| |
| |
| |
VIII
Rome, April-Mei 1876.
Het is een onloochenbaar feit dat de Pieterskerk te Rome minder indruk maakt dan de kathedraal van Milaan, minder dan de dom van Florence, minder zelfs dan de groote moskee te Caïro. Oorzaak daarvan is de te rijke en te bonte versiering van het inwendige, naar evenredigheid van de breedte en de hoogte. Er is een punt waar gekleurd marmer en verguld brons ophouden te imponeren: het is wanneer het vergulde brons den omvang en den vorm van gedraaide eikenstammen aanneemt, of de gekleurd marmeren zuilen zich zoo dik en zoo digt ten hemel verheffen, dat men de kostbaarheid van het materiaal niet langer waarderen kan. Het kloosterkerkje van San Martino te Napels is niet weelderiger versierd dan de romeinsche Pieterskerk; integendeel. Maar doordat de kleinere afmetingen gemakkelijker te omvatten zijn voor het oog en de voorwerpen u meer treffen van nabij, staat men des te meer versteld van de pracht. De bouwmeesters en beeldhouwers, die na Michel Angelo aan de Pieterskerk gearbeid hebben, zijn in de dwaling vervallen dat pour faire beau het er bovenal op aankwam de faire grand; en zij hebben het godsdienstig karakter van het inwendige der kerk daardoor ten deele uitgewischt.
| |
| |
Het eeuwenoude en gehavende Pantheon te Rome, insgelijks aan de binnenzijde met gekleurd marmer versierd, leert op sprekende wijze hoe een bedehuis, uit zulke stof gebouwd, er van binnen moet uitzien, zal het zijn godsdienstig karakter behouden en een oord der aanbidding blijven. Hier zijn de zuilen noch buitensporig hoog of zwaar, noch overvloediger dan noodig is. Voor zoo vele goden en godinnen als de tempel bestemd is geweest, juist zoo vele nissen telt hij; en zoodra de tempelganger het heiligdom binnentreedt, gevoelt hij zich godsdienstig gestemd door de groote ronde opening in het dak, waardoor de zon, de maan en de sterren, op alle uren van den dag en van den nacht, vrij naar binnen schijnen. Kortom, met tienmaal minder hulpmiddelen hebben de bouwers van het Pantheon een grootscher en idealer resultaat bereikt dan de voltooijers van de Pieterskerk; en niets is zoozeer geschikt als het onderling vergelijken van die twee gebouwen, om ons te doordringen van de waarheid dat de kracht in de maat ligt.
Geheel anders, schijnt het mij toe, dan over het inwendige der Pieterskerk, of over haren voorgevel, of over het plein met den obelisk, de fonteinen en de gebogen zuilengangen waarop en waarachter zij zich verheft, moet het oordeel luiden over het koepeldak, gezien van de hoogten dier openbare wandeling bij de stad, waaraan de Monte Pincio zijne populariteit en zijne vermaardheid dankt.
De naam Michel Angelo heeft ons gemeenzaam gemaakt met de voorstelling, dat een bouwwerk, ontworpen en uitgevoerd door zulk een meester, een geheel eenigen aanblik moet vertoonen. En dat doet dit werk inderdaad. Reusachtig en vol majesteit staat daar, hoog boven het Rome der Caesars zoowel als der Pausen, Michel Angelo's wonderbouw te prijken. Het is een schouwspel zonder wedergade, even aangrijpend, maar van een nog veel verhevener schoon, dan de triomfboog de l'Étoile te Parijs, gezien uit den tuin der Tuilerien. Dat
| |
| |
koepeldak is niet slechts eene kolossale steenmassa, maar tegelijk een zamenstel van de edelste en de stoutste lijnen; en al wat er aan de kerk, wanneer men haar van nabij en van binnen beziet, ontbreekt, wordt door de koepel vergoed. Michel Angelo, dit gevoelt men, heeft de godsdienst anders opgevat dan de gothische tempelbouwers van noordelijker Europa, stichters van zoovele domkerken in Nederland, Duitschland, Engeland en Frankrijk. Zijne levensbeschouwing heeft van de hunne verschild en, met zijne levensbeschouwing, zijne voorstelling van het zielverheffende en tot aanbidding stemmende. Maar al gevoelde hij anders, hij gevoelde, dat blijkt, even diep en even hoog. Of neen, nog hooger. Geen andere tempelbouwer, kan men zeggen, heeft ooit van het triomferende in de godsdienst zulk eene klare voorstelling gehad, of dat begrip zoo krachtig en zoo rustig uitgedrukt. Er is niets benaauwends, niets borstbeklemmends, niets ontzettends in zijne hulde aan het geloof. Het geloof is bij hem eene onbetwistbare en onbetwiste overwinning, eene uitgemaakte zaak, eene kracht die zichzelve affirmeert. Het is of de sereniteit van het heidendom aan het heimwee van het christendom bij de zamenstelling van dezen koepel de hand heeft gereikt en de twee godsdiensten tot elkander gezegd bebben: laat ons met vereenigde krachten aan deze plaats een gedenkteeken oprigten, waardoor alle menschen aan hunne hooge bestemming herinnerd, en bezield worden met den lust om vol goeden moed in het najagen dier bestemming te volharden.
