| |
| |
| |
XIV
Florence, Mei 1876.
Sommige oude paleizen te Florence hebben iets zoo vreemds over zich, iets zoo eigenaardigs, dat men zich verwonderd afvraagt: in welke wereld leef ik hier? Nu eens ziet men tegen een toren op, die de minaret eener Turksche moskee evenaren zou, indien zijn omgang, hoog in de lucht, niet denken deed aan de schietgaten eener middeneeuwsche burgt. Heeft men een blik in gindsche binnenpleinen geworpen, wier trappen en kolonnaden men zweren zou het werk van Mooren te zijn, en treedt men weder naar buiten, dan staat men voor een rotsblok, vier verdiepingen hoog, die opgetrokken schijnen uit reusachtige zerken van graniet, aangebragt door een cyklopengilde onder de metselaren. Sloot van boven die vorstelijke kroonlijst de opstaande wanden niet af, zoodat men onmiddellijk den indruk van een verheven kunstwerk ontvangt, de zware ijzeren tralievensters en de sombere poorten, beneden aan de straat, zouden u in den waan brengen dat gij eene gevangenis aanschouwt. Of wel, de kubus van granietzerken heeft aan twee zijden, opeengestapeld uit nog kolossaler en nog ruwer bewerkte steenen, een vleugel bekomen; en het geheele paleis, - want het is er een, en de Koning van Italie logeert er, wanneer hij te Florence komt, gelijk vóór hem de groothertogen van Toskane er in gewoond hebben,
| |
| |
- het geheele paleis, met zijn glooijend en begrint voorplein zonder boom of struik, gelijkt, zoo sprekend eene citadel, dat het niemand verbazen zou indien de bovenvensters eensklaps bleken geschutpoorten, en de terrassen met armstrong- of krupp-kanonnen beplant te zijn.
Te zamen vertegenwoordigen al die gebouwen even zoo vele hoofdstukken uit de oude Florentijnsche geschiedenissen. In de eenen ziet men de herinneringen uit het Oosten herleven, medegebragt door Florentijnsche kruisvaarders; in de anderen de Florentijnsche burger-oorlogen, toen het eene geslacht van aanzienlijken gewapend tegen het andere overstond en zij elkanders paleizen belegerden, gelijk de roofridders aan den Rijn het elkanders burggevaarten deden. Niet één dier gebouwen is een lustslot, een gewrocht der fantasie, voortgebragt door de kunstmatige behoeften der weelde. Welke pracht er inwendig moge geheerscht hebben, eenmaal zijn het altegader aan de buitenzijde scheppingen der harde noodzakelijkheid geweest; en zoo er onder gevonden worden, wier stroeve gevels u aan het onvertrokken gelaat van een oorlogvoerend heerschzuchtige, wier gebogen corniches u aan de gefronste wenkbraauwen van een getergd of vertoornd onafhankelijk edelman denken doen, wees overtuigd dat die vormen de getrouwe bewaarders zijn van een historischen gemoedstoestand. Men heeft zoo gebouwd, omdat men zoo gevoelde. Want al is de leer der natuurkeus nieuw, hare praktijk is zoo oud als de wereld; en ook in het lagchend Italie heeft reeds eeuwen geleden de struggle for life het sterkste geslacht zich burgten doen bouwen en het naar de wapenen doen grijpen, ten einde het zwakkere ten onder te brengen en zijn eigen voortbestaan te verzekeren.
Van die twee citadel-paleizen, het Palazzo Strozzi en het Palazzo Pitti, voldoet het Palazzo Strozzi het meest de natuurlijke neiging van den vreemdeling, die liefst bij de eerste kennismaking het schoone dadelijk in zijn geheel overziet en
| |
| |
in zich opneemt. Jacob van Campen, hoe Italiaansch ook gevormd, heeft op den Dam in Nederlands hoofdstad niet zulk een oorspronkelijk en karaktervol raadhuis gebouwd als het prinselijk woonhuis is, dat Benedetto da Majano in 1489 op last van Filippo Strozzi ontwierp. De opmerking van Alberdingk Thijm, dat het Dampaleis uit twee boven elkander geplaatste grieksche tempelgevels bestaat en het geheel daardoor, ofschoon een loffelijk monument van menschelijk bouwkunst, juist de soort van schoonheid mist die men wenschen zou er bovenal in te kunnen bewonderen, is juist. Draag van onder zoo veel hout en omhoog zoo veel steen aan als gij wilt, nimmer zullen twee tempelgevels zich gevoegelijk tot één stadhuisgevel laten zamensmelten; gelijk omgekeerd een fraai gebouwde koepeltoren, al resumeert hij op onnavolgbare wijze het begrip eener republikeinsch-burgemeesterlijke vergaderings- en bestuursplaats, nimmer in overeenstemming zal kunnen gebragt worden met de pilasters en kapitelen en frontispicen eener bouworde, geschapen voor een anderen bodem, een ander klimaat, andere staatsinstellingen, en andere godsdienstige denkbeelden.
