| |
| |
| |
XV
Florence, Mei 1876.
Vervaarlijk is de massa schilderijen, die men te Florence opeengestapeld vindt. Zonder kerken en kloosters mede te rekenen, zouden alleen de Pitti- en de Uffizi-galerij volstaan, om een dozijn nieuwe muzeums in Europa van het noodige te voorzien. Eén zaal der Uffizi heeft men de Tribuna gedoopt en daarin, met eene bloemlezing van antieke beeldhouwwerken, de keur der Titiaans en der Rafaels bij elkander gesteld. Doch de Pitti-galerij is zelve eene Tribuna op groote schaal; in zulk een digten overvloed verdringen zich daar de doeken van schier al de grootste meesters der wereld. De pogingen zelven die men aanwendt, om tot beperking te geraken, worden door de beperking verijdeld.
De Uffizi-galerij wordt gevormd door de bovenverdieping van een paleis, dat met het front naar de rivier gekeerd staat en tusschen welks twee ver achteruit springende vleugels eene breede straat de gemeenschap met de Piazza della Signoria onderhoudt. De straat wordt niet eenvoudig straat, maar Portico genoemd; en het gebouw dat zich aan drie van de vier zijden verheft, maakt in zijn paleizen-stijl uit de laatste jaren der 16de eeuw zulk eene vorstelijke vertooning, dat men die doorluchtige benaming geregtvaardigd acht. Reeksen stand- | |
| |
beelden van beroemde Toskaansche vernuften, - een werk uit den nieuweren tijd, - staan tusschen de bogen der benedenverdieping opgerigt. Omhoog verbindt eene overdekte galerij, die, langs den bovenbouw van den Ponte Vecchio, de Arno onder zich voort laat stroomen, het Uffizi- met het Pitti-paleis. In die galerij hangt over eene uitgestrektheid van een kwartier gaans, in eindelooze afwisseling en verscheidenheid, eene verzameling houtsneden, gravures en teekeningen van groote meesters ten toon, - alles in lijsten en achter glas, - wier nummers bij tienduizenden worden geteld.
Onder de antieke marmers in de Uffizi spant met de beelden en kleinere groepen in de Tribuna (de Venus van Medici, de jonge Apollo, de Worstelaars, de Slijper) de groep der Niobiden de kroon, bij elkander gesteld in eene afzonderlijke zaal. Doordat de deelen te ver uiteen staan, heeft men moeite om van het geheel, - dat oorspronkelijk het frontispice van een tempel of het voorportaal van een raadhuis versierd kan hebben, - zich aanstonds eene duidelijke voorstelling te vormen. Doch allengs brengen het oog en de verbeelding te zamen wat de tentoonstelling gescheiden heeft: het groote beeld der geteisterde moeder met het opgeheven hoofd in het midden, regts en links de deels vlugtende, deels door den dood reeds achterhaalde dochteren en zonen, de laatsten te vergeefs beschermd door hun getrouwen onderwijzer. Geen ander beeldhouwwerk der Grieksch-Romeinsche oudheid vertoont eene uit zoo vele levensgroote personen zamengestelde tragedie in marmer. Skopas noch Praxiteles mogen deze groep eigenhandig hebben uitgehouwen; meer dan één détail moge het gevoelen bevestigen dat zij eene kopij is uit de dagen van het Romeinsche keizerrijk, - de aanblik is treffend en de uitdrukking van Niobe's gelaat onvergetelijk.
Weder dringt zich, terwijl ik dit schrijf, de gissing op, dat de groote Italiaansche schilders der 16de en 17de eeuw, wier doeken of paneelen de wanden van Pitti- en Uffizi-galerij on- | |
| |
zigtbaar maken, de typen hunner menigvuldige bijbelsche voorstellingen aan de antieke marmers ontleend hebben. Tusschen de heidensche Niobe en de christelijke Mater Dolorosa valt geen onderscheid waar te nemen; en hoe digter de katholieke schilders bij het Grieksche ideaal gebleven zijn, des te dieper treffen zij ons door de waarheid en den eenvoud hunner voorstelling. De Guido Reni's en de Carlo Dolci's hebben het smartelijke in den Mater Dolorosa-type te ver gedreven. Zij laten de droefheid de grens der zelfbeheersching overschrijden en hartstogt worden. Doch men moet niet meenen, dat hun werk daardoor aan blijvende schoonheid gewonnen heeft. Integendeel, het sentimentele doet op den duur schade aan den indruk. De aangrijpendste Pietà's (kortheidshalve bezig ik den kunstterm waarmede de Italiaansche katalogussen het bijbelsch onderwerp aanduiden), de aangrijpendste zijn die, waar men over de trekken van Maria, de moeder van Jezus, tegelijk met de droefheid van het verscheurd moederhart, de verheven rust ziet uitgespreid liggen, welke in Niobe's gelaat zoo onwederstaanbaar aantrekt.
