| |
| |
| |
IX
Rome, April-Mei 1876.
En Rafael dan? vragen al mijne lezers, wanneer ik Michel Angelo eene eenzame grootheid noem, alléén staand onder zijne tijdgenooten.
Zij zijn in hun regt. Rafael is de groote uitzondering op het leven van Michel Angelo geweest, gelijk het zijne daarmede in alles een treffend kontrast heeft gevormd. Door den dood weggenomen in den opgang zijner dagen, is hij bewaard gebleven voor de onvermijdelijke teleurstellingen van den ouden dag, en waarborgde hem bovendien zijn gelukkig karakter de onafgebroken gunst der menschen. Misschien komt het doordat hij zich nooit met politiek of andere wereldsche zaken heeft ingelaten, nooit iets anders dan kunstenaar geweest is, levend voor zijne begunstigers, zijne leerlingen en zijn penseel. Doch aan welke oorzaak ook gedacht moet worden, men kan zijn korte loopbaan niet beter vergelijken dan bij een voortdurenden en onbetwisten triomftogt. Zijn talent was zoo groot, dat niemand er aan dacht hem te benijden, en hij zelf wederkeerig ontoegankelijk was voor de afgunst. Tusschen Michel Angelo en hem hebben steeds de vriendschappelijkste betrekkingen bestaan, in weerwil dat toen de een optrad de ander reeds het toppunt van den roem had bereikt, en de jongere schijnen kon den oudere uit die
| |
| |
hooge standplaats te willen dringen. Van het nederig Perugia naar Florence, en dáár voor het eerst met Michel Angelo in kennis gekomen, dien hij weldra als zijnen mededinger te Rome terug zou vinden, heeft Rafael van het begin af tegenover Michel Angelo de houding van een eerbiedig leerling aangenomen; en die eerbied, welke hem niets scheen te kosten, en die door niemand als eene erkentenis van minderheid werd opgevat, werd hem van Michel Angelo's zijde in geestdrift en bewondering terugbetaald. Hunne verhouding doet aan die van Goethe en Schiller denken: Rafael-Schiller, zoo vroeg afgeroepen van zijnen post, zulk een lieveling van het publiek, zoo vrouwelijk teeder van uitwendig voorkomen, zoo vrij en zoo onafhankelijk in zijne ontwikkeling; Michel Angelo-Goethe, zoo krachtig van gezondheid, zoo zigtbaar voorbestemd tot een lang en werkzaam leven, zoo innig aan Schiller gehecht, zulk een bewonderaar van Schiller's genie, zoo te eenemaal verheven boven de gedachte alsof hetzij Schiller's roem den zijnen zou kunnen verduisteren, hetzij de hoogere rang in de kunst door velen aan hem zelven toegekend, Schiller's grootheid verminderen moest. Zelfs is de overeenkomst zoo treffend, dat het verwonderen moet nergens in Italie ter eere van Michel Angelo's en Rafael's hoogere verwantschap eene marmeren beeldengroep aan te treffen, zweemend naar het Schiller en Goethe-gedenkteeken hetwelk Duitschland bezit.
Het schrikbeeld van jong te sterven houdt, wanneer men aan zulk een bevoorregt schepsel als Rafael denkt, op een schrikbeeld te zijn. Er zijn er onder zijne schilderijen waarvan hij zelf gevoeld en gedacht moet hebben: nu ik dit vervaardigd heb, heb ik lang genoeg geleefd. - Wat kan zelfs het grootste genie méér verlangen? De tweede helft van het leven van buitengewone mannen is dikwijls de moeijelijkste, slechts bij uitzondering de roemrijkste; en van de meeste ongemeene menschen kan men zeggen dat zij te lang in stede
| |
| |
van te kort leven. Tegenover één Michel Angelo die negentig jaren oud wordt en onverzwakt blijft voortbloeijen, staan er duizend wien de dood eene dienst zou bewezen hebben, zoo hij hen had weggenomen in dien bloeitijd, waarin de meeste talenten hunne hoogste ontwikkeling bereiken en waarna zij zich niet meer vernieuwen. Het is de tijd waarin zij zelven nog onbedorven plegen te zijn en hunne medemenschen hen met welgevallen plegen te begroeten. Blijven zij leven en trekken zij zich niet te eenemaal uit het strijdperk terug, dan komen de dagen dat zij de kunst als een handwerk gaan beschouwen, hun persoon anderen in den weg staat en vijandschap wekt, de eene bittere beker na den anderen hun op de hand gezet wordt, en zij van lieverlede eene gezondheid gaan verwenschen, die hun van het leven alleen datgene laat behouden, wat daarin het minst begeerlijk of benijdenswaardig is. Zelfs het zondagskind Rafael, zoo voorspoedig, zoo bemind en geëerd, zou misschien niet opgewassen zijn gebleken tegen de beproevingen van den ouderdom; en welligt hebben wij zijn vroegen dood mede te tellen onder de gunsten, waarmede een zegenend gesternte hem van jongs af overladen heeft.