Het Palazzo Strozzi daarentegen, dat voor het overige, al is het bij gelijke hoogte minder breed en minder diep, wat ernst van aanblik en forschheid van ledematen betreft, met den Amsterdamschen wonderbouw wel eenige overeenkomst heeft, - het Palazzo Strozzi ziet er juist zoo uit, als tegen het einde der midden-eeuwen de woning van een Italiaansch aanzienlijke moest doen, erfgenaam en hoofd van een oud, rijk en magtig geslacht, een evenknie van dat der Medici's. Alles is massief, van de diepe steenen banken die het gebouw beneden aan de straat, tot de gebogen lijsten die het van boven aan de voorzijde versieren; en zoo kloek van smeedwerk zijn de ijzeren fakkel-ringen en blakers aan de vier hoeken, dat zij zelfs tegenover de zware en donkere steenblokken, waarin men ze bevestigd heeft, in hunne slankheid nog een goed figuur maken.
Eene aardige proef op de som der nationaliteit en levens- | |
| |
vatbaarheid van deze midden-eeuwsche bouworde is het, dat de Florentijnsche architekten van den lateren en den allerlaatsten tijd, toen het er op aankwam de Florentijnsche Kalverstraat te moderniseren en aan deze Via Tornabuoni, waarin het Palazzo Strozzi ligt, een harer waardig aanzien te geven, bij het optrekken van huis aan huis, op de gelukkigste wijze en blijkbaar onafhankelijk van elkander, den stijl van het paleis in hunne benedenverdiepingen hebben nagevolgd.
Would-be Strozzi-paleizen, uitgemonsterd met breede en hooge vensters van blinkend spiegelglas, waarachter Parijsche mode-artikelen, Romeinsche goudsmidswerken, Florentijnsche mozaieken liggen uitgestald, - dat moet schreeuwen, zou men zeggen. Toch schreeuwt het niet. Veeleer prijst men onwillekeurig de moderne bouwmeesters, dat zij bij gemis aan eigen architektonische scheppingskracht, zulk eene goede keus gedaan en niet beproefd hebben, door wijziging of verkleining van het nationaal model, de oude vormen pasklaar te maken voor nieuwerwetsche behoeften. De Via Tornabuoni met hare Strozzi-winkels, regts en links van haar eerwaardig Strozzi-paleis, maakt een vrij wat aangenamer indruk dan het onder arkaden gebragt gedeelte van de Rue de Rivoli te Parijs, of de in Rivoli-trant verbouwde straten van Turin. Zoo waar is het (mogen de schimmen der heeren Sarphati en Outshoorn de opmerking vergeven!), dat wanneer een volk eenmaal een eigen bouwstijl heeft voortgebragt, de nakomelingen dien slechts getrouw behoeven te blijven om ook in de dagen van hun onvermogen den vreemdeling nog altijd te imponeren en tevens de weldadige gewaarwording bij hem te wekken: ik beweeg mij hier te midden van een ras dat, de tijden dóór, zich zelf gebleven is en, door het reproduceren van de eigenaardigste gewrochten zijner voorzaten, hen en tegelijk zichzelven eert.
Nevens de Florentijnsche bouwmeesters en straat-vernieuwers van den tegenwoordigen tijd, verdienen de Florentijnsche
| |
| |
mozaiek-werkers sympathie. In Italie zijn zulke nationale kunst-industrien geene zeldzaamheid. Gelijk te Florence zelf, heeft ook te Rome en Napels de nijverheid het zeer ver gebragt in het namaken van antieke bronzen en antieke marmers in marmer en brons; terwijl te Milaan fabrikanten in tuinsieraden uit gebakken klei gevonden worden, - vazen, fonteinen, beelden, - wier talent, bij naauwgezette studie van nieuwere modellen, men bewonderen moet. In meer dan één goed magazijn te Napels stelt de kunstnijverheid reprodukties van de aanvallige Psyche, den eleganten Narcissus, den plastischen lampdragenden Silenus ten toon, zóó goed geslaagd, dat men ze voor het werk van kunstenaren van beroep zou houden. Dáár en te Florence en te Rome heeft de kunst van afgieten of verkleinen der antieke modellen, inderdaad de volkomenheid bereikt; zoodat vermogende liefhebbers in Noord-Europa, die in hunne villa's of hunne hôtels minstens één groot en fraaiverlicht vertrek voor getrouwe herinneringen aan de Grieksch-Romeinsche kultuur wenschen af te zonderen, slechts met welgevulde beurs de zuid-Italiaansche steden behoeven rond te reizen. Doch buitendien wordt te Naples ook nog zeer kunstig in lava en in bloedkoraal gesneden, worden te Rome door kunstvaardige goudsmeden schoone armbanden en halssnoeren en broches en oorknoppen naar echte Pompejaansche modellen vervaardigd, - tenzij zij voor soortgelijk werk antieke kameën tot voorbeeld kiezen, - terwijl te Florence, met eene bevalligheid zonder wedergade, kleine bloemen of ruikers van zacht gekleurde steenen, enkele malen afgewisseld met donkerder amethysten, in vlakken van smetteloos zwart marmer worden gelegd: de grootsten groot genoeg om als dekblad van salontafeltjes te kunnen dienen, de kleinsten zoo klein als een doekspeld of een manchetten-knoop.