De verwantschap van Grieksche kunst en Italiaansche heilige kunst is in elk geval onmiskenbaar. Van Rafael is het bekend, dat hij ten behoeve van sommige gedeelten zijner altaarstukken de basreliefs van antieke sarkofagen kopieerde. Van zijne Verheerlijking op den Berg bestaat een klein karton, waarop met de zuiverheid en naauwkeurigheid der Grieksche lijnen, al de figuren in het naakt zijn omgetrokken. Dat Michel Angelo een soortgelijk procédé moet gevolgd hebben, blijkt genoeg uit het skulpturaal karakter van al zijne geschilderde heiligenbeelden, en wordt ten overvloede bevestigd door een stuk als het Laatste Oordeel, waarvan men naar waarheid zeggen kan, dat het eene aaneenschakeling van athletische standen is. De vrome en kiesche Fra Bartolommeo, Savonarola's tijdgenoot, drapeerde en kleurde zijne madonna's en zijne apostelen eerst, nadat de geheele kompositie met al hare
| |
| |
beelden door hem in het naakt geschetst was. In de Tribuna te Florence hangt van Rafaels hand een jeugdige Johannes de Dooper, die zoo sprekend op den in de nabijheid geplaatsten jeugdigen Apollo uit de school van Praxiteles gelijkt, dat wie niet beter wist, de schilderij en het marmeren beeld voor werken uit denzelfden tijd en dezelfde school zou houden. Ook zou het mij niet verwonderen, indien van Rafael's madonna's - wier bloem onder den naam van Madonna della Sedia in de Pitti-galerij prijkt - eene soortgelijke verklaring gold. Zeker heeft de katholieke kunst er in opregtheid naar gestreefd, in den jonkvrouwelijken Moeder-type eene geheel nieuwe uitdrukking te leggen, evenredig aan de bovenaardsche vereeniging van beide tegenstrijdige karakters in één persoon. Doch feitelijk is de heilige Moedermaagd eene zuster der antieke Psyche gebleven; en evenals de schoonste Mater Dolorosa's die zijn, welke het meest aan Niobe doen denken, winnen ook de Italiaansche Madonna's aan onschuld en teederheid, naar mate zij digter bij Psyche staan. Is er eene naakte Venus van Titiaan, die naar een in goud en kleuren gedoopt antiek standbeeld zweemt, - zooals het geval is met die eene, welke in de Uffizi hangt, - dan vraagt men zich af, of het mogelijk zij eene getrouwer voorstelling van de kuische Suzanna te geven? Wie het Geloof, de Hoop en de Liefde door de oud-italiaansche kunst op doek ziet gebragt, waant een oordeel van Paris te aanschouwen, met Venus, Juno en Minerva als gratien. En wat de engelen-kopjes, de kopjes van het kind Jezus en het kind Johannes betreft, - waar inzonderheid Rafael een niet gering deel zijner onsterfelijkheid aan dankt, - men behoeft slechts eenmaal een kleinen Bacchus op de schouders van een Pan, een kleinen Amor aan de knie zijner Moeder te hebben zien zitten, om tot de overtuiging te geraken, dat beide reeksen van typen aan één gedachte hunnen oorsprong danken.
Dit is ongetwijfeld de grondstof waaruit de groote meerderheid der schilderijen te Florence genomen zijn: ongetwijfeld,
| |
| |
zeg ik, indien men den toerist vergunt, op zulk een apodiktischen toon zijne meening te zeggen over eene ingewikkelde en veel omvattende kwestie. Sommige Italiaansche schilders, met name de Venetianen, hebben uitgemunt als koloristen; en ik zal niet ontkennen dat de kleuren een zeer goed onderscheidingsteeken vormen. Doch het kenmerkende der Italiaansche kunst ligt toch eigenlijk hierin, dat hare coryfeën christelijke heiligen gemaakt hebben van de goden en godinnen der oudheid. Als portretschilders hebben zij in meer dan één land van Europa gelukkige mededingers gevonden; in het landschap heeft Frankrijk, in het zeegezigt, het stilleven en het binnenhuis heeft Nederland hen overtroffen. Alleen Duitschland heeft op het gebied van het heilige of gewijde een tijd lang met hen gewedijverd. Doch ten laatste is in dat vak den Italianen, en den Italianen alleen, de overwinning gebleven; en wanneer wij thans van Oud-Italiaansche schilderkunst spreken, dan bedoelt een ieder daarmede onwillekeurig de Grieksch-Romeinsche mythologie, vastgeknoopt aan de eigennamen der hoofdpersonen van Oud en Nieuw Testament en van de christelijke heiligen-legende.
