en het ware leven ligt, een dieperen indruk te geven dan het inwendige der domkerk van Milaan doet. Al het terugstootende is verdwenen, alleen achterlatend wat troosten, bemoedigen, en bekoren kan. Het
ware leven is zelf eene wereld geworden,
| |
| |
maar eene bovenzinlijke; eene die wel is waar geen der genietingen aanbiedt, waarnaar in de andere het ijverigst gejaagd wordt; geen der lichten beweert te kunnen ontsteken, welken de zonen der andere het fierst vooruitdragen en waaraan de meeste hunner volgelingen zich de vleugels branden; maar als vergoeding voor die betwistbare voorregten beemden ontsluit, waar men bij een minder verblindend schijnsel langs veiliger paden wandelt en voor de vergankelijke lusten der aarde een eeuwig heil in de plaats vindt.
Het is geen geringe zaak, den toevalligen bezoeker eener kerk eensklaps met zulke gedachten te vervullen. En indien het opwekken van dergelijke aandoeningen het doel is, waarmede men gothische kathedralen heeft gebouwd, dan moet erkend worden, dat de Dom van Milaan hare bestemming uitnemend vervult.
|
|