| |
| |
| |
XVIII
Milaan, Mei 1876.
Gelijk Rome en Florence op Michel Angelo en Rafael, zoo boogt Milaan op Leonard da Vinci. Zijn standbeeld prijkt er op de Piazza delle Scala. In het voormalig refectorium van het voormalig Santa Maria delle Grazie-klooster, staan de schimmen van zijn Avondmaal nog aan den wand geschilderd. Het Muzeum Brera bewaart als eene reliek zijn Christuskop in krijt, die als schets der hoofdfiguur van de muurschildering in het refectorium diende. In de Ambrosiaansche bibliotheek toont men u van hem, met trots en piëteit, eene reeks teekeningen achter glas.
Rafael is veelzijdig geweest: madonna-schilder, monumentaal-schilder, dekorateur, architekt, teekenaar zonder wedergade. Nog veelzijdiger was Michel Angelo, die behalve in alles waarin Rafael uitmuntte, het ook als beeldhouwer, dichter, en vestingbouwkundige deed. Leonard da Vinci vertoont de meeste overeenkomst met Michel Angelo. Ook hij is een man van hooge jaren geworden en heeft door de verscheidenheid zijner talenten de wereld verbaasd. Toonkunstenaar, improvisator, fysicus, mechanicus, hydraulicus, bouwmeester, beeldhouwer, schrijver en schilder, vereenigde hij in zijn persoon de gaven van Rembrandt, Hoogstraaten, Quellijn, Jacob van Campen,
| |
| |
Leeghwater, Simon Stevyn, Maria Tesselschade en Sweelinck. Milaan is vol van hem.
Niet zoo vol echter als men verwachten zou. Van Da Vinci's schilderwerken althans is een groot gedeelte of verloren gegaan, of zooals met het Avondmaal het geval is, door den tijd onherstelbaar beschadigd. Zelfs zou de bedevaart naar het ontwijde heiligdom van Santa Maria delle Grazie de moeite niet loonen, zoo het aanschouwen van een geniaal kunstwerk, al is er nog zoo weinig van overgebleven, niet altijd aan het doel beantwoordde door tot eerbied te stemmen. Het klooster is voor goed in eene kavalerie-kazerne herschapen, nadat de Franschen in het laatst der vorige eeuw het refectorium als paardenstal hadden ingerigt. Het voorbeeld der heiligschennis was reeds vroeger door de monniken zelven gegeven, die, om plaats te maken voor het dekstuk eener nieuwe deur, de voeten van Christus en van een paar apostelen lieten wegzagen. Onbekwame restaurateurs hebben het overige gedaan; en wat zij niet helpen of verhelpen konden, was een gevolg van de materialen waarmede het werk door Da Vinci is uitgevoerd. In strijd met het gebruik werd het Avondmaal door hem met olieverf geschilderd; en het schijnt dat die specie, voor muurschilderingen, veel minder geschikt is dan het gewone fresco-procédé.
En wat is er overgebleven? Niet meer, wel is waar, dan de schaduw eener groep; maar van eene groep, die, duizende malen gereproduceerd, door de geheele christenheid in zich is opgenomen, en Da Vinci's naam in hutten en paleizen tot dien van een gemeenzamen bekende heeft gemaakt. Da Vinci's Avondmaal is het Avondmaal bij uitnemendheid. Zijne opvatting heeft het onderwerp uitgeput. Na hem kan niemands illustratie van het bijbelsch verhaal populair worden. Behalve aan zijne schoone ordonnantie, die het ideale en het historische, het algemeene en het persoonlijke, op treffende wijze in zich vereenigt, dankt hij de onsterfelijkheid aan de
| |
| |
tegelijk smartelijke en liefdevolle uitdrukking in het gelaat zijner hoofdfiguur.