Er moet echter op dien regel minstens één schitterende uitzondering toegelaten worden. In den persoon van Fra Angelico heeft in Italie, en allermeest te Florence, gedurende de geheele eerste helft der vijftiende eeuw een godsdienstig schilder gebloeid, wiens werken men het in 't minst niet kan aanzien, dat hij onder den antieken invloed heeft gestaan. Grootere en kleinere doeken van hem vindt men in de Uffizi; tal van fresco's in het klooster van San Marco, waar onder meer de cel van Savonarola door hem gedekoreerd werd. Of is gedekoreerd een te onheilig woord, tot aanduiding van Fra Angelico's onnavolgbaar innige, smetteloos reine, van de volle poëzie der mystiek tintelende scheppingen? Michel Angelo en Rafael zijn universeler genieën geweest dan hij; doch als eenzijdig ontwikkeld katholiek kunstenaar overtreft hij hen te eenemaal. Er bestaat een
| |
| |
schoon gedicht van Théophile Gautier, Melancholia geheeten, naar aanleiding van een beroemd beeld van Albrecht Dürer, waarin Dürer en de Duitsche Madonna's zegevierend tegen de Italiaansche overgesteld en aan Rafael, wegens zijne Fornarina-vereering, duchtig de les gelezen wordt. Sedert ik Fra Angelico heb leeren kennen, gelijk men alleen te Florence daartoe de gelegenheid vindt aangeboden, verwondert mij dat vers. Niet wegens de strafrede tegen Rafael waarop het nederkomt, - want als Madonna-schilder vertoont Rafael inderdaad berispelijke zijden, en alleen blinde bewonderaars kunnen ontkennen dat hij het heilige somtijds ontwijd en aan de moedermaagd van het christelijk dogme de trekken heeft geleend van moeders, die niet zonder zijne voorkennis hadden opgehouden maagden te zijn; maar omdat het zoo veel natuurlijker zou zijn geweest, Rafael op Fra Angelico dan op Dürer en op de Duitschers te wijzen. Al hetgeen eene geloovige en onbevlekte christenziel zich heerlijks en liefelijks omtrent de bevolking van den christelijken hemel kan voorstellen, en omtrent hetgeen op aarde de zaligheid moet zijn geweest der helden en heldinnen van het profetisch en apostolisch geloof, is in de bekoorlijkste vormen en met tooverachtig schoone kleuren door Fra Angelico op het doek en op de kalk gebragt. Geen aardsch penseel heeft ooit zulke bovenaardsche wezens geschilderd: kleine engelen en engelinnen, uit wier houding en trekken en gebaren een opregte hemelzin spreekt, een los-zijn van dit benedenrond zonder pijn of zucht, een natuurlijke en uit den grond des harten opwellende lust in het ongeschapene, of wat zij daarvoor houden. Dat strijkt op de viool; dat steekt de trompet; dat zingt den lof des Allerhoogsten; dat bidt en dat juicht; dat knielt en dat staart den geopenden hemel in, met zulk eene onschuldige vreugde, een heimwee zoo vol blijde verwachtingen, zulk een onbeperkt vertrouwen, eene zoo vaste verzekering van
toelagchend eeuwig heil, dat wie nooit christen is geweest de begeerte in zich voelt ontwaken om het te worden, en wie
| |
| |
met het christendom gebroken heeft zich afvraagt, of hij de volle zaligheid van het geloof wel ooit heeft gekend of vermoed? In Nederland is Fra Angelico, voor zoo ver ik weet, een vreemdeling, en welligt klinkt uit dien hoofde de toon, waarop ik over hem spreek, overdreven; doch mij zou het eene teleurstelling zijn, indien Nederlanders om zijnentwil eene bedevaart naar Florence ondernamen, en morrend huiswaarts keerden. Van alle vormen der heilige kunst is de zijne de aanvalligste; en ofschoon door en door katholiek, staat hij op den bodem zijner bijbelsche engelenleer zoo veilig en zoo vrij, dat zelfs strenge kalvinisten volop van hem genieten kunnen.