Rafael is een der Italiaansche schilders die buiten Italie niet beoordeeld kunnen worden. Zelfs de schoonste doeken die men van hem te Parijs, te Dresden, en in sommige partikuliere verzamelingen van Engeland vindt, geven nog slechts een zeer onvolledig denkbeeld van zijn talent. Zij leeren Rafael den madonna-schilder kennen; doch verder reiken zij niet. En toch is Rafael, die reeds als madonna-schilder zoo uitnemend hoog staat, nog oneindig meer geweest dan dat. De fresco-schilderijen in de Villa Farnesina en in de Vatikaansche stanza's of vertrekken, wijzen op een talent van de hoogste orde en doen nevens Michel Angelo voor Rafael de eerste plaats onder de schilders van alle eeuwen eischen.
De Villa Farnesina is een oud en klein, maar sierlijk en
| |
| |
van een tuin omgeven hôtel op den regter-oever van den Tiber. Het grootste gedeelte der benedenverdieping, thans aan de tuinzijde met glas beschoten, vormde oorspronkelijk eene open en gewelfde galerij, in twee gelijke helften gesplitst en bestemd geweest om voor eetzaal of salon te dienen. Aan den muur der eene afdeeling heeft Rafael met eigen hand Galathea geschilderd, die, omgeven van nymfen, tritons en amors, in eene groote schelp zeewaarts gedragen wordt. De zoldering der andere afdeeling behelst in twee groote en tien kleinere vakken tafreelen uit den antieken roman Psyche, uitgevoerd door twee van Rafael's leerlingen naar eigenhandige teekeningen van den meester: Venus haren zoon aansporend om door het ontsteken van eene onwaardige liefde in de borst van Psyche, deze te straffen voor hare meer dan aardsche schoonheid; Amor die, op het zien van Psyche, zelf voor haar in liefde ontbrandt en haar vol bewondering aan de Gratien toont; Venus, die wanneer zij verneemt dat Amor zich met Psyche verloofd heeft en Psyche intusschen verdwenen is, de hulp van Juno en van Ceres inroept om haar Psyche te helpen zoeken; nogmaals Venus, die bij Ceres en Juno geen troost gevonden hebbende zich tot Jupiter wendt, wien zij verzoekt Mercurius voor eene poos aan haar af te staan; Mercurius den hemel verlatend om Psyche op te sporen; Psyche in de onderwereld, van waar zij eene vaas moet medebrengen en die aan Venus vertoonen; Venus verbaasd dat Psyche het van dien togt levend en ongedeerd heeft afgebragt; Amor, gevlugt uit de gevangenis waarin zijne moeder hem heeft opgesloten, komt zijnen en Psyche's nood aan Jupiter klagen; Jupiter kust Amor en zendt Mercurius uit om eene vergadering der goden te beleggen, waarin over het geval van Amor en Psyche beraadslaagd zal worden; Psyche wordt naar den Olympus gebragt, onsterfelijk verklaard, en aan den bruiloftsdisch met Amor verbonden.
