Van Napels naar Amsterdam
(1877)–Cd. Busken Huet– Auteursrechtvrij
[pagina 155]
| |
XVI
| |
[pagina 156]
| |
op die schijf het werk in schijfgedaante, welks omtrek hij thuisgekomen overbragt op doek, en er de liefelijke Maria met het kind Jezus van maakte, die in deze rigting nog altijd als zijn meesterstuk op het gebied der heilige kunst erkend wordt. Nu is het in zichzelf zeer wel mogelijk, dat Rafael onder sommige omstandigheden flèche de tout bois gemaakt, en voor het hechten eener invallende gedachte zich van allerlei onaanzienlijke hulpmiddelen bediend heeft. Maar dat hij in geen geval den bodem eener ton behoefde om op het denkbeeld te komen eene cirkelvormige H. Maagd te schilderen, dit bewijst het voorbeeld van Michel Angelo, van wiens hand hij reeds vele jaren te voren, gedurende zijn verblijf te Florence, onze cirkelvormige H. Familie heeft kunnen zien. Zoo weinig zelfs komt ten aanzien van dien ongewonen en bevalligen ronden vorm de eer der uitvinding aan Rafael toe, dat reeds Michel Angelo hem bewust of onbewust schijnt overgenomen te hebben van zijnen leermeester, Domenico Ghirlandajo. Deze Ghirlandajo de oudere, - een jongere Ghirlandajo had Ridolfo tot voornaam, - is een voortreffelijk schilder geweest; en als een bewijs van zijne meesterschap mag gelden, dat een leerling als Michel Angelo, gedurende de eerste jaren na het verlaten der school, geen hooger ideaal blijkt gekend te hebben dan het zijne. Vooral beider koloriet vertoont eene treffende en schier bedriegelijke overeenkomst. De naar het oranje overhellende, donkergele draperie van Michel Angelo's H. Familie in de Uffizi, is het volmaakte evenbeeld van die der H. Driekoningen van Domenico Ghirlandajo in dezelfde galerij; en wie eenmaal het schoone werk van Michel Angelo's jeugd onder de oogen heeft gehad, kan in geen ander muzeum eene schilderij van den ouden Ghirlandajo zien hangen, of hij waant aanstonds en met welgevallen een goeden kennis te ontmoeten, dien hij in lang niet heeft teruggezien. Het merkwaardigste der H. Familie, echter, is dat dit schil- | |
[pagina 157]
| |
derstuk zoo duidelijk de hand van een geboren beeldhouwer verraadt. Met één penseel geschilderd, vormen niettemin de H. Jozef, de H. Maagd en het H. Kind drie verschillende modellen in zachtgekleurd marmer: de oude man wat bruin, de moeder blank, het kind nog blanker. Het teederder geslacht en de teederder leeftijd worden aangeduid door malscher spieren. Die van het kind verdwijnen schier in het mollige vleesch. Geen zweem van streven naar lokale Oostersche kleur. Jozef is een goed gekonserveerd Italiaansch grijsaard en buitenman, gelijk men er te Florence iedere week op de Oude of de Nieuwe Markt kan vinden zitten; Maria de flinkgebouwde echtgenoot van dien man, nog jong en frisch genoeg om zijne dochter te kunnen wezen. Het harde geel en het harde blaauw, waarmede zij gedrapeerd zijn, doen in niets aan een naar het leven genomen nationaal kostuum denken. Het is of die tinten alleen gekozen zijn, ten einde het fraaije vleesch zedig en voordeelig te doen uitkomen. Van christelijke mystiek geen spoor. De teekening der groep is van een kunstenaar, die, al dan niet vreemd gebleven aan de beweging waaruit Cimabue, Giotto en Perugino voortkwamen, het antieke standbeeld te allen tijde als het abc der kunst heeft aangemerkt, de heilige niet uitgezonderd. In en om de kerk van den H. Laurentius vindt men al het voornaamste bijeen, wat Michel Angelo te Florence op het gebied der bouwkunst geleverd heeft. De kroon wordt gespannen door de Laurentiaansche bibliotheek. Reeds dadelijk de trap, waarlangs men naar de boekerij opstijgt, heeft een geheel eenigen zwier. Het inwendige, van beneden tot boven met donkerbruin hout beschoten, eindigt in eene gewelfde zoldering van dezelfde teekening als de ingelegde vloer. In eene moderne bibliotheek zou men meer licht verlangen; een eisch waaraan de groote werkzaal in de Bibliothèque Nationale te Parijs op uitnemende wijze voldoet. Doch de duizende handschriften op papier en perkament, die in Michel | |