In het San Marco-klooster, dat spreekt, is alle kunst die men te zien krijgt zuiver Italiaansch. Nevens Fra Angelico bewondert men er allermeest Fra Bartolommeo, wiens zoogenaamde Providenza (eene legendaire wonderdadige spijziging van Dominikaner kloosterbroeders) een der muren van het groote refektorium tooit en door de schoonheid der levensgroote beelden een onuitwischbaren indruk achterlaat. Ofschoon het klooster thans opgeheven en in een openbaar muzeum herschapen is, heeft het zijn karakter geheel en al behouden, en niets is er van elders in overgebragt, of het staat - gelijk met de treffend rijke verzameling van oude op perkament geschreven en met miniaturen versierde misboeken het geval is - regtstreeks in verband met de oorspronkelijke bestemming van het eeuwenheugend en door Savonarola's politieken moord historisch vermaarde gebouw.
De twee andere groote Florentijnsche muzeums dragen veel meer een wereldschen en kosmopolitischen stempel. De Uffizi-galerij bevat afzonderlijke vertrekken, gewijd aan de Fransche, de Duitsche, de Vlaamsche en de Hollandsche zoowel, als aan de Italiaansche kunst. Tusschen de Rafaels en de Titiaans in de Tribuna hangen een Lukas van Leiden, een Lukas Kranach, een Van Dijck, een Rubens en, onder de
| |
| |
heilige Familie van Michel Angelo, eene aanbidding der Koningen van Dürer.
De heer Taine teekent in zijne Italiaansche kunstreis aan, dat men uit de Tribuna der Uffizi in de zaal der Hollandsche meesters tredend, een koudwaterbad op het lijf waant te krijgen: zoo schril is volgens hem de tegenstelling. Mij heeft het integendeel getroffen, dat de Hollanders en de Vlamingen te Florence, en niet in de Uffizi galerij alleen, zulk een flink figuur maken. In het Pitti-paleis ziet men nevens beroemde portretten van Titiaan en Rafael, met glansrijk gevolg portretten van Van Dijck, Rubens, Van der Helst en Rembrandt prijken, gelijk boven en nevens een landschap van Salvator Rosa twee stillevens van Van Aelst en twee bloemstukken van Rachel Ruysch. Zeker bevat de Hollandsche zaal der Uffizi niet enkel meesterstukken; doch behalve een fraaijen Ruysdael, een keurigen Jan Steen, een onnavolgbaren Rembrandt (herhaling der Heilige Familie in den Louvre), vindt men er met dat al twee of drie stukken hors ligne, die juist wanneer men pas de groote Italianen bezigtigd heeft, door de onafhankelijke wijze waarop zij hunne kleinere paneelen tegenover dezen handhaven, buitengewone bewondering wekken. Ik noem het goudtellend oude gierigaardje in zwart fluweel, toegeschreven aan Paulyn (?), eene ingesluimerde courtisane van Van Mieris of Terburg, en een landschap in de manier van Rembrandt, dat door sommigen voor een werk van Rembrandt zelf, door anderen voor een van Filip Koninck, door nog anderen voor een van Herkules Seegers gehouden wordt. Dat landschap, bij voorbeeld, is van eene verbijsterende schoonheid. Aan Ruysdael noch Salvator Rosa, aan Cuyp noch Claude Lorrain herinnerend, vormt het in zich zelf eene kleine wereld, die u waarschuwt voor het gevaar der eenzijdigheid. De aarde is zoo groot, en de natuur zoo rijk aan verscheidenheden! Gaat gij alleen bij de Italianen ter school, dan leert gij alleen het Italiaansch landschap
| |
| |
kennen. Zweert gij bij Cuyp of Ruysdael of Hobbema, dan zijn er weder andere strikken, waarin het vooroordeel uwen smaak dreigt te verwarren. Iets zoo origineels en zoo meesterlijks als het landschap van Seegers - of wie anders het moge geschilderd hebben - schijnt als voorbestemd om sommige toegangen tot uw oog en uw gemoed, waarvan het te vreezen is dat zij onder den invloed van partijdige bewondering zich sluiten zullen, geopend te houden. Geen Italiaan heeft ooit zulke wolken geschilderd, of uit de eenen van haar het zilverachtig licht op die wijze laten nederstroomen, of de breede schaduw der anderen zoo somber laten rusten op de voorwerpen in het midden. Titiaan heeft op zijn levensgroote portretten menige gouden keten laten slingeren over keurslijven van purper satijn of wambuizen van zwart fluweel, met bont omzoomd. Hij heeft courtisanes geschilderd, wier fijne en teedere ledematen aan olympische godinnen doen denken. Maar de sluimerende schoone van Van Mieris en de zich in goud badende grijsaard van Paulyn leveren het bewijs, dat ook onafhankelijk van Titiaans afmetingen en koloriet, in dezelfde rigting kan gearbeid worden voor de eeuwen.