In elk handboek voor reizigers in Italie kan men deze
| |
| |
dorre opsomming terugvinden; doch al wordt zij nog zoo dikwijls nageschreven, nooit zal de stof tot prijzen uitgeput zijn. Wie voor de eerste maal in zijn leven Rafael's illustraties van den roman van Apulejus aanschouwt, maakt kennis met een Rafael wiens bestaan hij te voren nooit vermoed had. De kunst en de gedachte van den schilder zijn hier eene geheel nieuwe fase ingetreden. De jaren, en de studie der overblijfselen van de antieken te Rome, hebben hem geleerd zich los te maken uit de windselen der kerkelijke overlevering. Met de hem aangeboren meesterschap beweegt hij zich eensklaps op het gebied der grieksch-romeinsche mythologie. Elk beeld is een antiek standbeeld. De allegorische voorstelling heeft al hare stijfheid, al het konventionele verloren, hetwelk men van haar onafscheidelijk pleegt te wanen. Alle figuren zijn naakt, of slechts gedrapeerd in verband met hun karakter. Het gelijkt een triomf van het vleesch. En toch is nergens naar het opwekken van ook maar één onreine gedachte gestreefd. Het zijn vrolijke, geestige groepen; en terwijl het oog met welgevallen aan de zoldering de ontplooijing van zoo veel bevalligheid, zoo veel leven, zoo veel onschuld volgt, rijst er onwillekeurig een glimlach op de lippen van den toeschouwer.
Het andere groote werk van Rafael, zonder hetwelk hij Rafael niet is en dat alleen te Rome gezien kan worden, zijn de dekoratien der naar hem genoemde salons en gaanderijen in het Vatikaan. De krachtigste tegenstelling met de gewone opvatting van zijn talent, gelijk de bezoeker der niet-italiaansche muzeums in Europa zich deze leert vormen, is in die vertrekken de zoogenaamde School van Athene; anders gezegd de vereenigde groep der voornaamste grieksche wijsgeeren, empirische zoowel als spekulatieve, met Plato en Aristoteles aan het hoofd. Dit is geen vrolijke schaar in paradijskostuum, zooals de Villa Farnesina te aanschouwen geeft, maar eene verzameling der achtbaarste
| |
| |
draperien en der waardigste karakterkoppen. De groepering is zoo kunstig, en elk beeld op zich zelf voegt zich zoo natuurlijk in het geheel, dat men zich aanstonds bewust is te doen te hebben met een volmaakt werk. Het is eene afgeronde, voor eene uitbreiding noch beperking vatbare schepping. De oorspronkelijkheid der voorstelling zou verbijsterend zijn, ook al dacht men er niet bij aan den grooten madonna-schilder. Zij is dubbel verrassend wanneer men zich bewust wordt, voor eene schilderij van Rafael te staan. De dagteekeningen wijzen uit, geloof ik, dat de school van Athene geschilderd is vóór, de lotgevallen van Psyche, en zoowel de uitvoering als de keus van het onderwerp bevestigen dat gegeven. De School van Athene vertegenwoordigt Rafaels eerste groote schrede buiten het gebied der kerkelijke kunst. Indien het waar is dat hij tijdens het voltooijen dezer schilderij zeven en twintig jaren telde, dan ziet men dat hij niet tot het laatste oogenblik heeft gewacht met zich veelzijdig te ontwikkelen. De verplaatsing van Florence naar Rome schijnt eene openbaring voor hem geweest te zijn. Tusschen de Graflegging in het paleis Borghese, - het laatste stuk dat door hem te Florence geschilderd werd, - tusschen dat bewonderenswaardig altaarstuk en de opvoering van Aristoteles en Plato, ligt eene wereld vol gedachten. Een gewoon mensch zou een geheel leven noodig hebben gehad om van de eene orde van voorstellingen vrij te worden en zich in de andere tehuis te gevoelen; voor het genie van Rafael was een kort verblijf te Rome daartoe voldoende. En men bedenke wel dat hij niet is geweest een renegaat; dat hij de eene godsdienst niet verloochend heeft voor de andere, heden verguizend wat hij gisteren aanbad. Zijn overgang tot de Grieksche kunst heeft slechts een onderdeel uitgemaakt van de altijd stijgende en ruimer horizont omspannende rigting van zijn talent. Hij geleek een Apollo, die telkens als hij zich in eene nieuwe
| |
| |
wereld zag verplaatst, een paard méér voor zijnen zonnewagen spande.
Het voorname punt van verschil tusschen de School van Athene en de christelijke onderwerpen, door Rafael behandeld, ligt in de afwezigheid van het bovennatuurlijke. Wanneer hij in de Disputà, die aan de School van Athene tot pendant dient, het christelijk dogme verheerlijkt, dan splitst hij zijne schilderij als het ware in twee verdiepingen: eene beneden-verdieping bestemd voor profeten, apostelen, evangelisten, kerkvaders, martelaren, en eene bovenverdieping die ingenomen wordt door Christus, de H. Maagd, engelen, en God den Vader. In de School van Athene daarentegen valt alles op aarde voor; het tooneel is de voorhof van eene soort van tempel, met eene zuilengalerij op den achtergrond, waarboven de blaauwe hemel zich uitspant. Niets mystieks of symbolieks. En juist die tegenstelling, verbeeld ik mij, heeft Rafael aangetrokken. De gelegenheid om eene verheven gedachte uit te drukken, in zuiver menschelijke vormen, is van het nieuwe genre, op welks verovering hij uitging, voor hem de groote bekoring geweest.