Ik wil gaarne aannemen dat de Italiaansche nijverheid in vele andere opzigten achterlijk is gebleven, en zelfs dat zij op dit haar speciaal gebied, waar stilstaan een triomf en een bewijs van trouw
| |
| |
aan de ware overlevering is, nog altijd bij den Franschen smaak met vrucht ter school kan gaan. Doch niettemin staan Florentijnen, Romeinen en Napolitanen in deze zaken zeer hoog. Bij hen is niet zooals in Frankrijk één groote stad het uitsluitend middelpunt van den geheelen art industriel. Er bestaat geen article de Rome, geen article de Naples of de Florence, gelijk er een article de Paris bestaat. Op een aantal punten neemt bij de Italianen een groot gedeelte van het volk-zelf aan de kunstnijverheid deel. Eene natie die zich niet te buiten gaat aan sterken drank; die vele uren van den dag heengebogen zit over fraaije voorbeelden, wier lijnen of kleuren zij met vlugvaste hand poogt na te bootsen, blijft geestelijk leven, al heeft zij gedurende eeuwen hare eigen gebreken en de tijdsomstandigheden tegen zich. Ook wie er zich geene rekenschap van geeft gevoelt onder het wandelen langs de Italiaansche kunstmagazijnen in de groote Italiaansche steden, dat het zoo is. Voor zijnen geest rijzen de naauwe en onwelriekende straten, waar op morsige zolderkamers de werklieden wonen, die met deze soort van nijverheid hun dagelijksch brood, en vast niet veel meer dan het dagelijksche, verdienen. Maar hij beklaagt hen niet; evenmin als hij hunne vrouwen beklaagt, die aan lange stokken het waschgoed des gezins, zoo men het waschgoed noemen wil, te droogen steken uit het dakvenster; of hunne kinderen, die met ongekamde haren en te naauwernood een hemd aan het lijf, beneden op de straat in de goot liggen te spelen. Hoe schamel ook, denkt hij, hun lot is verkieslijk boven dat van den fabriek-arbeider in het Noorden, die nooit iets anders doet dan smakelooze voorwerpen vermenigvuldigen naar misteekende of miskneede modellen. Zoo lang de kunst niet te eenemaal uit het handwerk gebannen is blijft ook voor den armste het handwerk eene veredelende kracht behouden, die
zelfs den staatkundigen, zelfs den
| |
| |
kerkelijken hartstogt overleeft. De Italiaansche kunstnijverheid staat dan ook vast niet volstrekt buiten verband met de zachtheid der Italiaansche zeden; en de Nederlander, die op de banken der Latijnsche school in zijne jonge jaren uit de grammatica van Vossius geleerd heeft, hoe het didicisse der artes ingenuae de mores emollit nec sinit esse feros, wordt, als hij op later leeftijd Italie bezoekt, tot de erkentenis gedrongen, dat die Latijnsche waarheid nog altijd waar, en de Italiaansche plaatsvervanger niet geheel en al van zijn Latijnschen voorganger verbasterd is.
Bij het Palazzo Strozzi vergeleken, noem ik het Palazzo Pitti een impopulair gebouw. De naauwe straat die, den Ponte Vecchio over, er henen voert, - naauw en onaanzienlijk, ofschoon de voormalige woningen van niemand minder dan Machiavelli en Guicciardini er gelegen zijn en Guicciardini's woonhuis ook zelf op Italiaanschen trant een paleis genoemd wordt, - schijnt in overeenstemming met de kale, door geen zweem van beeldhouwwerk getooide muren. Lag het gebouw niet op een heuvel, men zou het naar evenredigheid van zijne breedte te laag noemen: vooral met die twee naar voren springende vleugels, welke het middengedeelte nog lager doen schijnen dan het reeds is. En dan die zerken, waaruit het van beneden tot boven is opgetrokken! Van zijne jeugd af heeft men gehoord of gelezen, dat in het paleis Pitti te Florence zich eene van de beroemdste schilderijenverzamelingen der wereld bevindt; dat achter het paleis zich een vermaarde tuin uitstrekt, Boboli geheeten, vol hoog geboomte en fraaije wandeldreven. Wel mogelijk; doch aan de buiten-voorzijde ziet men er niets van. Is dit, vraagt men, eene schepping van Brunelleschi, den onsterfelijken bouwmeester van Florence's domkerk? Hoe is hij aan deze lijnen gekomen? aan die proportien? aan die gleuven en groeven? aan geheel dien wonderlijken voorgevel?
| |
| |
Natuurlijk worden die vragen teruggenomen zoodra men binnentreedt. De Boboli-tuin bevat niet zulk hoog en breed plantsoen als de Haarlemmerhout of het Haagsche Bosch: maar zijne lanen van altijd-groene eiken zijn verwonderlijk fraai en stijgen op de bekoorlijkste wijze tegen de heuvelen aan. Regts en links bieden de hoogere punten schoone vergezigten. Het hoogste van allen wordt gevormd door een terras, waar de kruinen der stamrozen bezwijken onder den last der roode en witte trossen. Het binnenplein van het paleis is zoo vorstelijk als men verwachten kan van eene woning die door een Pitti aangelegd en door een Medici voltooid werd. De schilderijen-verzameling is eene aaneenschakeling van meesterstukken, en de zalen waarin deze ten toon hangen zijn gedekoreerd en gemeubeld, alsof er morgen aan den dag door den Koning zelven eene gala-receptie moest gegeven worden.