[pagina 158]
| |
Angelo's boekerij met kleine ijzeren ketenen aan weinig minder dan honderd zit- en leesbanken bevestigd zijn, hebben aan eene schraler verlichting genoeg. Het is bekend, welke zeldzaamheden hier bewaard worden: het oudste handschrift der Pandekten, een Virgilius uit de 5de, een ongemeen volledige Tacitus uit de 11de eeuw, brieven van Cicero gekopieerd door Petrarca, echte portretten van Petrarca en Laura in een geschreven exemplaar der Sonnetten en, onder de oude drukwerken, een echte Gutemberg. Fraaijer evenwel dan al deze voorwerpen te zamen is het gebouw dat ze bevat. Geen andere boekerij nadert zoo zeer, wat hoogte en diepte, toon en inrigting betreft, het ideaal eener bibliotheek. Een nog verhevener schouwspel wacht u in San Lorenzo's zoogenaamde Nieuwe Sakristij; en leerzaam grenst daaraan, zoodat gij beiden in één bezoek omvatten kunt, de Cappella dei Principi. Indien dit grafmonument der Medici, binnen welks muren van Cosmo I tot Cosmo III al de vorsten uit dat huis zijn bijgezet, die gedurende tweehonderd jaren over Florence regeerden; indien het waar is, dat deze Vorstenkapel twee en twintig millioen franken heeft gekost en die som voor zoo veel marmer en verguld brons niet te veel is, dan behoeft men toch slechts een blik in de Nieuwe Sakristij te werpen, om het onderscheid tusschen pracht en pracht te leeren gevoelen. Bij de Vorstenkapel vergeleken schijnt de Sakristij een naakt en nietig gebouwtje, grijs en wit, wit en grijs. Beneden een vierhoek, afgezet met korinthische pilasters; boven nogmaals zulk een vierhoek, op dezelfde wijze afgezet. Ongelukkig echter voor den roem der meesters, die de bont- en schitterend gekleurde Kapel bouwden, was Michel Angelo honderd jaren te voren dezelfde taak gesteld, die naderhand aan hen werd opgedragen. Ook hij zou voor de Medici een praalgraf stichten; en wat thans de Sagrestia Nuova heet, is met dat doel oorspronkelijk aldus door hem ontworpen. | |
[pagina 159]
| |
Wat meer zegt, hij stoffeerde de Sakristij met twee tomben in wit marmer; en ofschoon onvoltooid gebleven, zijn die twee grafmonumenten in hunne reinheid en hunne naaktheid zoo schoon, dat men de vorsten beklagen moet, die met deze meesterwerken niet tevreden waren, en nog meer de kunstenaars, die last ontvingen ze te overtreffen. Er valt in Michel Angelo's beeldhouwwerken, wanneer men ze in gedachten chronologisch rangschikt, een merkwaardigen voortgang van het objektieve naar het subjektieve en van het didaktische naar het lyrische waar te nemen. Hoe ouder deze kunstenaar geworden is, des te meer heeft hij in zijne marmerwerken van zijn eigen zieleleven gelegd. Neemt men den stervenden Adonis en den tuimelenden Bacchus van het Bargello te Florence, dan ontvangt men denzelfden indruk als van de Mater Dolorosa en van den kruisdragenden Christus, te Rome. Men gevoelt dat al deze werken vergelijkenderwijs uit Michel Angelo's schooltijd afkomstig zijn, en hij onder het uitvoeren zich alleen heeft voorgesteld, bekende aandoeningen van anderen op meesterlijke wijze weêr te geven. Keert men daarentegen