Men kan niet te Rome zijn en over Rome spreken, zonder telkens op Michel Angelo terug te komen. Hij heeft zoo lang geleefd en zoo veel gearbeid, dat twee groote Italiaansche steden hem als onder elkander hebben kunnen verdeelen. Florence heeft het huis, door hem bewoond, in een klein muzeum herschapen; Florence bezit de Laurentiaansche bibliotheek, door hem gebouwd; Florence heeft in de nabijheid der plaats waar hij weleer de stadswallen in staat van verdediging bragt,
| |
| |
een grootsch terras aangelegd, dat naar hem genoemd wordt; Florence's muren omsluiten de kapel met de graftomben, waarvoor hij zijne twee schoonste beeldhouwwerken - heeft vervaardigd, mag men niet zeggen, want dat woord is te stijf en doet te zeer aan fabriekarbeid denken, - maar met al de verborgen schatten van zijn gemoed en zijn genie heeft uitgemonsterd. Ook te Rome vindt men marmerwerken van zijne hand: in de Pieterskerk eene Mater Dolorosa met het lijk van haren zoon op den schoot, in Santa Maria Sopra Minerva een kruisdragenden Christus, in San Pietro in Vincoli dat vorstelijk beeld van Mozes, hetwelk bestemd is geweest voor het mausoleum van Paus Julius II. Maar toch is Rome bij uitnemendheid de stad van Michel Angelo den fresco-schilder en van Michel Angelo den bouwmeester. Beantwoorden de fresco's aan de zoldering en aan den altaarmuur dier Sixtynsche kapel, welke zoo digt aan de Pieterskerk grenst, beantwoorden zij aan de verwachting welke het koepeldak doet koesteren? Stelt de schilder te leur? Moet hij voor den bouwmeester wijken? Dit is zoo weinig het geval dat integendeel Michel Angelo, die groot is geweest als mensch en als burger, groot als beeldhouwer, groot als architekt, den indruk maakt in niets zoozeer te hebben uitgemunt als in de kunst van fresco-schilderen.
Het Vatikaan is een paleis dat het ongerief heeft van niet overzien te kunnen worden; een paleis zoo groot als de Louvre en de Tuilerien te zamen, maar zonder voor- of zijgevels en met geen anderen toegang dan den breeden trap die u toeschijnt evenzeer deel uit te maken van de kerk als van het paleis. De Sixtynsche kapel in het Vatikaan is misschien grooter, maar zeker niet fraaijer van lijnen of beter verlicht, dan vele andere vorstelijke huiskapellen; en zelfs al hadden de fresco's, waarmede Michel Angelo haar versierde, minder dan het geval is van den tijd en den wierook geleden, dan nog zou de halve duisternis waarin zij gehuld zijn, het sma- | |
| |
ken van een onmiddellijk genot bij de beschouwing niet weinig in den weg staan. Ons oog, verwend door het hoog en overvloedig licht van muzeums, gevoelt zich bij den eersten aanblik van schilderwerk in kerken niet dadelijk te huis. Maar toch geloof ik dat in weerwil dier ongunstige omstandigheden Michel Angelo nimmer ophouden zal, een ieder die de Sixtynsche kapel betreedt, aanstonds in de borst te grijpen. Zijn Laatste Oordeel is als eene reusachtige illustratie van Dante's Inferno, een model door Gustave Doré te slaafs gekopieerd, gelijk Dante's portret door Rafael onveranderd van Rafael's Disputà naar Doré's schetsboek verhuisde. Doch hoe zou Michel Angelo bestaan kunnen, zoo hij slechts een voorlooper van Doré ware geweest? Het Laatste Oordeel is eene bladzijde uit Dante, ja, maar eene bladzijde gelijk alleen de grootste schilder, door den grootsten dichter bezield, haar teekenen kon. Anders zijn de hulpmiddelen der dicht-, anders die der schilderkunst; en nimmer zal een schilder regt kunnen laten wedervaren aan een dichter, indien hij op zijn gebied en in zijne soort den dichter niet evenaart. Dante's tafreelen uit de onderwereld kunnen evenmin als de vizioenen van Ezechiel of der Openbaring van Johannes trek voor trek in beeld worden