Toch is niet dit inwendige van het gebouw het merkwaardigste, maar diezelfde voorgevel waaraan men zich bij den eersten aanblik ergert. Werkelijk is het alsof de naakte glooijing, die het paleis tot voetstuk dient, den krater heeft gevormd van een vulkaan, die, tot uitbarsting gekomen, de steengevaarten heeft opgeworpen, waaruit zonder beitel of houweel, gelijk zonder kalk, de buitenmuren van hoofdgebouw en vleugels zamengesteld zijn. Het is eene bouworde zonder wedergade, en die bij iedere aandachtiger beschouwing hooger bewondering wekt. Tuinen-Boboli telt Italie, telt Florence zelf, er bij halve dozijnen; de Pitti-galerij vindt in de Uffizi-galerij eene waardige en dikwijls geduchte mededingster. Daarentegen is er maar één gevel als de gevel van dit paleis. De Titanen zelven, moet men gelooven, hebben deze steenmassaas vertild; Jupiter in persoon heeft er zijne bliksems stomp op geschoten. Te vergeefs zal men elders een menschelijk bouwwerk zoeken dat, van binnen louter kunst en weelde, van buiten zoo digt aan de na- | |
| |
tuur grenst. Instede van gemetseld uit met moeite aangevoerde en met zorg bewerkte materialen, schijnt het met ruwe gezamenlijke krachten van den grond opgeraapt en ineengeschoven te zijn. Hier openbaart zich de hoogste kunst in de meest opzettelijke kunst-verachting, en vindt men het vraagstuk opgelost: hoe eene woning te bouwen, die aan het lagchend aanzien van een koninklijk lustverblijf onder den Zuidelijken hemel, den grijns van een Siberisch vestingwerk paart.
Om, waar tusschen Florence en Rome een aantal punten van verschil vallen op te merken, één punt van overeenkomst te noemen, - ook te Florence is de Italiaan zoo doordrongen van de schoonheid zijner kerken en kloosters en paleizen, dat de meerdere of mindere mate van zorg, die aan hun onderhoud wordt besteed, hem koel laat. De huurkoetsier, die van het spoorwegstation u naar uw hôtel rijdt, zal bij het oversteken van de Piazza della Signoria, zich omkeeren op den bok en, met zijn zweep naar het Palazzo Vecchio wijzend, u zegevierend toeroepen: è bello! Morgen is er een ander, gestationneerd op de Piazza Santa Maria Novella, die voorstelt u met zijn wagentje naar het karthuizer-klooster in de vallei der Ema te brengen en wiens gelaat van genoegen glimt onder het herhalen der woorden: La certosa, Signore! la bellissima certosa! Waar gij u ook heenbegeeft: naar de Piazza della Santissima Aununziata, om in het vondelinghuis de geschilderde bakerkindjes van Luca della Robbia; naar Santa Croce, om de graven van beroemde Florentijnen; naar San Marco, om het klooster van Savonarola en de fresco's van Fra Angelico; naar San Lorenzo, om de door Michel Angelo gebouwde bibliotheek of de door Michel Angelo gebeeldhouwde graftomben te zien, - overal ontmoet gij wegwijzers uit het volk, die er trotsch op zijn u de schoonheden van de stad hunner geboorte of hunner inwoning te toonen, en wier goêlijke glimlach te verstaan geeft, dat uwe bewondering hen geenszins verbaast. Zij dach- | |
| |
ten wel en wisten wel, dat gij alles mooi zoudt vinden. E bello, è bellissimo!
Wanneer men u echter vraagt of al dat schoone, in den kunstzin van het woord, ook schoon is in den huishoudelijken en op zijn broek-in-waterlandsch; of Florence's praalgebouwen u schitterend van reinheid tegenblinken, zooals om een edeler punt van vergelijking te kiezen, de Parijsche kerken, de Parijsche pleinen, de Parijsche paleizen het doen: dan zijt gij met het oog op Pitti's vreugdeloos terras, op den nog altijd onbekleeden gevel van Santa Maria del Fiore, op de bestoven basreliefs van Ghiberti's bronzen doopkerk-deuren, op den verwaarloosden staat van beroemde loggia's - van die ééne vooral waaronder Benvenuto Cellini's meesterwerk prijkt, - genoodzaakt te erkennen dat zoolang men van Sicilie en Napels komend Zuid-Italie niet achter den rug heeft, er in de Italiaansche steden niet te rekenen valt op hetgeen de noordelijke Europeër een voorkomen van netheid en welgedaanheid noemt. Italie is nooit netjes geweest, en zal nimmer netjes worden. Maar het was en is bekoorlijk, en zal het blijven, zoolang de blaauwe hemel zich boven de gedenkteekenen zijner ongeëvenaarde architektuur zal uitspannen.
