| |
| |
| |
II
Napels, April 1876.
Niets zou natuurlijker zijn dan dat men, te Napels aan wal gestapt, in de eerste plaats Napolitanen ontmoette. Doch in de hôtels althans is dat het geval niet. Daar hebben de Amerikanen de overhand. Aanvankelijk stelt men hunne aanwezigheid op rekening van het toeval. Men geeft zich niet dadelijk uitleg van het ongewoon verschijnsel, dat op denzelfden dag, aan dezelfde table-d'hote, een twintig- of dertigtal zonen en dochteren der Vereenigde Staten aanzitten.
Hoe komen zoo vele trekvogels uit één land, hier plotseling zamen op één punt? Aan hunne taal zou men ze voor Engelschen houden, doch hunne manieren maken die gissing onwaarschijnlijk. De leeftijd der dames zoowel als der heeren beweegt zich tusschen de dertig en zestig. De heeren hebben zonder uitzondering iets burgerlijks over zich, de dames zijn zonder uitzondering onooglijk. Allen kennen zij elkander; er heerscht onder hen zekere gemeenzaamheid; zij gaan bij troepjes uit en komen aan troepjes thuis. Één hunner voert, uit aller naam en in het Italiaansch, het woord met den hôtelhouder en met de kellners. Droeg niet het gelaat van elk hunner een eigen type, men zou denken aan een gezelschap broeders en zusters, of voor het minst neven en nichten:
| |
| |
de jongeren onder de hoede der ouderen, de wijfjes gechaperonneerd door de mannetjes.
Doch het raadsel is spoedig opgelost. Gij zijt beland in een hôtel hetwelk in betrekking staat met de firma Cook Son and Jenkins, 26 Broadway, New-York; en juist tegen den aanvang van het nu loopend reis-saizoen heeft die ondernemende firma nieuwe overeenkomsten met spoorwegmaatschappijen en hôtelhouders in Europa aangegaan, waardoor reislievende landgenooten, die onder het geleide van een vertrouwden conductor in zestig dagen Italie wenschen te zien en bovendien een kijkje van Egypte, Syrie en Palestina te nemen, zich de gelegenheid daartoe vinden aangeboden. Eene party, aldus georganiseerd, heet eene Cook's-party.
Men moet in de 19de eeuw leven, ik zeg niet om in zulk eene wijze van reizen behagen te scheppen, maar om haar denkbaar en uitvoerbaar te achten. Cook Son and Jenkins hebben ten gevolge der Philadelphiasche wereldtentoonstelling op dit oogenblik de handen vol. Zij bezitten daarginds een eigen paviljoen, genaamd Cook's World's Ticket Offices, waar men plaatskaartjes voor alle stoomschepen en alle spoorwegen der aarde koopen kan. Zij hebben een gedeelte van dat paviljoen ingerigt voor hetgeen zij noemen Our Palestine Camp, verbeeldende in vier tenten eene volledige reproduktie van alle benoodigdheden voor een togtje door het Heilige Land. Zij hebben uit Jeruzalem eene groote partij schrijflessenaars, handschoenen-doozen, sigarenkokers en luciferbakjes ontboden, vervaardigd uit hout gegroeid op den Olijfberg, benevens voorwerpen in parelmoer gefabriceerd te Bethlehem. Zij hebben voor de bezoekers der tentoonstelling uit Europa een geheel net Amerikaansche reizen en reisjes uitgedacht, die naar gelang van ieders smaak en ieders beurs 47, 54, 61 of 75 dagen duren kunnen. Doch in weerwil van al die beslommeringen, en ongerekend dat zij zich voorstellen in 1876 voor de vierde maal eene reis om de wereld te onder- | |
| |
nemen (vertrekdag uit New-York viâ San Francisco 15 October e.k.), gaan zij voort, reizen naar en door Europa te adverteren. Zij vragen 650 dollars in goud, en nemen aan u voor die som, in den tijd van honderd dagen (13 Mei tot 20 Augustus), Frankrijk, Italie, Zwitserland, de Rijnprovincie, Belgie, Holland en een gedeelte van Engeland te laten zien, hetzij onder het persoonlijk geleide van den heer Thomas Cook, die te Londen woont, hetzij onder aanvoering van een bereisd agent. Alles is in die som begrepen: de passage van New-York naar Liverpool, het vervoer over alle Europesche spoorwegen, de vracht van bagage, omnibussen, rijtuigen, hôtels, nachtverblijf, maaltijden, kortom al het noodige en van
de eerste, of op één na de eerste kwaliteit.