naar het Bargello terug en neemt men den dusgenaamden Overwinnaar in oogenschouw (een jonge man die een ouderen ten onder brengt: naar men zegt, bestemd geweest voor het onvoltooid gebleven mausoleum van paus Julius II); of nog liever, brengt men een bezoek aan de kerk van den gekluisterden Petrus, te Rome, waar in den persoon van den marmeren Mozes het eenige beeld troont, naar hetwelk men beoordeelen kan welke evenredigheden dat praafgraf, ware het in zijn geheel tot uitvoering gekomen, zou aangenomen hebben, - dan bespeurt men, dat van lieverlede in Michel Angelo een beeldhouwer ontwaakt is met nog andere hoedanigheden. Die Mozes, toornig overeind rijzend op den berg, terwijl tot zijne onuitsprekelijke ergernis beneden in de vlakte, het ligtzinnig Israel bezig is te dansen om het gouden kalf, is niemand anders dan de trotsche Michel Angelo zelf, blakend van veront- | |
[pagina 160]
| |
waardiging over het onverstand van kortzigtige tijd- en kunstgenooten. De vlammen schietende oogen, de van ongeduld den baard doorwroetende hand, zijn persoonlijke feiten. Deze gevoelens zijn het, waarvan Michel Angelo op later leeftijd als doorgloeid is geweest; en met bijna mathematische zekerheid kan men bepalen, dat hij in het overgieten der volle bitterheid van zijne ziel in de gelaats-uitdrukking van dit Mozes-beeld eene heimelijke voldoening gevonden heeft. Een soortgelijk hoofdstuk uit Michel Angelo's eigen levensgeschiedenis vormen de twee graftomben in de Nieuwe Sakristij. De eene sarkofaag draagt het beeld van Juliaan de' Medici, een jongeren broeder van paus Leo X; de andere dat van Lorenzo de' Medici, den vader der Fransche Katharina, schoondochter van Frans I. Juliaan is voorgesteld als een Romeinsch Imperator, blootshoofds; Lorenzo óók als een Imperator, maar met een helm op. Bovendien zit Lorenzo in diep gepeins verzonken, met de kin in de eene hand, terwijl de andere op de knie rust. In de wandeling wordt hij il Pensiero genoemd. Het deksel van beide sarkofagen vormt een gebogen vlak, op welks glooijing aan weerszijden een rustend beeld half zit, half ligt en afhangt. Het zijn twee krachtige naakte grijsaards, elk geflankeerd door eene naakte jonge vrouw. De eene vrouw slaapt. Zij heet de Nacht. De andere heet de Dageraad en houdt de oogen half geopend. De eene grijsaard schijnt met magtigen schouder een zwaren last omhoog te tillen. De houding van den anderen doet vermoeden, dat hij een soortgelijken arbeid zoo even volbragt heeft. De Nacht is het uitgedrukte beeld der droefheid. Indien zij sluimert, dan is het van vermoeijenis en van weedom. Nog droefgeestiger staat het gelaat van hare tweelingzuster, de Dageraad. Uit deze mijmerende oogen is niets dan wanhoop te lezen. Men zou zeggen: eene jonge doode, wie het spijt weder levend te zijn geworden, zoo weinig vreugde biedt de aarde haar aan. Dit alles nu is een spiegel van den gemoedstoestand waarin | |
[pagina 161]
| |
Michel Angelo onder het voortarbeiden aan deze tomben verkeerd heeft. Paus Clemens VIII, zelf een Medici, had hem in 1523 het vervaardigen van een familie-graf opgedragen; en hij had vrijheid bekomen de daarvoor bestemde kapel, overeenkomstig zijn eigen bestekken, van den grond af op te bouwen en in te rigten. De kapel was gereed, toen het jaar 1528 naderde; het jaar waarin Alexander de Medici, neef van paus Clemens en schoonzoon van keizer Karel V, door de Florentijnsche burgerij, met Ferruccio en Michel Angelo aan de spits, uit de stad gedreven en van de regering vervallen werd verklaard. De Keizer belegerde de stad, en te harer