| |
| |
| |
Zesde hoofdstuk
De besteller van het expeditie-kantoor had zijnen pligt kwalijk betracht, of wel
de chef van het bureau had aan verstrooidheid geleden. Althans, eerst in den
loop van den avond, toen zij van huis was en met André eene wandeling in het
Park deed, was het voor Emma bestemde pakje aan haar adres bezorgd geworden.
- ‘Hier is een pakje voor de jufvronw,’ had Floris gezegd, toen hij de lampen was
komen opsteken.
- ‘Van wien komt het?’ had freule Bertha gevraagd.
- ‘Dat is er niet bij gezegd,’ had Floris geant- | |
| |
woord. ‘De man, die
het bezorgd heeft, is dezelfde die boodschappen pleegt te doen voor het
expeditie-kantoor.’
- ‘Leg het dan maar neder op de jufvrouws plaats,’ had de freule bevolen. ‘De
jufvrouw kan elk oogenblik thuis komen.’
Emma kwam, en vond de freule als naar gewoonte bij haar theeblad zitten. Zij zou
even naar hare kamer gaan, zeide zij, om zich van haar wandelkostuum te ontdoen;
dan kon zij verder rustig beneden blijven en zou zij de freule iets voorlezen.
- ‘Doe dat, lief kind! Hoe meer gij mij mijne oude oogen helpt ontzien, hoe
grooter dienst gij mij bewijst. Floris heeft daareven eene kleinigheid voor u
binnengebragt, die gij misschien zult willen medenemen naar boven. Ik heb hem
gezegd, dat hij het dingje op uwe plaats zou deponeren. Ligt het daar niet?’
- ‘Waar?’ vroeg Emma, die het pakje eerst niet opgemerkt had.
- ‘Voor u, op de tafel.’
- ‘Hoe kan ik zoo onoplettend zijn! Gij bemerkt, freule, dat men jonge oogen niet
te spoedig prijzen moet.’
- ‘Nu, nu, gij zult eene aanstaande bruid niet hard vallen, omdat zij kleine
distrakties heeft.’ | |
| |
- ‘Staat dat in de Schrift, freule?’ vroeg Emma
lagchend.
- ‘Neen, jufvrouw ongeloof, de Schrift bezondigt zich niet aan zulke zwakheden.
Dat doen alleen oude vrouwen, die een te goed hart hebben voor de jonge.’
- ‘Mag ik dan even gaan? Binnen vijf minuten ziet gij mij weder hier.’
Emma had dien avond aan André niets ongewoons bespeurd. Alleen toen hij reeds
afscheid van haar genomen had was haar ingevallen, dat het hartelijker van hem
geweest zou zijn, indien hij voor het minst eene poging had aangewend om de
wandeling nog een weinig te rekken. Doch ook dat verzuim had haar niet bijzonder
getroffen, omdat zij wist dat hij altijd vol bezorgdheid was voor hare
gezondheid en hij de avondlucht bepaald schadelijk achtte voor haar gestel. Arm
in arm hadden zij tusschen de oude boomen en het jonge plantsoen gedwaald, - van
de kiosk, waar muziek gemaakt werd, naar den vijver, en van de hertenkamp terug
naar de kiosk. Buitengemeen vertrouwelijk of teeder waren hunne gesprekken niet
geweest; daartoe was het dien avond in het Park niet eenzaam genoeg, en hadden
zij te vaak zorg moeten dragen, den groet van nieuwe M'sche | |
| |
bekenden met wedergroeten te beantwoorden. Niettemin had het onderhoud geen
oogenblik gekwijnd. Zooveel de gelegenheid het toeliet en met zorgvuldig
vermijden van Lidewyde's naam (bij stilzwijgende overeenkomst was tusschen hen
in de laatste dagen geene spraak van Lidewyde geweest), hadden zij als van ouds
gekeuveld over tijd en toekomst. Toen de duisternis begon te vallen, waren zij
den stroom der huiswaarts keerende wandelaars gevolgd, en voor de deur van
freule Bertha's woning had André, met een vriendelijk: ‘Tot morgen!’, hare hand
eerst zacht gedrukt en daarna gekust.
- ‘Wat beteekent dat?... Van waar komt dat?... Wat zal nu volgen?... Hoe zou hij
het verloren,... wie zou het hem ontnomen,... aan wie zou hij het gegeven
hebben?... Ach, dat ik niet zien kan!... Floris, Floris, breng licht!’