Dat juist de Amerikanen deze soort van reisgelegenheden liefhebben, is zoomin te verwonderen als dat inzonderheid Italie hen boeit. De conductor ontheft hen van al de grooter en kleiner verdrietelijkheden, die het gevolg zijn van het niet spreken of niet verstaan der landtaal, en zij zien zich naar dat gedeelte van Europa overgebragt, hetwelk het rijkst is aan hetgeen in Noord-Amerika het meest van al gemist wordt: de overblijfselen van een bezield verleden. Oefent reeds de Oude Wereld in het algemeen een aantrekkend vermogen op de Nieuwe uit, het krachtigst is de aantrekking die van het land uitgaat, waar niet alleen vier eeuwen van de jongste geschiedenis onzer beschaving, niet alleen de middeneeuwen zelven, maar, in de onmiddellijke nabijheid van het Rome der Pausen, ook de tijden van dat der Consuls en der Caesars hunne gedenkteekenen hebben achtergelaten.
Doch hoe de arme lieden het uithouden, dat weet de hemel! Iederen dag is het: ‘rrrrt, alweêr een ander stuk!’ Drie dagen te Londen: vooral niet langer, want de Amerikanen houden maar matig van Engeland in het algemeen en van Londen in het bijzonder). Zes te Parijs, één te Lyon, één te Marseille, één te Nice, één te Genua, één te Pisa, zes te Rome,
| |
| |
zes te Napels, drie te Florence, twee te Venetie, één te Milaan, en dan over den Simplon naar Zwitserland, met het vooruitzigt nog dertig of veertig dagen achtereen onafgebroken op dezelfde wijze voort te gaan. Is het wonder, dat somtijds een broeder of zuster, zwakker van maag of van zenuwen dan de overigen, den togt halverwege laat steken, en restitutie van het bedrag der nog niet verbruikte tickets vraagt?
Bewonderenswaardig in sommige opzigten zijn de Amerikaansche mannen van leeftijd, die in spijt van grijze haren en van in de dienst verstijfde onderdanen, zulk eene reis aandurven. Bewonderenswaardiger nog de Amerikaansche vrouwen zonder jeugd en zonder schoonheid, die liever een half dozijn vooroordeelen trotseren, dan thuis te blijven en in de vaderlandsche eenzaamheid zich te zitten verkniezen. Maar toch, veel wezenlijk genot kunnen dergelijke vliegtogten niet aanbieden. Sight-seeing en nogmaals sight-seeing is er schering en inslag van, en alleen voor jonge lieden is deze manier van reizen aan te bevelen. Niet als doel, maar als eerste schrede. Hun oog gewent een weinig aan het vreemde; de eerste kennismaking met het onbekende wordt met kracht doorgedreven; en op later leeftijd zullen zij, ten tweede male en zelfstandig reizende, de vruchten van hunne ontgroening plukken.