verdediging werd Michel Angelo (fragmenten van strategische teekeningen zijn in het muzeum Buonarotti nog op dit oogenblik van hem voorhanden) tot ingenieur der Republiek benoemd. Hij liet de kunst varen en wijdde zich tijdelijk aan militaire zaken. Maar al bragt hij Florence in nog zulk een geduchten staat van tegenweer, de strijd was te ongelijk. Na een beleg van elf maanden viel de stad den keizerlijken in handen. Alexander werd hersteld; honderden welgestelde burgers, die hun heil in de vlugt gezocht hadden, zagen zich vogelvrij verklaard; gewapende huurlingen drongen de woningen der achtergeblevenen binnen en doodden wat hen tegenkwam; Michel Angelo zelf ontsnapte alleen bij geluk, door de toewijding van een vriend, aan het moordend zwaard. De paus, 's Keizers bondgenoot, herinnerde zich te goeder uur, dat de officier der genie, die hem gewapenderhand had durven wederstaan, tevens beeldhouwer was en Michel Angelo heette. Bij stilzwijgende overeenkomst, naar het schijnt, werd vastgesteld, dat men den overwonneling verder ongemoeid zou laten, op voorwaarde dat hij zijnen arbeid in de kapel van San Lorenzo ging hervatten. Michel Angelo sloot zich op bij zijne graftomben, wierp zich met alle kracht op de hem aangewezen taak, maar kon haar niet ten einde brengen. Inwendig kookte hij te zeer. Eene groote | |
[pagina 162]
| |
smart verteerde zijne ziel. Misschien hadden de Keizer en de Paus, uit ons oogpunt gezien en al deugde Alexander de Medici niet veel, in den grond gelijk, dat zij aan den opstand der Florentijnsche bourgeoisie een einde maakten. Maar in Michel Angelo en de zijnen moeten wij het verdragen en prijzen, dat zij hunne zaak met die der burgerlijke vrijheid in het algemeen, de zaak hunner tegenpartij met die der kerkelijke en wereldlijke heerschzucht vereenzelvigden, gepaard met zedeloosheid. Zij beschouwden zich zelven als een bolwerk der ten val nijgende onafhankelijkheid van hun vaderland. Dat maakte de nederlaag dubbel bitter. Michel Angelo toornde niet alleen inwendig, als iemand die het onderspit heeft gedolven, maar ook als een patriot en vrijheidsman, die de hydra van het despotisme weder bezit ziet nemen van het gebied, waaruit het hem gelukt was haar tijdelijk te verjagen. Een tijdgenoot van Michel Angelo, tevens middelmatig dichter en kunstkenner, G.B. Strozzi, vond het beeld van de Nacht zoo fraai, dat hij er een rijmpje op maakte: ‘De Nacht, die gij in bevallige houding ziet slapen, werd door een Engel in dezen steen uitgehouwen; en daar zij slaapt, leeft zij; gelooft gij het niet, wek haar slechts, en zij zal het woord tot u rigten.’ - ‘O ja’, liet Michel Angelo in hetzelfde metrum de Nacht antwoorden, ‘de slaap is mij lief, en nog liever het steen-zijn, zoolang de schande duurt; blind en gevoelloos te wezen is mij een groot voorregt; daarom, wek mij niet; ik bid u, spreekt zacht!’Ga naar voetnoot1 Deze weinige regels zijn een volledige kommentaar, en met regt wordt daarop in verschillende Italiaansche reisbeschrijvin- | |
[pagina 163]
| |
gen gewezen. Michel Angelo heeft niet zoozeer een familiegraf ter eere der Medici's vervaardigd, als wel zijne eigen toenmalige gemoeds-aandoeningen in marmer uitgedrukt; en dit zal ook de reden zijn geweest dat de teleurgestelde, en welligt in zijn familiezwak gekwetste lastgever, niet verder op de voltooijing van het kunstwerk heeft aangedrongen. De beelden van Juliaan en Lorenzo de Medici zijn geen historische portretten, maar typen van den met grootsche ontwerpen vervulden Man, die in de uitvoering zijner plannen door eene noodlottige