Het Florentijnsch geboomte - en dit geldt van het Italiaansche landschap in het algemeen - kan niet wedijveren met het Hollandsche of Engelsche. Er is in Italie gebrek aan hoog hout. De breede beuke- en lindelanen schijnen er zeldzaam. Maar ik ben niet van oordeel dat de cypressen en de olijven, al blijven ze lager bij den grond, voor dat gemis eene schrale vergoeding aanbieden; allerminst wanneer men ziet, hoe op de weilanden en de graanvelden de wingertranken in slingers van stam tot stam reiken. Die wuivende festoenen van levend blad maken eene uiterst bevallige vertooning. Tegen den zilvergrijzen olijf steekt de pluim der zwartgroene cypressen statig af. Wanneer men echter het oog over de omstre- | |
| |
ken van Florence laat weiden, zijn het niet die bijzonderheden welke het meest de aandacht boeijen, maar - van Bello Sguardo of van het Michel Angelo-terras gezien, - de schoone lijnen der bergen in de nabijheid en aan den horizont, het kronkelen der rivier door de vlakte, en de schilderachtige ligging der stad. Dat grootsch en bekoorlijk schouwspel verklaart de onverschilligheid van den Florentijn voor het nette. En inderdaad, waar zoo de Arno zich om den voet der Apennijnen slingert, de stralen van ochtend- of avondzon het koepeldak der Domkerk in het vuur vergulden, de spits van Santa Croce zich naast den afgeplatten omgang van den Campanile verheft en boven beiden uit de toren van het Palazzo Vecchio, - daar is geene aanleiding om op bijzaken acht te geven. Niemand die Florence ziet, gelijk het daar ligt aan het water en, onder de bogen van vele bruggen door, zich in zijn eigen stroomnat spiegelt, kan de naauwe straten en het glibberig plaveisel, de onvoltooide kerken of de met het stof der eeuwen bedekte palazzo's, langer dan vierentwintig uren een boos hart toegedragen of tegen de stad een zuur gezigt zetten. Al het bijzondere verdwijnt in de algemeene bekoring, en men eindigt alras met zichzelven kleingeestig te vinden, dat men wegens het
ontbreken van wat bezems, of het niet aanwenden van wat reinigend zeepsop, zulk een aardsch paradijs durfde bedillen.
Ouder dan het Palazzo Strozzi en het Palazzo Pitti, zijn het Bargello en het Palazzo Vecchio; het laatste aangevangen in 1298, het eerste herbouwd in 1373. Beiden kan men het aanzien, dat zij niet van heden of gisteren dagteekenen. Beiden vertoonen aan hunne buiten-, doch allermeest aan hunne binnenzijde, sporen van den style mauresque, die in verschillende landen van Zuid-Europa aan het gothische en aan de renaissance vooraf is gegaan. Het zijn kolossale gebouwen zonder éénige pretensie of koketterie, en nogtans, of juist om die reden, vol geheimzinnig schoon. Het middenvak van het Bargello wordt ge- | |
| |
vormd door een plein, dat zijn licht ontvangt van den blooten hemel en omgeven is door hooge muren. Links bevindt zich eene galerij van met arabesken versierde zuilen, even zuiver moorsch als die in de groote benedenzaal van het Palazzo Vecchio. Tegen den muur, links, verheft zich een glooijende arduinsteenen trap, die naar de eerste verdieping voert. Die trap van het Bargello, met zijne à jour bewerkte steenen leuning, is zoo fraai, en wordt door het uit de hoogte naar binnen stroomend licht zoo fantastisch en tegelijk zoo scherp getint, dat de Florentijnsche fotografen er om strijd op aanvallen. En wie die het hun ten kwade duidt? Geen fotograaf heeft hart voor zijn vak, die het niet een reisje naar Florence waard acht, den trap van het Bargello afzonderlijk op te nemen. Wil hij het meteen den toren van het Palazzo Vecchio doen, hij wandele even naar den Boboli-tuin, waar alle vreemdelingen en alle burgers toegang hebben, en wende het aangezigt regts. Sommige enthusiasten beweren dat de toren van het Palazzo Vecchio, dus op eenigen afstand gezien, na Michel Angelo's koepeldak te Rome, het schoonste bouwwerk van geheel Italie is. Ik wil over dat punt niet redetwisten, maar de toren is schoon; zoo schoon dat hij zelfs de vergelijking niet te duchten heeft met een zijner naaste
buren, den Klokketoren van Giotto. En wie zal ons dit raadsel der kunst verklaren? Indien de eigenaar van eene beetwortelsuiker- of eener lucifer-fabriek, daarop of daarnevens een zeer hoogen evenwijdigen schoorsteen liet bouwen en van boven met eenig kanteelwerk versieren, dan zou het aan punten van overeenkomst met den vorm van des Palazzo Vecchio's toren niet ontbreken. Niettemin zou de schoorsteen een schoorsteen blijven, terwijl uit den toren een dichtstuk is gegroeid.