Voor de waardering van dit laatste, bewijst de teekening op het Brera-muzeum uitnemende diensten. Leonard da Vinci heeft in den Christus van het H. Avondmaal een type geschapen, die best van al met den Madonna-type van Rafael kan vergeleken worden: zacht, fijn, teeder. Het is eene herinnering aan sommige bekende beelden of busten der oudheid, maar overgoten met een waas van bijbelsche mystiek. De Boeddha-type op Java heeft óók iets innemends en aandoenlijks, half grieksch, half oorspronkelijk. In den Christus-type van Da Vinci evenwel is meer leven, minder fataliteit. Hoe velerlei uitdrukking heeft niet de Italiaansche kunst in dat telkens terugkeerend gelaat weten te leggen! En indien het waar is dat elk christen zich een Christus maakt naar zijn eigen beeld, welke verschillende christenen zijn dan de Leonard da Vinci van het H. Avondmaal en de Michel Angelo van het Laatste Oordeel geweest! Voor den eenen een wereldregter met opgeheven hand, die half van zijnen zetel rijst en de vermetelen met kinnebakslagen dreigt, is de Menschenzoon voor den ander een dulder, wien bij de gedachte aan het verraad van een der zijnen het harte breekt. In den dagelijkschen omgang, wie weet? is Da Vinci misschien even ongemakkelijk geweest als Michel Angelo, even ongenaakbaar, even hooghartig. Maar met het oog op zijn Avondmaal zou men durven wedden, dat in sommige oogenblikken niet te vergeefs een beroep op zijne deernis of zijn medegevoel kan gedaan zijn. De man onder wiens manlijke idealen plaats was voor zulk een type, - denkt men onwillekeurig, - moet een vrouwelijk gemoed met zich omgedragen hebben.
Da Vinci's teekeningen in de Ambrosiaansche bibliotheek doen weder geheel andere gedachten rijzen. Hier ziet men hoe iemand, die oog heeft voor het verhevene, het ook tevens voor het komische en potsierlijke hebben kan. Al wat bij het vormen van menschen-aangezigten eene grillige natuur somtijds
| |
| |
voortbrengt in zake van monsterneuzen, ezels-ooren, scheve monden, schijnt binnen een klein bestek door Da Vinci opgevangen en op het papier gebragt te zijn. Teniers, Ostade, Brouwer, Hogarth en Gavarni te zamen, hebben zoo vele lachwekkende gezigten niet geteekend als hij alléén. En welke omtrekken! Quel coup de crayon! Hoe steken de meeste geïllustreerde spotbladen van den nieuweren tijd daarbij af! In elken toets herkent men aanstonds den meester, hetzij hij zonder erg alleen dwaze spelingen teruggeeft, hetzij de tentoongestelde ligchamelijke mismaaktheid tot spiegel dient bij het aanduiden van een zedelijk gebrek.
Kleine schilderijen van Da Vinci zijn zeldzaam. De meeste en de beste vindt men in den Louvre te Parijs. Vrouwenportretten als de Joconde en de Ferronière getuigen reeds, door hunne populaire namen, van eene algemeene vermaardheid. Te Milaan wordt een portret van Isabella van Arragon bewaard. Te Parijs munt nog uit eene H. Anna, met de H. Maagd en het kind Jezus. In den regel echter vallen deze doeken, met uitzondering van het laatstgenoemde, tegen. Door den tijd of door onhandige restauratie zijn de kleuren zwartachtig geworden. Beter voldoen Da Vinci's teekeningen met rood krijt; eene, onder anderen, een vrouwenkopje, dat deel uitmaakt van de prenten-verzameling der Uffizi te Florence en opgenomen is onder de reeks fotografien in kleurendruk van Ad. Braun. Onder de oude Hollandsche meesters is misschien Goltzius de eenige, die in dit genre met Da Vinci kan vergeleken worden. Zijne portretten van Anna Roemers en van Maria Tesselschade, in het muzeum Fodor te Amsterdam, hebben dezelfde fijne lijnen. Maar het is of Da Vinci uit het roode krijt dingen heeft gehaald, die na hem zelfs Goltzius niet vermoedde: schaduwen als fluweel, een gloed als van goud. Milaan mag Florence het bezit van dat vrouwenkopje benijden. Het is een der schoonste die ooit aan eene menschelijke teekenpen het aanzijn dankten.