gebragt, zonder in gedrochten te ontaarden. Zij moeten van de eene kunst in de andere worden overgezet; en dat vertolkings-werk vereischt eene nieuwe inspiratie, even krachtig als de vorige. Op die wijze heeft Michel Angelo zijne taak opgevat en volbragt. De toon van het Laatste Oordeel is geheel en al de toon van den Inferno, even somber, even fantastisch, even grootsch-demonisch; maar voor de schimmen van Dante zijn beelden in de plaats gekomen, beelden niet minder zuiver van teekening en forsch van spieren dan de beroemdste van Rubens, en bovendien als overgoten met eene herinnering aan de Grieksche tragedie. De Christus-wereldrigter van Michel Angelo is eene geheel eenige konceptie, in alles afwijkend van alle andere Christus- | |
| |
typen: eene andere houding, andere gelaatstrekken, een ander gebarenspel. Zijne afmetingen zijn die van een Herakles, zijn toorn is de toorn van Zeus. De opgeheven hand jaagt schrik aan, ook al voert zij wapen noch bliksemstralen. Wat er van barmhartigheid noodig is om den christelijken wereldrigter van den heidenschen te onderscheiden, wordt niet uitgedrukt door hem, maar door de Maria nevens hem. Hij zelf vertegenwoordigt geenerlei deernis, maar alleen den heiligen afschuw van het kwaad. Hij is de bewaker van een oord waarin niets onreins wordt toegelaten; en worden er gevonden die in weerwil van hunne misdaden dien hemel zouden willen binnendringen, dan staat hij gereed ze altegader met één slag in den afgrond te doen tuimelen. Alleen kunstenaars van beroep kunnen de meesterschap waarderen waarmede op dit groote vlak de eene groep met de andere zamengestrengeld en uit zoo vele deelen een harmonisch geheel gevormd is. Maar wat een ieder treft is de ziel, grooter dan het vlak, die uit deze voorstelling spreekt. Indien het waar is dat elk mensch zich het goddelijke denkt naar zijn eigen beeld, dan heeft Michel Angelo, gelijk uit zijne levensgeschiedenis daarenboven genoeg bekend is, eene trotsche
inborst met zich omgedragen, ongenaakbaar voor kleine berekeningen, vervuld met een hoog denkbeeld van de heerschappij der gedachte over de stof; en naar die gelijkenis van zijn eigen beter ik heeft hij den Christus van zijn Laatste Oordeel geschapen. Met dien Christus te onderhandelen zou tot niets leiden; het woord ‘vergelijk’ komt in zijn wetboek niet voor. Men is voor hem slechts datgene wat men is, gemeten met den maatstaf der deugd. Ontoegankelijk voor beweegredenen, ontleend aan de sfeer van goud of geboorte, is hij het evenzeer voor verzachtende omstandigheden, voorgedragen in naam van zwakheid, jeugd, schoonheid of hartstogten. Zijne oogen zijn te rein om het kwade te zien; die ééne eigenschap overheerscht bij hem al het andere. Kan
| |
| |
iemand dien toets niet doorstaan, dan is er voor hem of voor haar geene plaats in de Elyseesche velden, waarover deze Christus tot dorpelwachter is aangesteld.