Zal ik zeggen dat de Italianen zelven het hunne er toe bijgedragen hebben om de Cook's-parties in het leven te roepen? Het is helaas maar al te waar: de conductor is het natuurlijk produkt van de zucht naar bescherming tegen inhaligheid en exploitatie, die in dit land den onervaren en argeloozen vreemdeling zijns ondanks bekruipt. Vooral te Napels is het beetnemen van den nieuw aangekomene tweede natuur der bevolking geworden. Men zou wenschen te gelooven dat alleen eene overdreven nationale eigenliefde daarbij in het spel was, die, kregel over het vele bekijks dat zij heeft, zich wreekt op de bekijkers en hen voor hunne nieuwsgierigheid
| |
| |
laat betalen. Maar die uitlegging is te edelmoedig. Sints de Engelschen het reizen en verblijven in Italie tot eene modezaak gemaakt en er hunne betrekkelijk kostbare levenswijs overgebragt hebben, - en dat dagteekent van ruim eene halve eeuw geleden, - hebben met name de Napolitanen zich aangewend elken vreemdeling als een vermogend Engelschman te beschouwen, die gewoon is bij ponden sterling te rekenen en uit de hoogte op lira's nederziet. Italie zelf en het reizend publiek in het algemeen hebben aan die doortrekkende of sedentaire Engelschen, in alles wat comfort betreft, groote verpligtingen. Hun is het te danken dat in alle groote Italiaansche steden bewoonbare hôtels zijn verrezen, wandelparken zijn aangelegd, vervoermiddelen in het leven zijn geroepen, gelegenheden zijn geopend om kerken, muzeums en oudheden te bezigtigen. Zij hebben Italie - het Italie waar men heenreist om zich het hart op te halen aan kunst en natuur, - ontdekt; en de hoogere standen hebben er hen voor beloond door het overnemen van hunne zeden en hunnen stijl van leven. Al wie tot de Italiaansche aristokratie van geboorte of geld behoort en zich de weelde kan veroorloven equipage te houden, rijdt in een Engelsch rijtuig, met Engelsche paarden en een Engelsch koetsier. Ten minste, het ziet er alles Engelsch uit, en wie zondagsmiddags te Rome op den Monte Pincio, te Napels in de Villa Reale, te Florence in de Cascine, te Milaan langs het Corso toert, waant zich naar Londen en in het hart van Hyde Park verplaatst. Maar gij en ik, die het minder breed hebben, - en dat is de schaduwzijde van het geval, - vinden het niet aangenaam, met het toongevend Engeland op één lijn te worden gesteld; en onze beurs zou er beter bij varen, zoo de Napolitanen konden goedvinden, ons voor gewone stervelingen aan te zien, even degelijk als zij zelven genoodzaakt elke lira, die wij uitgeven, twee malen om te keeren, al zijn het lira's van papier en al zien zij nog zoo smerig.
Doch dat is een begrip, voor hetwelk zij
| |
| |
in hun anders zeer bevattelijk brein geene plaats schijnen te kunnen vinden. Geen Napolitaan van de volks- of van de neringdoende middenklasse is zulk een fatsoenlijk man, of wanneer hij aan uwe spraak, aan uwe kleeding, aan den Murray of den Bädeker onder uwen arm, bemerkt dat gij vreemdeling zijt, dan laat hij u zonder genade zoo niet het dubbel, dan toch altijd meer betalen dan hij van zijne staden landgenooten vraagt. Kan hij u niet voor een Engelschman houden, gij zijt in elk geval in zijne oogen van de Engelsche familie, en hij beschouwt het als zijn regt u daarvoor te laten boeten.
Voor het overige zijn de Napolitanen een karakteristiek volkje; indien althans die naam eene bevolking toekomt, wier vrouwelijke helft geenszins door schoonheid uitmunt, terwijl de manlijke eene sterke neiging vertoont den hoed op één oor te dragen, zeer levendig gestikuleert, en zeer luid spreekt. Op den top van een der heuvelen, waartegen de stad is aangebouwd, ligt schilderachtig en uit de verste verte zigtbaar een voormalig klooster, San Martino, beroemd om zijn heerlijk uitzigt, over de stad henen, op Napel's Golf. Dat uitzigt is inderdaad verrukkelijk: Portici links, Pozzuoli regts, Capri in het front. Maar het is óók merkwaardig uithoofde van het oorverdoovend gedruisch van menschenstemmen, dat gij, leunend over de balustrade van een der oude kloostervensters, uit de stad tot u hoort opstijgen. Men zal het slechts natuurlijk noemen dat eene Zuid-Italiaansche metropolis met bijna 500.000 inwoners, minder rustig is dan een kerkhof: doch behoeft zij daarom aan een Poolschen landdag te doen denken? En dat is werkelijk de indruk, dien men op de hoogte van San Martino, van het luidruchtig Napels ontvangt. Personen onderscheidt men niet op dien afstand; men ziet alleen huizen, alleen straten; doch uit die straten en die huizen stijgt een gejoel ten hemel, zooals gij niet gedacht had, dat zelfs een half millioen menschen in staat waren voort te brengen. Is
| |
| |
eenmaal door dit vreemd verschijnsel uwe aandacht gewekt en gaat uwe verbeelding aan het werken, dan wordt het nog erger. Straks hoordet gij alleen; uwe ooren tuitten. Thans ziet gij ook, in uwe voorstelling. Gij ziet de gebaren waarvan die vijfmaal honderdduizend hunne woorden doen vergezeld gaan, en het duizelt u voor de oogen. Geheel Napels schijnt met de armen te zwaaijen en een keel op te zetten. Hemelsche magten! roept gij, indien reeds één stad op de aarde in staat is dag aan dag de luchtgewelven te doen daveren van zulk een koncert, hoe houdt Gij het uit, daarboven, en zoudt gij het ten kwade kunnen duiden, zoo men de doofheid voortaan als een goddelijk prerogatief beschouwde?