Ik geloof niet dat het mogelijk is, dit en dergelijke vraagstukken anders op te lossen dan door een beroep op de evidentie van het schoone. Het edele bezit een eigen karakter, dat in alles het tegenovergestelde is van het alledaagsche of het gemeene, en zich aan elk ontvankelijk gemoed aanstonds en zon- | |
| |
der vergelijking als edel openbaart. Neem den toren van het Palazzo Vecchio, neem het open binnenplein van het Bargello, - en gij gevoelt onmiddellijk dat gij met iets zelfstandig schoons te doen hebt; iets dat niet-alleen hemelsbreed verschilt van het smakelooze der nijverheid, die alleen naar nuttigheid vraagt, maar ook onmogelijk verward kan worden, zelfs met de fraaiste tooneel-dekoratie. Al heeft dan ook niemand eene voldoende bepaling, of zelfs maar eene redelijke omschrijving van het schoone kunnen geven, zijne werkelijkheid staat bij het aanschouwen van dergelijke gewrochten voor een ieder vast. Het is eene harmonie van deelen en geheel, gelijk van deelen onderling, welke men even vruchteloos onder woorden beproeft te brengen, als men in het rijk der woorden zelven voor de poëtische gedachte der eene taal, in de andere naar eene volkomen gelijkstaande uitdrukking zoekt.
Minder geheimzinnig is de betrekking waarin een gebouw tot de menschen staat, in wier midden het verrezen en door wier handen het opgetrokken is. Let op de materialen. De gebakken steen is regel in alle kleilanden, de gehouwen steen overal waar de bodem voor een deel uit rots bestaat of marmergroeven bevat. Het is geen willekeur, maar eene natuurlijke noodwendigheid, dat men in Nederland anders bouwt dan in Belgie, in Engeland of Frankrijk anders dan in Italie. Let op de inrigting der woonhuizen. Zij is bijna altijd evenredig aan 's lands zeden of gebruiken. Bij sommige volken wenscht elk gezin eene op zich zelf staande huizing te bezitten, het doet niet hoe smal, of laag, of ondiep; bij andere bouwt men menschelijke bijenkorven, waarin een groot aantal gezinnen zamenwonen, alleen gescheiden door vloeren of deuren. Let op het klimaat. In koude landen worden de openbare en bijzondere gebouwen zooveel mogelijk gesloten en gedekt; in warme laat men met het licht, ook de lucht vrijer naar binnen stroomen, en vreest men minder den invloed van vorst of vochtigheid. Let op den plantengroei. In de verschillende
| |
| |
landen regelen zich de versierselen der bouwkunst naar den vorm van boomen, bloemen, of bladen. Het lotusblad vervult eene voorname rol in de Indische, het wingertblad in de Zuid-europesche architektuur. De zuilen der tempels doen in het eene werelddeel aan slanke of geknotte palmen, in het andere aan zware eikenstammen denken; en al naar mate van het verschil der vegetatie, spreekt men van eene Egyptische, eene Hindoesche, eene Grieksche, eene Germaansche bouworde. Let op de godsdienstige begrippen. Het is geen toeval dat er kerken zijn in den vorm van een kruis, en evenmin dat sommige tempels met afbeeldingen van dieren, andere alleen met menschelijke gedaanten versierd zijn. Vindt men den mensch overal, - paarden en leeuwen, olifanten en sfinxen, wisselen in de architektuur overeenkomstig de bestemming der gebouwen, den aard van het dogme, en de fauna des lands. Let eindelijk op de staatsinstellingen. Waar men in den vrijen staat de vrije kerk heeft, daar missen de openbare gebouwen een godsdienstig karakter; daar vertoonen de godsdienstige de sporen der beperkte individuële krachten, waaraan hunne stichting is overgelaten. Zijn daarentegen, gelijk onder de Indische, de Romeinsche of de Arabische monarchien, en in de katholieke midden-eeuwen, kerk en staat één, dan wordt de tempelbouw als eene openbare aangelegenheid opgevat, en bekomen de openbare gebouwen het aanzien van tempels. De basiliek, waarvan de Christenen eene kerk gemaakt hebben, was bij de Romeinen een raadhuis. Te Pompeji vloeiden de vormen der badhuizen, der bedehuizen, en der forums ineen. De tempel van Jeruzalem vertoonde, als in alle theokratien, eene politieke niet minder dan eene godsdienstige gedachte. De rotstempel op Elefanta, en de Boroboeddhoer op Java, zijn op last van een vereenigd staats- en priestergezag door de massa des volks gewrocht en door het volk in geld en arbeid betaald. Niet anders de praalgraven der groote Mogols, de pyramiden van Egypte,
de Minerva- en de Jupiter-tempels te Athene en te
| |
| |
Rome, de moskeën in Klein-Azie, de kathedralen in Noord- en Zuid-Europa. Stichtingen van aanzienlijken, scheppingen van vorsten of van gouvernementen, vrijwillige of gedwongen offeranden van onderdanen en burgers, prediken al deze gebouwen hetzelfde leerstuk. Zij vertegenwoordigen eene orde van zaken, welke tegen de hedendaagsche maatschappij, met hare scheiding van kerk en staat tot grondslag, in beginsel lijnregt overstaat.