magt op smartelijke wijze gedwarsboomd wordt. De grijsaards aan de eene zijde van elken sarkofaag verbeelden den levenslast, dien hij zich van de schouders heeft te wentelen. De slapende Nacht is een symbool van de weldaad der vergetelheid, aangebragt door den dood; de radeloos weemoedige Dageraad een zinnebeeld van den onvolkomen troost, geschonken zelfs door verwachtingen zoo liefelijk, als de hoop van een toekomend leven. Maar deze algemeenheden zijn niet voorgesteld zooals een beeldhouwer-wijsgeer gedaan, of Michel Angelo zelf welligt in zijne jeugd het beproefd zou hebben. De algemeenheden zijn voorvallen uit het zieleleven van een bijzonder persoon geworden. Wie toegerust met een weinig kennis aangaande Michel Angelo's lotgevallen de Nieuwe Sakristij doorwandelt, gevoelt aan zijn hart (en de botte glimlach van ligtzinnige of kwalijk voorbereide mede-bezoekers versterkt hem in die meening): op deze plek heeft een groote geest weleer geworsteld met een groot verdriet; en indien iets hem heeft kunnen troosten van zijne vernietigde idealen, dan is het dezelfde kunst geweest die hem hier naar den beitel grijpen, en in het voortarbeiden aan zijne graftom- | |
[pagina 164]
| |
ben een uitweg voor zijn overknopt gemoed vinden deed. De Sakristij te Florence, dit moet men niet vergeten, - en deze verdienste staat of valt niet met de min of meer juiste verklaring van Michel Angelo's verhouding tot het werk der tomben, - die Sakristij is het tournooiveld waar de moderne beeldhouwkunst hare riddersporen heeft verdiend. Naar veler oordeel bestaat er geen andere beeldhouwkunst dan de antieke, en heeft de beeldhouwer van den nieuweren tijd alleen te kiezen tusschen restauratie en imitatie. Alles wat hij zelfstandig voortbrengt, zeggen zij, blijft van te voren beneden de modellen der oudheid. En zoo schaarsch zijn de waarlijk schoone werken van nieuwere beeldhouwers, dat men in verzoeking komt, de stelling te onderteekenen. Gelukkig evenwel bestaat er in de kunst geene fataliteit; en althans Michel Angelo heeft getoond dat ook in de hoogste sferen beeldhouwwerken kunnen voortgebragt worden, die wat de uitdrukking betreft te eenemaal van de antieken verschillen, en niettemin de vergelijking met de antieken zegevierend kunnen doorstaan. De Pensiero der Florentijnsche graftombe links, met die altoosdurende en ondoordringbare wolk op het voorhoofd, - een schaduw-effekt, teweeg gebragt door de vooruitspringende klep van den helm, - is aan den eenen kant volkomen oorspronkelijk en modern, terwijl het tevens moeite kost, onder de fraaiste overblijfselen der oudheid een beeld te vinden, dat in schoonheid van geheel of deelen dit nieuwere overtreft. En één zulk een voorbeeld is voldoende. Wie te Florence en te Rome de marmerwerken van Michel Angelo heeft gezien, die gelooft voortaan dat de moderne beeldhouwkunst eene toekomst heeft; en op zoo veel mismaakte standbeelden, zoo veel bronzen of marmeren gedrochten van den nieuwen tijd, kan men te zijner ontmoediging hem niet wijzen, of hij blijft de herinnering bewaren aan de Sakristij van San Lorenzo. Wanneer men aan Dante en evenzeer wanneer men aan | |
[pagina 165]
| |