En wat zal ik zeggen van de negen vakken aan den zolder waarin de geschiedenis der schepping naar de bijbelsche overlevering staat afgebeeld? Van de twaalf profeten en sibyllen, die deze vakken ondersteunen? Van de vier hoekstukken die de profeten en de sibyllen verbinden? Hier vooral vindt de met een binocle gewapende leek zijne gading. Is naar de meening van sommigen het Laatste Oordeel te geleerd, de zoldering is om zoo te zeggen geschilderd voor het groote publiek. Stoutheid van teekening en draperie gaan er gepaard met heerlijke kleuren. De voorstellingen zijn populair. Ziehier God de Vader die het licht van de duisternis, het water van de aarde scheidt; die de zon en de maan en de planten schept; die het leemen beeld van Adam bezielt; die door de pasgeboren Eva wordt aangebeden. Ziehier in één lijst de daad der eerste zonde en hare straf, de verdrijving uit het Paradijs; Noach's dankoffer na den zondvloed, en Noach's bespotting. Dit alles zijn allegorien, verbeeldende de voorbereiding der wereld op de komst van Christus, gelijk de groepen van David en Goliath, van Judith, van Esther, van Mozes met de koperen slang, het levend geslachtsregister van den Messias zelven aanduiden. De profeten en sibyllen zitten of altegader in gedachten verdiept, of lezen in schriftrollen en trachten de geheimen der toekomst te ontsluijeren. Allen zijn vervuld met het voorgevoel van één naderende groote gebeurtenis: de verborgenheid der menschwording, ter eere van wier onthulling alle christentempels gebouwd zijn en ook de Sixtynsche kapel gesticht is.
Slechts twee en twintig maanden heeft Michel Angelo noodig gehad om deze beeldenwereld te voltooijen, en het geheele werk draagt in zijne eenheid, zijne kracht, zijne frischheid, den stempel eener onafgebroken bezieling. Ofschoon
| |
| |
niet jong meer toen hij het ondernam, is het in vergelijking van het Laatste Oordeel, dat dertig jaar later geschilderd werd, een werk van zijne jeugd, of voor het minst van zijne volle manlijke kracht, toen in weerwil dat in zijn binnenste reeds menige storm had gewoed, het leven voor hem toch nog met sommige kleuren getooid was. Alle groote schilders hebben een tijd dat hun talent, vrij geworden van den invloed van leermeesters en nog niet geheel en al onaandoenlijk voor den lof der menigte, zich in zijne volle oorspronkelijkheid en tegelijk in zijne volle bekoring openbaart. Is het breede hun genre, gelijk met Rembrandt, met Rubens; met Michel Angelo zelven het geval is geweest, dan ziet men hen in die periode zich vermeiden in eene vrijheid van teekening en penseelbehandeling, die voor buitensporig zou doorgaan, zoo niet in elken trek de scheppende hand van den meester herkend werd. Tevens zijn zij dan koloristen en versmaden geen enkel hulpmiddel, geen enkelen uitweg waarlangs zij lucht kunnen geven aan de volheid hunner bezieling. De twee en twintig maanden dat Michel Angelo aan de zoldering der Sixtynsche kapel gearbeid heeft, schijnen in zijn leven dien hoogsten bloeitijd te hebben vertegenwoordigd. Van het Laatste Oordeel kan men zeggen dat het geschilderd is door iemand die zelf bezig was het laatste oordeel te gemoet te gaan; die afstand gedaan had van elke aanspraak op populariteit. De profeten en sybillen daarentegen, en hunne omgeving, doen denken aan een schilder die in het werk zijner handen zich verlustigt; die blijde is eene gelegenheid gevonden te hebben om alles te zeggen wat er in hem omgaat. Welke kolossale beelden! Welke verscheidenheid van poëtische groepen! Hoe die kunstenaar zich geweerd heeft! En hoe euvel hij het zal hebben opgenomen, wanneer men hem daarboven is komen storen in den arbeid! Tijd is genie, mogt zijne leus zijn, gelijk voor den koopman en den industrieel tijd geld is. En Michel Angelo heeft die zinspreuk
| |
| |
geene schande aangedaan. Het is of hij zijne bijbelsche en mythologische helden en heldinnen in allerijl met reusachtige stukken houtskool aan den wand geschetst en daarna met magt van kleuren gepenseeld heeft; wel wetend dat er na hem in de eerste eeuwen niemand zou opstaan, bevoegd of bekwaam om dit werk, indien hij het onvoltooid liet, van hem over te nemen en voort te zetten.