Te Florence vindt men op architektonisch gebied deze reeks van oorzaken en gevolgen tamelijk volledig terug. Zijn de oude straten eng en de oude paleizen hoog, dit biedt het voordeel aan, dat men ook midden op den dag, wanneer de zon op de daken brandt, er in de koelte en in de schaduw wandelt. Is de gehouwen steen regel, in de natuurlijke steengroeven ligt de reden daarvan voor de hand. Worden te Florence de afzonderlijke kleine woningen der Engelsche of der Nederlandsche steden veelal gemist, dit komt omdat het Florentijnsche volk meer op de straat dan in huis leeft. Gebouwen als het Pitti- en het Strozzi-paleis, als het Palazzo Vecchio en het Bargello, zijn monumenten van een republikeinschen regeringsvorm, waaruit bankiers en kooplieden voortgekomen zijn, die zich als alleenheerschers hebben opgeworpen. Al wat op het Domplein te zien is, - de Domkerk zelve, Giotto's Klokketoren, de Doopkerk met de bronzen deuren, - zijn even zoo vele scheppingen van het staatskerk geworden katholicisme. Alleen in een klimaat als het Florentijnsche zijn open binnenpleinen denkbaar, gelijk zij hier worden aangetroffen; zuilengangen, als die van San Marco of van het Vondelingshuis; arkaden, gelijk de Loggia dei Lanzi op de Piazza della Signoria.
De loggia is eene Florentijnsche specialiteit. Men vindt er oude, op verschillende punten der stad, en op het Michel-Angelo-terras eene vonkelnieuwe. Elk groot Italiaansch gebouw, dat beneden aan de straat of op de eerste verdieping (tenzij
| |
| |
de architekt aan hoogere verdiepingen de voorkeur heeft gegeven) eene open zaal bevat, wier zoldering op kolommen rust en waar de wind vrij doorheen kan spelen, bevat daardoor tevens eene loggia. De Villa Farnesina te Rome vertoont er eene die aan den tuin gelegen is; het pauselijk Vatikaan eene hooger gelegene, op de tweede of derde verdieping van het paleis. Beiden, weten wij, werden door Rafael gedekoreerd, en beiden zijn thans aan de voorzijde, tot bescherming van het schilderwerk, afgesloten met glas. Te Florence echter heeft de loggia dit eigenaardige, dat zij niet alleen aan twee of drie zijden open is, maar ook een op zich zelf staand gebouw of gebouwtje vormt. Een type is de Loggia dei Lanzi, dus genaamd naar de lansdragers of piekeniers van Cosmo I, die er oudtijds hoofdwacht hielden. Oorspronkelijk was zij eene soort van politieke beurs, waar de burgers des avonds na volbragten arbeid bijeenkwamen, om over staats- en stadsaangelegenheden te spreken. De bouworde is min of meer moorsch. Slanke zuilen dragen de in massieve bogen trosgewijs afhangende zoldering, en onder elken boog, gelijk in elke nis, prijkt eene brons- of marmergroep: de Perseus van Cellini, eene Judith van Donatello, een Sabynsche maagdenroof van Giovanni da Bologna, eene antieke Thusnelda. Op die wijze is de voormalige beurs en hoofdwacht mettertijd een nationaal museum van standbeelden in de open lucht geworden, waar het volk iederen dag gratis onderwijs ontvangt in de toegepaste aesthetiek. Want de Piazza della Signoria is een brandpunt van Florentijnsch leven, en telkens als de schare, de Loggia langs of de Loggia door, het plein oversteekt, is er kans dat in hoofden of harten iets van de vaderlandsche herinneringen ontwaakt, aan de stichting van het gebouw verbonden, of iets van de schoone lijnen en vormen wordt medegenomen, waaraan de Loggia thans en sedert eeuwen gastvrijheid verleent.
Van de Domkerk heb ik reeds verhaald, dat deze schepping van het katholiek geloof het uitvloeisel is geweest van een merk- | |
| |
waardig gemeenteraadbesluit; en ook, dat na weldra zeshonderd jaren de voorpui nog altijd op hare marmeren bekleeding wacht. Want evenals de Campanile onmiddellijk nevens, en het Battistéro vlak tegenover haar, is de dom van Florence van achteren en aan de beide zijden met wit en zwart marmer bekleed. Welke uitwerking dit tooisel doet wanneer het nieuw is, kan men aan den gevel van Santa Croce zien, die naauwlijks tien of vijftien jaren geleden werd ingevuld. Aan domkerk en klokketoren is het witte marmer door den tijd ligtgeel, het zwarte donkerbruin geworden; en gij stemt toe, dat de tijd daaraan een goed werk heeft verrigt. Waardigheid en kostbaarheid vloeijen thans ineen, en de warmer tint maakt een des te weldadiger indruk. Weldadiger nog is de aanblik der binnenzijde. In scherpe tegenstelling met de Pieterskerk te Rome, die zich baadt in het licht en waar bont marmer en goud u tegenblinken, is het inwendige der dom van Florence van beneden tot boven in één zelfde zachtgrijze tint gehuld, en laten de ronde vensters, in de hoogte aangebragt onder de lijst van het koepeldak, niet meer zonnestralen toe dan volstrekt noodig is, om bij den getemperden gloed, die door de geschilderde glazen langs de zuilen op den bodem valt, koor en altaar te onderscheiden. Dat geheimzinnig duister, die grootsche ruimte, die door niets verbroken stilte, - tenzij hier en ginds een priester met ruischend gewaad uit de sakristij naar het hoofdaltaar komt treden, of aan een der ingangen, achter een binnentredend geloovige, de zware portière digtvalt, die gedurende één seconde u een blik op het zonnig en levendig marktplein heeft gegund, - zijn krachtige hulpmiddelen tot opwekking van het gevoel, dat bij de natuurlijke bestemming van het gebouw past. Mehemet Ali's groote moskee te Caïro en de kathedraal
te Milaan zijn welligt de twee eenige kerkgebouwen op aarde, die, wat het overweldigende van den godsdienstigen indruk betreft, met de Florentijnsche domkerk kunnen wedijveren.