| |
| |
Zoo men de waarde van een muzeum mogt bepalen naar het aantal doeken, dan zou het Muzeum Brera, dat er meer dan achthonderd telt, een der fraaiste van de wereld zijn. Doch het is met deze verzameling ongeveer even zoo gesteld als met het Muzeo Nationale te Napels; en zelfs zou Napels, in dien het met Milaan ruilen wilde, nog aanmerkelijk verliezen. Wel zijn de namen der beroemdste Italiaansche schilders in de Milanesche verzameling ruim vertegenwoordigd, maar wat men ziet zijn niet hunne beste werken. Schoon zijn sommige uit kerken afkomstige fresco's van Luini en andere Lombardische meesters. Belangstelling wekt eene Aankondiging van Rafael's vader, Giovanni Sanzio, wiens doeken zeldzaam schijnen te zijn. Bewonderenswaardig vond ik twee stukken van Carlo Crivelli, een voorlooper der Venetiaansche school, en wiens heiligenbeelden, in weerwil van den glans der pronkgewaden, nog iets van de middeneeuwsche naieveteit behouden hebben. Oók fraai, ofschoon in gedachte en uitvoering hemelsbreed van Crivelli verschillend, is eene verstooten Hagar van Guercino. Doch behalve op die en enkele andere buitengewone werken, teert het Muzeum Brera op slechts vier of vijf meesterstukken.
Ten einde niet van partijdige vooringenomenheid met de ouderen beschuldigd te worden, maak ik in de eerste plaats met onderscheiding gewag van Canova's bronzen Napoleon Imperator, op het groote binnenplein. Met den geïdealiseerden wit marmeren Bonaparte-kop in het paleis Pitti te Florence, is dit het schoonste werk van Canova dat ik mij herinneren kan gezien hebben. En te Milaan valt het Canova niet gemakkelijk, zich staande te houden. In de Ambrosiaansche bibliotheek heeft hij er Thorwaldsen tot mededinger, wiens buste daar met den zijnen om den voorrang wedijvert, en wiens Byron u een kreet van verrassing, zoo niet van onverdeelde bewondering ontlokt. Om echter tot den bronzen en kolossalen Napoleon terug te keeren: men zal vragen hoe het mogelijk zij, den Franschen kei- | |
| |
zer van het jaar 1800 voor te stellen moedernaakt, zonder één zweem van kleedingstuk of draperie aan het lijf, en nogtans een dragelijken indruk te maken? Ik kan slechts getuigen dat de indruk niet alleen dragelijk, maar treffend is. Het schoone gelaat, de slanke gestalte, de lange scepter in de eene, de kleine Vic oria op de vooruitgestoken andere hand; bovenal de uitnemende wijze waarop de voorwaarts schrijdende beweging van het beeld is uitgedrukt, zoodat het niet slechts schijnt te gaan, maar met een Excelsior-stap den genius der overwinning de wereld rond te dragen, - alles loopt zamen om ons in gedachte den beeldhouwer te doen gelukwenschen, die bijna en plein dix-neuvième siècle zulk eene schepping uit zijn brein te voorschijn riep. Zeker, indien Napoleon op dit oogenblik uit de dooden opstond, zouden wij hem niet op die wijze geëerd willen zien. Maar Canova, die uit de Romeinsche en de Napolitaansche muzeums de naakte Augustussen en de naakte Antonynen kende; die met de groote schaar zijner tijdgenooten werkelijk in Napoleon een herboren Caesar zag, had het regt er anders over te denken. Voor hem lag de gekozen
vorm in de rigting zijner kunst, en de roem van den veroveraar regtvaardigde de keus van het onderwerp. Laat ons bovendien niet vergeten, dat onze eeuw nog geen ander buitengewoon man heeft voorgebracht, die, wat bezielend vermogen en biologiserend genie betreft, met Napoleon op één lijn gesteld kan worden.
Een der groote schatten van het Muzeum Brera heb ik reeds genoemd: Da Vinci's studie voor den Christus van het H. Avondmaal. Een gelukkig toeval schijnt haar na Da Vinci's dood in handen van eerbiedige en kunstlievende bezitters te hebben doen komen. Zij is volkomen gaaf, en heeft nog niets van hare zachte frischheid verloren. Da Vinci's Christus en Canova's Napoleon, - welk eene tegenstelling! Het eene beeld wekt eerzucht, en brengt tegelijk in herinnering, dat zelfs wereldheerschappijen slechts voor een tijd zijn. Zalig zijn de zachtmoedigen, predikt het andere, want zij zullen het aardrijk beërven!
| |
| |
En zulk een innig vertrouwen heeft Da Vinci in het gelaat van zijnen Christus gelegd, dat ofschoon de zachtmoedigen tot hiertoe slechts een zeer klein gedeelte der aarde veroverd hebben, men dat beeld beschouwend nogtans voor hen ook hier beneden aan eene toekomst gelooft en, tegen Canova's heros, zich aan de zijde van dien van Da Vinci schaart.