Welke voorwaarden een schilder zich te stellen heeft, opdat het nageslacht hem waardig achte onder de groote meesters gesteld te worden, dit kan niemand van te voren zeggen en hangt misschien voor een deel van de omstandigheden af. Ook is het niet waarschijnlijk, dat de Hollandsche schilders der 17de eeuw veel over dit punt hebben nagedacht. Hun eenig streven is geweest, moet men onderstellen, zich zelven te voldoen en een eigen ideaal te bereiken, steunend op gezonde beginselen, naauwkeurige waarneming, en gestadigen arbeid. En dat ideaal is door hen verwezenlijkt. Nevens de Italianen vertegenwoordigen zij op de waardigste wijze eene onafhankelijke kunst. Wedijveren zij met hen op hetzelfde gebied, dan staan zij hunnen man; volgen zij hun eigen weg, dan scheppen zij op eigen wijze en veroveren eene onsterfelijkheid van eigen soort.
| |
| |
Een zuiver Italiaansch schilder uit de heidensch-christelijke school, dien men te Florence bijzonder leert eeren, is Andrea del Sarto. Zijne vele en groote teekeningen in de Uffizi-verzameling dragen er niet minder toe bij om hem hoog te doen stellen, dan zijne altaarstukken in beide kabinetten. Zijne oorspronkelijkheid is gering en men herkent onmiddellijk in hem een mededinger van Rafael, die ruim zoo zeer volgeling als mededinger moet geweest zijn. Maar hij is niettemin een groot madonna-schilder. Zijne Maria's, zijne Jozefs, zijne Christuskinderen, munten deels door aanvalligheid, deels door waardigheid uit. Del Sarto herinnert aan Walter Scott. Beider vrouwenfiguren hebben iets konventioneel lady-like's. Al het aanstootelijke is er uit geweerd, en de natuur op een behoorlijken afstand gehouden; maar hetgeen men te zien krijgt is in hooge mate innemend en aristokratisch.
Van Fra Angelico bevinden zich in de Uffizi twee kleinere stukken, - eene verloving van Maria en een sterfbed van Maria - die de algemeene bewondering wekken, en een grooter, nog meer bewonderd stuk, aan den binnenrand versierd met kleine musicerende engelen, die tot in het oneindige gekopieerd worden. De stukken van Correggio zijn overal zeldzaam; doch wie te Florence de aanbidding van het kind Jezus door zijne moeder heeft gezien, ontvangt den onvergetelijken indruk van iets verheven liefelijks. Even zeldzaam als Correggio, wordt Giorgione onder meer te Florence vertegenwoordigd door eene wonderschoone nimf, waar een satyr het hof aan maakt. Dit stuk van middelbare grootte straalt zulk een gloed en zulk een hartstogt uit, dat men er de oogen niet afwenden kan. Onuitsprekelijk bevallig is eene kleine schilderij van Giulio Romano, Rafaels leerling, voorstellend den dans der Muzen onder aanvoering van Apollo.
In het paleis Pitti munten uit een portret van het zoontje van Koning Frederik III van Denemarken door Sustermans, een vorstelijk portret van kardinaal Bentivoglio door Van
| |
| |
Dijck, het portret van een onbekende door Van der Helst, en bovenal een portret van Rembrandt door hem zelven, in officiers-uniform. De kleine ijzeren halskraag, waar het licht op komt vallen, geeft aan deze beeldtenis iets zoo martiaals, dat de man van het penseel er in dien van het zwaard geheel en al schijnt ondergegaan.