De Sixtynsche kapel in het Vatikaan en het koepeldak van de Pieterskerk zijn inderdaad, gelijk men ziet, gewrochten van één geest. Hetgeen de koepel onderscheidt, onderscheidt ook de kapel. Die herkulische Christus van het Laatste Oordeel, die Grieksche en Romeinsche sibyllen, om en om met de profeten van het Oude Testament, gelijken evenmin op de gewone voorstellingen der christelijke kunst, als de Pieterskerk op eene gewone gothische; en aan den anderen kant wordt in het heidensche bij Michel Angelo nergens dat gemis van het christelijke gevoeld, hetwelk bij zijne navolgers in Italie, en met name te Rome, zoo hinderlijk is. Het eenige wat hem ontbreekt, en wat hij niet in zich had kunnen opnemen zonder zijne natuur geweld aan te doen, is eene innigheid als die van Fra Angelico. Wanneer hij eene Heilige Familie schildert, gelijk er eene van hem bewaard wordt in het paleis Pitti te Florence, dan waant men eene groep in gekleurd marmer te zien, zoo effen is de penseelstreek, zoo duidelijk is de ligging der spieren aangegeven. Doch van christelijke mystiek, van aandoening of aandoenlijkheid, geen spoor. De Jozef en de Maria van Michel Angelo zijn een welgevormd paar menschen uit de volksklasse; zijn kind Jezus is een blank en stevig knaapje, zoo gezond als eenige moeder wenschen kan: in den eigenlijken zin des woords een beeld van een kind. Michel Angelo's kruisdragende Christus in Santa Maria Sopra Minerva gelijkt zoo sprekend op een kruisdragenden Apollo, dat de kerkelijke overheid het noodig heeft geoordeeld, hem een bronzen sluijer om de naakte lendenen te doen slaan. De
| |
| |
Adam en Eva van de zoldering der Sixtynsche kapel zouden in elke andere omgeving voor een Amor en eene Psyche, zoo niet voor een Adonis en eene Venus doorgaan; en wat het Laatste Oordeel betreft, dit stuk was oorspronkelijk eene verzameling van zoo volstrekte naaktheden, dat na Michel Angelo's dood een Paus last gegeven heeft, hier en ginds eenige kleedingstukken aan te brengen. Was die Paus een nuf? Of heeft de schuld aan Michel Angelo gelegen, die onder de heilige kunst vormen begreep, welke bij de openbare eeredienst ontstichten moesten? Dit is zeker dat zijn heilige kunst geheel en al op zich zelve staat, en zij evenals het meesterstuk zijner bouwkunst is voortgekomen uit eene verzoening van christendom en heidendom. Het heilige in het heidensche was hem even heilig als het heilige in het christelijke. Even weinig als aan zijn bouwwerk kan men aan zijn schilderwerk bespeuren, dat hij ook maar één oogenblik geaarzeld heeft: zoo zeker was hij van zijne zaak, en zoo ernstig hield hij zich overtuigd in alles den koninklijken weg te bewandelen.
Het eenige schilderwerk buiten Italie hetwelk met Michel Angelo's fresco's in de Sixtynsche kapel op waardige wijze kan vergeleken worden, is voor zoover ik weet de reeks allegorische voorstellingen uit het leven van Maria de Medici, door Rubens, in den Louvre te Parijs. Ziedaar eene schepping van dezelfde oorspronkelijkheid, frischheid, stoutheid en kracht. Doch hoe opregter men Rubens daarin bewondert, des te levendiger gevoelt men dat Michel Angelo één ding op hem voorhad, hetwelk voor geene plaatsvervanging vatbaar is. Iets anders is het, de lotgevallen eener Koningin van den nieuweren tijd te idealiseren, iets anders in al zijne breedte en diepte het christelijk Leerstuk in beeld te brengen, beginnende van den eersten scheppingsdag en eindigend met het jongste gerigt. Al het vernuft en al de kunst der wereld kunnen voor het ontbreken van zulk onderwerp niet schadeloos stellen. Doet Rubens ons denken aan een schilder van den eersten rang
| |
| |
die tevens edelman en hoveling is, bij Michel Angelo gevoelt men zich tegenover een heldendichter staan, een mensch gekneed uit de stof der midden-eeuwsche republikeinen van Italie, een vereerder van Savonarola, een evenknie van Dante, een onbuigzaam wezen, hoog van hart als de huizen, en beurtelings naar het penseel, den beitel en den passer grijpend, om voor zijne hooghartigheid een vorm te vinden. Geen wonder dat Michel Angelo onder de kunstenaars van zijnen tijd alléén stond. Zijne eenzaamheid was de eenzaamheid van het genie; de eenzaamheid van den waringin, wiens omvang alle andere boomen in zijne nabijheid klein doet schijnen.
|
|