Dan volgt eene schilderij van Rafael, welke door sommige vereerders van dien meester op de handen wordt gedragen. Het is een der grootere stukken uit zijne eerste, Umbrische periode, toen hij reeds zichzelf en tegelijk nog leerling van Perugino was. Een Sposalizio is in Italie de vaste naam voor het behandeld onderwerp: eene verloving der H. Maagd. Een kleinen, tooverachtigen Sposalizio, van Fra Angelico, zagen wij te Florence. Die van Rafael te Milaan is een tamelijk hoog en breed doek, de figuren half of driekwart levensgroot. Wanneer men van hem zulk een Maria-beeldje uit zijn eersten tijd ziet, dan begrijpt men, hoe kenners van heilige kunst beweren kunnen, dat hij te Rome achteruit gegaan is. Kan mijn lezer zich een zoo onschuldig meisjesgelaat denken, dat de onschuld er met onnoozelheid schijnt gelijk te staan, en toch ook weder zoo bovenaardsch, dat van onnoozel of niet-onnoozel geen kwestie is? Dat vraagstuk heeft Perugino opgelost; die kunst Rafael hem afgezien. Hier is de hoogste trap in de voorstelling van het maagdelijke bereikt. Brengt men haar uit de orde des geloofs in die der wereld over, en denkt men zich zelven in Jozefs plaats, dan zou men aan eene andere bruid, minder los van de aarde, de voorkeur geven. Doch de schilder heeft juist gewild en bewerkt, dat men alleen aan Maria en, in haar, alleen aan de uitverkoren Jonkvrouw, aan de toekomstige Moedermaagd, aan het dogme der Goddelijke Ontvangenis denken zou, en werkelijk denkt. Zie dat vingertje, waaraan de joodsche priester, in plegtgewaad, den trouwring schuift! Het wordt zoo schuchter, zoo zedig, zoo gehoorzaam, en toch zoo vol vertrouwen vooruitgestoken. Zie die nedergeslagen oogen!
| |
| |
Die slanke gestalte, vol als de gestalte eener vrouw, ijl als die van een kind! Ook het kleed doet zijne uitwerking en sluit het zinlijke nog meer buiten. Ik geloof dat het eene Grieksche tuniek verbeeldt; maar het heeft tegelijk iets Oostersch en doet uit de verte aan de dragt der Javaansche raden-ayoes denken. Eene bruid Maria in het balkostuum eener jonge dame van den tegenwoordigen tijd, - Europesche of Amerikaansche, - zou ergernis geven. Rafael's madonna daarentegen sticht, tot zelfs door de plooijen van haar gewaad.
Nog twee stukken, van niet-italiaansche meesters, en met de parelen van het muzeum-Brera is het gedaan. Het eene is een studiekop van Velasquez: het portret van een monnik in grijs ordegewaad. Volgens sommige katalogussen slaapt de monnik, volgens andere is hij pas gestorven. Hij ligt met het hoofd achterover, de oogen gesloten, den mond half open. De onderstelling dat wij een doode aanschouwen, is de aannemelijkste. Ziehier weder een van de wonderen der kunst. In elf zalen hangen over de achthonderd schilderijen ten toon, de meeste vol beelden en vol kleuren. Doch naauwlijks heeft men een blik om zich heen geworpen, of men behoudt alleen aandacht voor dien monnikskop van Velasquez, met de grijze pij om de schouders, en het bleeke gelaat. Niemand heeft u gezegd, dat dit stuk zich hier bevond; dat gij het gaan zien, het bewonderen moest. Aan de manier hebt gij het niet als een werk van den Spaanschen meester kunnen herkennen, want het heeft geenerlei overeenkomst met de stukken van Velasquez die gij vroeger te Parijs, en nu laatstelijk te Florence en te Rome gezien hebt. Ik weet er geen verklaring van te geven. Het eenige wat ik begrijp is, dat al de achthonderd andere schilderijen dood zijn, terwijl deze doode leeft. Eene meesterhand heeft op het klamme voorhoofd zijn stempel gedrukt. Gij gaat en vergeet al het overige, maar de monnik met de gesloten oogen blijft u nastaren. Hij schijnt
| |
| |
te weten dat gij hem een bezoek hebt gebragt. Als gij terugkomt zal hij u herkennen.