Wie echter meent dat de Napolitanen er even schilderachtig uitzien als zij krachtig zijn in van zich te doen hooren, die vergist zich. Gelijk de vrouwen op Ischia thans alleen nog hare nationale kleederdragt aanschieten en de tarantella dansen wanneer vreemdelingen er voor betalen, zoo is te Napels-zelf de lazzarone der overlevering, slapend op de hoeken der straten en bij tusschenpoozen maccaroni etend, zoo niet spoorloos verdwenen, dan toch naar de achterbuurten gebannen. Noch de landlieden op de markten, noch de tot de volksklasse behoorende stedelingen, onderscheiden zich door een pittoresk kostuum. Het schitterend koperwerk, waarmede de tuigen der huurkoetsierspaarden versierd zijn, is in zake van eigenaardigheden het eenige wat bij het eerste gezigt de aandacht van den vreemdeling trekt; en zoo niet nu en dan een gezelschap buitenlieden in eene kar, voortgetrokken door witte ossen, in de verte aan eene schilderij van Léopold Robert herinnerde, zou men in verzoeking komen te vragen: ben ik te Napels? Werkelijk ziet de Napelsche bevolking, gelijk zij in hare straten en langs hare kaden zich voortbeweegt, er even zoo uit als eene Cook's party op groote schaal. De kleederdragt wordt beheerscht door de Fransche mode
| |
| |
van den dag, pasklaar gemaakt voor het klimaat; en daar het weder dit voorjaar bijzonder guur is, hebben onder de heeren de duffelsche paletots, onder de dames de met bont gezoomde mantilles de overhand. Van de vrouwen uit het volk zeide ik reeds, dat zij over het algemeen door niets aantrekken. Onder de dochters der welgestelden is een frissche blos, bij blanke gelaatskleur en donkere oogen, minder zeldzaam. De overdreven zorg die vele jongere heeren aan hunne krulharen besteden, is oorzaak dat zij te zeer aan kappersbedienden doen denken. Daarentegen ontmoet men een groot aantal fashionable grijsaards en, omdat ook te Napels de uitersten elkander plegen te naderen, een nog grooter aantal bekoorlijke kinderen, jongens en meisjes, vooral jongens. Die kinderen zijn zoo ongemeen en zoo eigenaardig schoon, dat men zich verwonderen moet over de onvruchtbaarheid en de traagheid der Italiaansche schilders, die het reproduceren van dezen type overlaten aan de natuur en aan de fotografie. Doch wat beteekent de nieuwere Italiaansche schilderkunst? Wie zich eene voorstelling vormen wil van de middelmatigheid waarin zij sedert meer dan tweehonderd jaren is weggezonken, vindt er te Napels gelegenheid toe door een bezoek te brengen aan Capodimonte: een koninklijk paleis uit de eerste helft onzer eeuw, wonderschoon gelegen, waar in zaal aan zaal, op doek aan doek, de geschiedenis dier groote schipbreuk als aan de wanden geschreven staat. Altemaal moderne Napolitaansche kunst; en altemaal, kan men zeggen, moderne Italiaansche misbaksels, te naauwernood hier en ginds door een goed werk van landgenoot of vreemdeling afgewisseld. Uit dat oogpunt beschouwd is het rijke Italie een der armste landen van Europa. Het geslacht der groote bouwmeesters, groote beeldhouwers, groote schilders, schijnt er voor goed uitgestorven. Met de kleuren der nationale kleederdragt zijn ook, zou men zeggen, die der paletten en penselen verdwenen; en wat de lijnen betreft - al de vereenigde
Napoli- | |
| |
taansche hôtels van den nieuweren tijd ademen niet de helft der poëzie, die uit de sombere massa van het ééne Castel d'Ovo sedert eeuwen den voorbijganger te gemoet, en met het donker hemelsblaauw van den waterspiegel zamenstroomt.
|
|