Dit alles betreft echter alleen het uitwendige. Doch hoe is hij aan die verheven gedachte gekomen? Ongetwijfeld op geen andere wijze, dan hij aan den roman van Apulejus gekomen is. De geschiedenis van Amor en Psyche, welke heden ten dage alleen door geleerden gelezen wordt, was, dit moet men niet vergeten, in de dagen van Rafael een onderdeel der mode-lektuur van de hoogere standen. Alles wat in Italie op beschaving aanspraak maakte, leefde en bewoog zich destijds in de sfeer der oude letteren; en de kunstenaar die uit dien kring zijne stof koos, kon rekenen op een publiek hetwelk hem met een half woord verstond. Zijn welslagen hing uitsluitend af van de behandeling; van hetgeen hij opnam of liet liggen; van het meer of minder gelukkige der greep. Wie weet zelfs of het dekoreren der Villa Far- | |
| |
nesina niet tot op zekere hoogte bestelwerk is geweest, en Rafael's eenige, maar dan ook oneindig groote verdienste hierin bestaan heeft, dat alleen de bloem van het onderwerp door hem gekozen is? De lotgevallen van Psyche, kan men zeggen, zijn te somber om voegzaam als dekoratief eener feestzaal te kunnen dienen; en de Italiaansche bankier die dit werk aan Rafael opdroeg, had moeten bedenken dat een levenslustig lokaal eene levenslustige versiering eischt. Welnu, indien dit zoo is, dan komt men tot eene juiste voorstelling omtrent het aandeel van Rafaels kunst. Al de droefgeestige partijen van den roman liet hij onaangeroerd en bragt alleen de luimige en de pathetische in beeld; op die wijze een zamenstel van groepen vormend, welke zonder ooit af te dalen tot de klucht, den toeschouwer zijns ondanks in eene opgeruimde stemming moesten brengen. Voeg bij die smaakvolle beperking de voortreffelijke uitvoering, - zoo voortreffelijk dat de schetsen met de pen van Rafael's hand, naar welke de beelden der Amor- en Psyche-galerij door zijne leerlingen in kleuren zijn gebragt, als teekenvoorbeelden nog altijd eene reeks van klassieke modellen vormen, - dan is het wonder
verklaard voor zoover in redelijkheid verlangd kan worden.
Voor het zamenstellen der School van Athene en hare omgeving is méér noodig geweest. Om alleen van dat ééne vertrek te spreken: begrijpt men dat een jonge man van tusschen de vijf-en-twintig en dertig jaren zich voorstelt een plafond te schilderen, hetwelk in verband met de opstaande wanden de vier voorname rigtingen symboliseert, waarin het hoogere leven der menschheid zich beweegt? Dat hij het begrip der geregtigheid aanschouwelijk zoekt te maken door karakterbeelden te ontwerpen van de deugden der schranderheid, der matigheid, en der kracht? Het begrip der poëzie door het schetsen van een vioolspelenden Apollo, omgeven door de dichterlijke genieën van den ouden en den nieuweren tijd? Het begrip der strijdende christelijke
| |
| |
kerk door het groeperen eener schaar van geloovigen, die aanbiddend naar de geopenbaarde goddelijke waarheid opzien? Het begrip der wijsbegeerte door rendez-vous te geven aan al de beroemdste vertegenwoordigers der exakte en der bespiegelende wetenschappen? Zulk eene konceptie gaat de grenzen van het gewone niet alleen, maar de grenzen van het talent zelf, gansch en al te buiten. Zij kan alleen op rekening worden gesteld van het genie. Zoo goed als zeker heeft Rafael met mannen van veelomvattende geleerdheid over dit onderwerp gesproken. Zij zullen bronnen aan de hand gedaan, gezigtspunten geopend, invallende gedachten ten beste gegeven, zwarigheden uit den weg geruimd hebben. Maar voor de groote massa van het werk heeft hij alléén gestaan. En wat het voornaamste is, aan het dichterlijk waas waarin het geheel gehuld is, heeft niemand hem kunnen helpen. Datgene wat het werk maakt tot hetgeen het is, en het