Het andere stuk is een vrouwen-portret van Rembrandt, hetzelfde waarvan zich in Teijler's muzeum te Haarlem eene sterk gerestaureerde teekening bevindt. De schilderij is oneindig schooner dan de teekening: een blank gelaat, goudblonde haren, een glanzig zwart kleed, schitterende juweelen, alles badend in het licht. Zelfs Velasquez moet hier de vlag strijken; gelijk het niet meer dan billijk is, dat eene levende jonge vrouw van de wereld, het wint van een dooden kloosterbroeder. Weder, overigens, hetzelfde wonder. De vrouw is jong, maar niet buitengemeen schoon. Zij heeft oogen à fleur de tête, wat meestal schade doet aan de gelaatsuitdrukking. Gij kent haar niet, hebt nooit van haar gehoord, weet niet of zij eene geschiedenis heeft, vermoedt het tegendeel. Doch dit weet gij, dat Rembrandt er haar eene heeft gemaakt. Door hem is zij een persoon geworden, eene Hollandsche dame, bij wie gij te Milaan uwe opwachting komt maken. Natuurlijk zou Rembrandt, indien hij ons aldus hoorde redeneren, ons uitlagchen. Hij heeft honderd dergelijke portretten geschilderd, en tot in bijzonderheden kan hij ons duidelijk maken, door welk procédé men dezen of genen toon, dit of dat licht-effekt verkrijgt. Doch dit komt niet in mindering van het wonderbare. Het bewijst alleen, dat de groote kunstenaars zelven niet weten, waarin het geheim van hun talent ligt. Zij hebben een ingeschapen afkeer van het leelijke, een aangeboren zin voor het schoone, en daar blijft het bij. Voor het overige bestuurt eene godheid onwetend hunne hand.
Doch wat houd ik mijn lezer bij oude schilderijen op? Die zijn het niet, welke bij een vlugtig bezoek aan Milaan den vreemdeling het meest treffen of boeijen; maar de breede nieuwe straten, de gezuiverde pleinen, de kostbare pasgebouwde huizen, het ouder en jonger plantsoen der openbare wandelingen. Milaan is de stad van Italie die aan den uit Indie terugkee- | |
| |
renden Nederlander voor het eerst weder een denkbeeld geeft van modern Europeesch leven op groote schaal. Nergens treedt het zuiver Italiaansch element meer op den achtergrond, het half Fransche meer op den voorgrond. Lombardije is sedert drie vierden eener eeuw Franschgezind. De nagedachtenis van Napoleon I, die Milaan tot hoofdstad der Cis-Alpijnsche Republiek, tot hoofdstad van het Koningrijk Italie verhief, wordt er zeer in eere gehouden. Evenmin heeft men er vergeten, dat Napoleon III in 1859 Lombardije aan Oostenrijk ontrukte en daardoor den eersten stoot aan het tot stand komen der Italiaansche eenheid gaf. Goed Italiaansch- en tevens Franschgezind te zijn, wordt te Milaan voor natuurlijk en betamelijk gehouden. Gij zijt hier niet in eene stad als Napels, waar de zuidelijke hemel aan het leven eene zuidelijke tint geeft; als Rome, waar de oud-romeinsche, als Florence, waar de midden-eeuwsche herinneringen u overstelpen. Er zijn te Milaan geen andere noemenswaardige Romeinsche antiquiteiten dan de zestien Korinthische zuilen, die bij de Porta Ticinese in het midden eener straat staan, en waarvan niemand regt weet hoe zij daar verdwaald zijn geraakt. Van de tachtig kerken der stad zijn sommige op de puinhoopen van antieke heidensche tempels gebouwd. De eenige groote midden-eeuwsche herinnering is de Domkerk. Uit het begin van den renaissance-fijd dagteekent de hoofd-voorgevel van het Groote Hospitaal. Ongetwijfeld zijn er in de omvangrijke stad, met hare 250.000 inwoners, nog een aantal andere oude gebouwen. Maar de aanblik van het geheel is modern en wordt door de Victor Emanuel-galerij
beheerscht. Milaan heeft sedert 1859 groote gedaantewisselingen ondergaan. Het is het Parijs van Italie geworden.
|
|