| |
| |
De stroom van burgerlijk-kerkelijk leven, wiens elektrieke schok deze kerk en haar toren in het aanzijn heeft doen treden, is thans en sedert lang verzwakt. Bij gelegenheid der Dante-feesten van 1865 heeft zich met koning Victor Emanuel aan het hoofd eene kommissie gevormd, die uit vrijwillige bijdragen de kosten eener restauratie van de havelooze voorpui tracht te bestrijden. De hand is feitelijk aan het werk geslagen. Doch in 1876 zijn er nog geene sporen van gemaakte vorderingen zigtbaar. Vruchteloos zoekt de beredeneerde piëteit der 19de eeuw, al is het maar uit de verte, gelijken tred met de onberedeneerde en onverbasterde van voor vijf-, zeshonderd jaren te houden. De christelijke tempelbouw, kan men zeggen, heeft zijn tijd gehad. Zou men dien in de minste opzigten terugwenschen, als herinnering vinden wij hem schoon en benijdenswaardig. Het bondgenootschap van geloof, kunst en staat heeft op het gebied van het openbare leven wonderen gewrocht, waartegen de nu levende geslachten, zoo zij den moed hebben rond voor hunne meening uit te komen, niet anders dan met een gevoel van jaloerschheid kunnen opzien. De architekt Arnolfo vond het de natuurlijkste zaak der wereld, dat de gemeenteraad hem opdroeg, tot Florence's eer eene kerk te bouwen, die alle andere kerken in weidschheid en schoonheid overtrof. De gemeenteraad kwam zelfs niet op het denkbeeld, dat het groote gedenkteeken, bestemd om aan het nageslacht Florence's roem te verkondigen, uit iets anders dan eene kerk bestaan kon. Niemand was er verwonderd over, dat de schilder Giotto tevens de kunst verstond, een toren als den Campanile te bouwen en dien te versieren met in brons gegoten beeldhouwwerken van zijne eigen hand. Brunelleschi mag toegejuicht zijn, toen hij met de laatste der acht zijden van zijn majestueuzen koepel gereed was, - hij zou vreemd hebben opgezien zoo men het merkwaardig had genoemd, dat hij zulk een goed bouwmeester, zulk een goed burger, en tegelijk zulk een goed katholiek
was.
| |
| |
Ghiberti dong met Brunelleschi om den voorrang, toen bepaald was dat de eerwaardige kleine doopkerk, tegenover de dom, zou worden uitgemonsterd met deuren van verguld brons; hij won den prijs, en nog heden ten dage kan men in het Bargello-muzeum het door Brunelleschi ingezonden model bewonderen, dat voor het zijne moest onderdoen. Doch nooit is er in Ghiberti's brein ook slechts één oogenblik plaats geweest voor de voorstelling, dat het mogelijk ware, de vereenigde gaven van een beeldhouwer en metaalgieter aan het tot stand brengen van een verhevener of onsterfelijker werk te wijden, dan de deuren der doopkerk van zijne vaderstad; en ofschoon hij meer dan veertig jaren van zijn leven met die deuren bezig is geweest, kunt gij er staat op maken, dat in welk opzigt hij somtijds aan zijn talent moge getwijfeld hebben, - kennen zelfs de grootste kunstenaars niet bij wijlen de smart der ontmoediging en van het ongeloof in eigen krachten? - één ding onveranderlijk bij hem heeft vastgestaan als heilig en onschendbaar: de bijbelsche verhalen die hij in de vakken zijner deuren, en haut relief in beeld had te brengen.
Zeg dat geheel deze groep van godsdienstige bouwwerken, op het Florentijnsche Domplein zaamgedrongen, u toeschijnt éénheid te missen; dat zij eene zonderlinge vermenging aanbiedt van antieke en van gothische stijlgedachten, doorweven met gij weet niet welke Afrikaansche of Aziatische herinneringen, - maar verzuim niet het volk gelukkig te prijzen, hetwelk in zijne geschiedenis op zulke bladzijden wijzen kan. Het is de hoogste graad van intensiteit dien het leven eener natie bereiken kan; en gij ziet aan Florence's voorbeeld, dat, is eenmaal die triomf behaald, zijn roem en zijn zegen blijven nawerken tot in eene vele eeuwen verwijderde toekomst.
|
|