ten minste uwe
muiltjes aan, zeg ik u. In het holle van den nacht op uwe bloote voeten!’
Zij trad naar het ledikant, sloeg de armen om zijnen hals, en fluisterde hem in
het oor:
- ‘Ruardi heeft ons verraden. Dijk is hier geweest, terwijl gij sliept. Sta
dadelijk op en ga naar uwe kamer.’
- ‘Naar mijne kamer?’ vroeg hij, overeind vliegend en naar zijne kleederen
grijpend. ‘Neen, Lidewyde, ik verlaat u niet. Geef mij den sleutel van de de
kleine trapdeur. Ik zal Marcelis wekken en hem zeggen dat hij ijlings inspant.
Verkiest gij den landauer?’
- ‘Gij droomt, André. Den sleutel, waarvan gij gij spreekt, bezit ik niet. Dien
heeft Ruardi aan Dijk in handen gespeeld. Marcelis is omgekocht. Wij zijn in
Dijks magt.’
- ‘Is hij het dan die verlangt, dat ik naar mijne kamer zal gaan?’
- ‘Ja. Daareven stond hij eensklaps aan mijne zijde en wekte mij. Ik kon hem
aanzien dat hij gewaakt had.’
- ‘En wat heeft hij gezegd?’
- ‘Niet veel, maar genoeg. Over een uur, zeide hij, kwam hij hier terug en zou
dan eene explikatie hebben met mij, na eerst met u te hebben afgerekend.’