nevens Michel Angelo's versiering der Sixtynsche kapel tot een volstrekt eenig gewrocht der schilderkunst stempelt, is geheel en al zijne eigen schepping geweest. Voegt men daarbij, dat de arbeid waarvan ik spreek slechts een vierde gedeelte van het geheel uitmaakt en men dan nog eerst aan den ingang van het overige staat (de lange, met schilderwerk bedekte galerij, waartoe de vier vertrekken toegang verleenen), dan komt men tot het besluit dat Rafael, behalve een groot schilder en een onvermoeid werkman, ook een wijsgeerig dichter en een dichterlijk denker is geweest. Wie slechts zeven en dertig jaren geleefd, en in dien korten tijd met zoo kwistige hand de diepste gedachten en de liefelijkste beelden om zich heen heeft gestrooid, die behoorde tot de keurbende van het menschelijk geslacht. Welligt komt er een tijd, dat van Rafaels fresco's in het Vatikaan, zoo ze niet reeds vroeger door restauraties onkenbaar worden gemaakt, niets anders zal overblijven dan hier en ginds de bleekgekleurde schilfer van een gewitkalkten muur; en reeds
| |
| |
op dit oogenblik zijn zij weinig meer dan eene schaduw van haar oorspronkelijken glans. Maar de herinnering van haren maker zal onvergankelijk blijven voortleven, gelijk die meesters der oudheid doen, wier werken vergruisd of uitgewischt zijn, maar die men slechts behoeft te noemen om aanstonds tot vereering te stemmen: fakkeldragers van het schoone, vertegenwoordigers der heilige overlevering, kerkvaders van de kunst.
Onze tijd is de kunst en de kunstenaren niet ongenegen. Voor de werken van beroemde dooden worden schatten besteed, en sommigen onder de beroemde levenden hebben stof tot tevredenheid. Maar het is er toch zeer ver van af, dat in de 19de eeuw den kunstenaren de plaats wordt ingeruimd, die in sommige landen van Europa de 16de en zelfs de 17de hun afstond. Eene positie als die van Van Dijk aan het hof van Karel I van Engeland vindt heden ten dage misschien hare wedergade in de gunst, welke, om iets te noemen, de muziek te Petersburg of te Londen, te Parijs of te Weenen, te Munchen of op Het Loo geniet. Doch wáár is zelfs de komponist of de virtuoos van tegenwoordig, die eene plaats inneemt zooals Rubens bij Maria de Medici? Wáár de Leonard da Vinci van den nieuweren tijd, die zijn anderen Frans I, wáár de Titiaan die zijnen Doge van Venetie of zijn Koning van Spanje gevonden heeft? Zij zijn even ver te zoeken als de mannen onder onze tijdgenooten die een denkbeeld zouden kunnen geven van hetgeen Rafael en Michel Angelo geweest zijn voor het land, welks burgers, of voor de vorsten, wier evenknieën zij waren. De hooge rang waartoe in het Italie der 16de eeuw de kunsten waren gestegen, is een even eenig verschijnsel geweest als de rijke bewerktuiging der toenmalige kunstenaren zelven. Men hoort somtijds de eeredienst van het genie eene openbaring van den nieuweren tijd noemen, gevolg van de ongunst waarin andere eerediensten geraakt zijn; en met het oog op dit zijn vijandig karakter is het verschijnsel misschien werkelijk
| |
| |
nieuw. Denkt men daarentegen het verschil der tijden en der omstandigheden weg, dan heeft in geen ander land van Europa de eeredienst van het genie ooit zulk eene vlugt genomen, als in het pauselijk Italie van vóór de Hervorming. Die eeuw is de gouden eeuw der kunstenaren geweest en Italie hun paradijs. Zij hebben er eene plaats ingenomen gelijk nooit daarvoor of daarna, en nergens elders, aan de broederschap is afgestaan. En geen wonder. Zoo Rafael en Michel Angelo de eersten niet waren door regt van geboorte, zij waren het door het regt van verovering; en aan de werken die zij nalieten kan ieder tot op den huidigen dag de regtmatigheid van hunne heerschappij toetsen.
|
|