Van Titiaan bezitten beide galerijen een aantal doeken, meest portretten: dat van Aretino, van Filips II, van een Venetiaansch edelman, van den arts Vesalius, van de dochter van Palma Vecchio, en van eene schitterend uitgedoste jonge vrouw, bijgenaamd la Bella di Tiziano. Voorts eene Maria Magdalena, wier goudblonde haren in zulk een overvloed over schouders en armen golven, dat het geheele beeld in een natuurlijken mantel gehuld schijnt. Voor het schoonste van Titiaan's mansportretten houd ik dat van Aretino, den losbandige en schooijer, hier voorgesteld als een man, wiens kleeding evenzeer van rijkdom, als zijn gelaat van barschheid en onbeschaamdheid getuigt. Het schoonste vrouwenbeeld is dat der dochter van Titiaan's vriend en kunstgenoot, Palma den Oude. Van oudsher noemt men dit jonge meisje de Flora van Titiaan, vermoedelijk omdat zij bezig is zich met bloemen te laten kappen. Er schijnt echter niet aan te twijfelen, dat zij geschilderd is naar het leven. En welk een leven! Geen sieraden, geen kunstige pose, niets dan een rustig borstbeeld: twee schouders en een hoofd. Maar in de oogen ligt eene geheele wereld van Italiaansche meisjesdroomen, en hoewel de toeschouwer deze Flora in hare kleedkamer verrast, wordt hij in zijn geloof aan hare onschuld door niets gestoord.
Nevens Titiaan houdt Rafael te Florence hoogtijd. Alleen in de Pitti-galerij ontmoet men van hem, behalve het kleine fantastische Vizioen van Ezechiel: het levensgroot portret van een Florentijnsch burger, het portret van paus Julius II, de portretten van paus Leo X en van twee kardinalen, die van
| |
| |
het echtpaar Doni (door luitenant Rembrandt gescheiden), en twee of drie vrouwelijke fantasie-portretten. Onafhankelijk van dit alles bezit de Pitti-galerij vier madonna's van Rafael: die van den Troonhemel, die van het met doek bespannen Venster, die welke Del Granduca, en die welke Della Sedia wordt genoemd.
Deze Madonna della Sedia is de parel van Rafaels kunst te Florence. Gelijk er dichtstukken zijn van zulk eene volmaaktheid, dat niemand daarna over hetzelfde onderwerp iets volkomeners kan voortbrengen, de makers zelven dier stukken niet uitgezonderd, - om bij de heilige kunst te blijven noem ik Milton's en Vondel's Kerst-oden, - evenzoo zijn er schilderijen, waarvan men zeggen kan dat de kunstenaar die ze vervaardigd heeft, de bevoegheid zou hebben gehad het penseel daarna neder te leggen. Zulk eene schilderij is Rafaël's Madonna della Sedia. Deze jonge vrouw uit het volk, die in een bontgekleurden omslagdoek gewikkeld, met oogen vol onuitgesproken moederliefde zit heengebogen over haren zuigeling en hem aan haar hart klemt, is het laatste woord en de hoogste uitdrukking eener geheele orde van kunst. Wie zóó schilderde, behoefde niet langer te leven of te schilderen. Wie deze Madonna gezien heeft, mogt opgaan naar een heilig Korinthe.
Verdere kunstschatten in de twee groote Florentijnsche muzeums zijn: nevens de marmers der grieksch-romeinsche oudheid de bronzen en marmers van Canova, waaronder eene kolossale buste van Napoleon, en nevens midden-eeuwsche gewrochten van Duitsch schrijnwerkersgenie de proeven van Florentijnsche inlegkunst, waardoor in meer dan één zaal de van gekleurd marmer en kornalijnsteen schitterende bladen van kostbare tafels uitmunten. Pitti-galerij en Uffizi-galerij zijn twee wonderen der wereld. Wonderen van bouwkunst, omvatten zij in grootsche lijsten wonderen van schilderkunst, door wonderen van kunstnijverheid aangevuld. Ook zijn de vreemdelingen niet zeldzaam, die na van Napels tot Milaan
| |
| |
en van Genua tot Venetie, Italie doorkruist te hebben, aarzelend tusschen Rome en Florence, aan Florence de voorkeur geven. Over deze stad, zeggen zij, hebben de gunst des Hemels en het genie der menschen al hunne beste zegeningen uitgestort. Eene architektuur zonder wedergade; kerken en paleizen en stadhuizen vol poëzie; zegepraal op zegepraal van beitel en penseel; de heugenis van groote dichters, groote historieschrijvers, groote staatslieden, groote kunstenaren, - alles loopt zamen om Florence tot eene koningin onder de steden te kroonen. De bergen zelven schijnen geene andere bestemming te hebben dan haar tot schutsel te verstrekken, en vredig windt zich, heuvelen en uitspansel weerspiegelend, de Arno door het dal waar haar troon gevestigd is.
|
|