Michel Angelo denkt, dan denkt men onwillekeurig aan iets groots en aan iets sombers. Dit is onwederstaanbaar. Beiden zijn groote Florentijnsche burgers geweest en over beider werken ligt een somber waas. Langen tijd is het mij niet duidelijk willen worden, hoe het een met het ander zamenhing; tot ik bij het doortrekken van Zwitserland een indruk heb ontvangen, die mij toeschijnt alles te verklaren. Volgt gij tegen het vallen van den avond dat gedeelte der Sint Gotthard-Strasse, hetwelk voor den reiziger die uit Italie komt zich uitstrekt tusschen het liefelijk Faïdo en het bevallig Andermatt, dan slingert zich de weg met stoute bogten tot tweemalen toe door naakte en hooge rotsen, aan wier voet, met donderend geweld, twee smalle rivieren voortbruischen. Overdag, wanneer de zon schijnt, is dat schouwspel reeds indrukwekkend genoeg en voor grootsprekers zeer geschikt om kleiner te leeren zingen. Zijn daarentegen van de sneeuwtoppen der Alpen de laatste rooskleurige stralen verdwenen en hebben de kloven ter zijde van den weg zich allengs met vale schaduwen gevuld, dan wordt het meer dan gewoon aangrijpend. Er is geen zweem van gevaar, en ieder doet zijn best om met rustigen tred de zwaargeladen diligence op zijde te blijven, die door vele hijgende paarden langzaam de hoogte wordt opgetrokken. Maar zal ik het erkennen? men is niet volkomen op zijn gemak: zoomin in den coupé van het topzware voertuig, als te voet er nevens. De weg is zoo smal, de afgrond zoo digt in de buurt, het eindeloos rotsgevaarte om u henen zoo duizelachtig hoog. En dan, hoe digter de duisternis wordt, des te spookachtiger gaan de schuimende Reuss en de schuimende Ticino er uitzien, des te woedender schijnen zij heen te stuiven over de granietblokken die hun den weg versperren, des te oorverdoovender buldert de een den Monte Piottino door, en loeit de ander den gapenden afgrond onder de Teufelsbrücke te gemoet. Kortom, lezers en lezeressen die van sensatie-romans houden en met deze Zwitsersche streek - | |
[pagina 166]
| |
bij avond - nog kennis moeten maken, kunnen zich voorbereiden op een in zijne soort uitgelezener genot, dan ooit Mrs. Braddon of Mr. Wilkie Collins hun verschafte. Doch zoo te spreken is heiligschennis plegen. Geen ijdele spookgedaanten zijn het, die des avonds laat op de Gotthard Strasse om u henen dansen en u schrik aanjagen. Het zijn de schimmen van Dante en van Michel Angelo. En zij dansen niet of sarren niet, maar omzweven u vol majesteit en ontsluiten u de verborgen gedachten hunner ziel. Wat de twee stroomen in het rijk der natuur gedaan hebben, - zich een weg gebroken door het hart van bergketenen, - dat hebben Dante en Michel Angelo in het rijk des geestes gewrocht. En daar de mensch niet straffeloos kan toegerust zijn met het vermogen om bergen te verzetten, is ook aan die twee Titans iets van het demonische blijven kleven, dat van al dergelijken reuzenarbeid onafscheidelijk is. Vandaar het sombere in hunne grootheid; de duivelsbruggen, die hier en ginds den stroom hunner gedachten overspannen. Veilige gidsen zijn het, even veilig als de weg door het Zwitsersch gebergte; maar zij kunnen het niet helpen, zoo het in hunne nabijheid u somtijds bang om het harte wordt. Zij behooren tot les grands esprits terribles, waarvan Victor Hugo spreekt. Eens en voor goed hebben zij hun hart aan de eenzaamheid verpand. Hoe woester hunne omgeving, hoe meer zij zich in hun element gevoelen. Niets kan hen stuiten in hunne vaart. In den geest met hen te verkeeren zou u en mij noodlottig kunnen worden, ware het niet dat de hooge berglucht, waarin zij leven, ook ons zwakker gestel weldadig aandoet. Ik raad dan ook een ieder, dezen Reuss en dezen Ticino der geestenwereld aan geene bekeeringsproeven te onderwerpen, maar hen te nemen en te laten zooals zij zijn, - blijde indien er in ons eigen leven eenige goede dagen komen, waarin wij aan ons hart ervaren, iets begrepen te hebben van hetgeen moet zijn omgegaan in het hunne. |
|