In de meening, dat het pakje afkomstig was uit een magazijn, waar zij des
ochtends eenige kleine emplettes had gedaan, had zij het gedachteloos met zich
medegenomen naar hare kamer; en reeds was zij op het punt weder naar beneden te
gaan en het aan freule Bertha gegeven woord gestand te doen, toen zij zich
herinnerde, niet eenmaal inzage genomen te hebben van hetgeen de oude dame met
zooveel trouwhartigheid voor haar in ontvang genomen had. | |
| |
Zonder
licht naar boven geloopen, had zij, half op het gevoel, het pakje nedergelegd op
hare schrijftafel; doch de gaslantaarn op de straat brandde helder genoeg om het
haar weldra te doen terugvinden. Zij beproefde, of welligt de hand van schrijver
of schrijfster op het adres haar de herkomst van het gezondene zou kunnen doen
raden; want het pakje scheen van buiten de stad te komen, of was althans anders
en zorgvuldiger gesloten dan met gewone bezendingen uit winkels het geval pleegt
te zijn. Doch het schrift was te fijn, en zij onderscheidde alleen de
aanvangletters van haar eigen naam en voornaam. Eerst toen zij drie of vier
malen haar schaartje gebruikt, het bindgaren doorgeknipt en het eene papier
voor, het andere na verwijderd had, ontwaarde zij, dat die windselen alleen
hadden moeten dienen om haar zoo lang mogelijk naar een klein rond voorwerp te
doen zoeken, hetwelk nogmaals in een papier gewikkeld was. Zij betastte het, en
ofschoon zij nog niet wist wat het was, begon haar hart eensklaps sneller te
kloppen en bekroop haar een geheime angst. Zij zou gezworen hebben, dat het
voorwerp, hetwelk zij in de hand hield, haar eenmaal in eigendom had toebehoord;
dat zij het honderd malen had aanschouwd; het jaren achtereen, aan een fijn
zwart koord bevestigd, om haren hals gedragen had. Doch | |
| |
hoe kon het
medaljon, hetwelk zij eenige dagen geleden aan André had geschonken, en dat hij
plegtig beloofd had, levenslang te zullen bewaren als een onderpand van hare
liefde, zich eensklaps in dit pakje bevinden? Moedig verbandde zij elke
gedachte, welke op nieuw eene schaduw zou hebben kunnen werpen op André's
karakter; en zelfs toen zij met bevende vingers het laatste papier, dat dunner
en buîgzamer was dan een der vorige, opengevouwen had; met onbedriegelijke
zekerheid haar eigen geschenk herkende; als eene gejaagde het vertrek op en
neder liep, om licht roepend en in hare radeloosheid de middelen niet vindend om
het zich zelve te verschaffen, - zelfs toen geloofde zij nog aan eene dier
duizend gunstige mogelijkheden, wier naam zelfbedrog of misverstand is.
Eindelijk vond zij op den schoorsteenmantel, achter eene candelabre, het
porseleinen doosje dat tot bergplaats voor de lucifers diende. Den vorigen avond
had zij het zelve daar nedergezet, en in elke andere omstandigheid zou zij het
onmiddelijk teruggevonden hebben. Doch met het licht kwam wel de waarheid, maar
niet de vrede. Aan de binnenzijde toch van het glanzig blad, waarin vaardige
vingeren waren aangevangen het medaljon te vouwen, stonden in het Fransch eenige
woorden geschreven, die naauwlijks | |
| |
voor tweederlei uitlegging
vatbaar schenen te zijn. Reeds voor zij er in geslaagd was eene bougie te
ontsteken, had de gladheid en fijnheid van dat papier Emma's aandacht getrokken;
en meer nog dan zijne schitterend witte kleur of zijne satijnachtige
oppervlakte, de verveine-geur die het verspreidde. Zij bedroog zich niet.
Eau-de-verveine was Lidewyde's gelief koosde parfumerie, en het fraaije blad
papier was afkomstig uit Lidewyde's buvard. Ook had Lidewyde de moeite niet
genomen, haar schrift, dat zeer elegant en tegelijk zeer eigenaardig was,
onkenbaar te maken. Recueilli sur le cœur d'un charmant
infidèle, luidden de fransche woorden, bestemd om naar het medaljon te
verwijzen; en die woorden waren geschreven met dezelfde vaste en loopende hand
als het briefje, waarin Lidewyde Emma verzocht had, Belvedere voor eene wijl met
Soekabrenti te verwisselen. Emma bezat dat briefje nog. Het lag in hare
schrijfportefeuille; en de overeenkomst van het eene handschrift met het andere
maakte elk verder onderzoek overbodig. Ten overvloede prijkte Lidewyde's
voorletter, gevat in het schild van een gestempeld fantasiewapen, bovenaan links
op den brief zoowel, als op het nu ontvangen biljet.
Hoe overtuigend dit alles ook was, duurde het eene poos alvorens Emma zich van
het aan haar ge- | |
| |
pleegd verraad ten volle bewust werd. Welk leed
had zij ooit aan Lidewyde berokkend, dat Lidewyde haar aldus naar het hart stak?
Wat kon het Lidewyde schelen, hoe het André's bruid verging, mits André haar
toebehoorde?... Doch bij het doen dier laatste vraag, waarin tot tweemalen toe
de naam van André voorkwam, overmeesterde haar op nieuw het gevoel der
doodelijke zekerheid. Lidewyde moest zelve weten hoe zij haar gedrag
verantwoorden kon. Zij, Emma, was daarvoor niet aansprakelijk. Van zulke vrouwen
en zulke hartstogten kon zij zich geene voorstelling vormen. Doch hoe kwam
Lidewyde in het bezit van André's medaljon? Emma kon niet gelooven dat bij het
haar geschonken zou hebben. Het lag niet in zijnen aard, meende zij, opzettelijk
trouweloos te zijn; en daarin oordeelde zij juist. Doch wat lag dan wèl in
zijnen aard? Nog den vorigen dag had hij haar verhaald, welken hoogen prijs hij
stelde op het hem dien zekeren ochtend door haar geschonken verzoeningsteeken;
hoe weldadig het hem had aangedaan, aldus door haar bejegend te zijn; dat zij de
teederste en de edelmoedigste van alle bruiden was, en hij haar medaljon nacht
en dag op zijne borst droeg. En zij, toen hij haar edelmoedig genoemd en
daardoor zijdelings bekend had, dat door hem aanleiding was gegeven tot het
gerezen misver- | |
| |
stand, zij had niet voor hem willen onderdoen in
openhartigheid, maar had het geheim der aan zijn oog onttrokken teekening, - met
welk een ijver en welk eene droefheid zij had zitten arbeiden aan hare aquarel;
hoe zij daarbij gestadig aan hem gedacht, en welke noodlottige voorstellingen
hare fantasie aan de donkerroode kleur der al de andere rozen overschaduwende
François Premier verbonden had, - eerlijk opgebiecht. Was er dan wel een naam te
vinden voor André's, gedrag? Slechts op ééne wijze was het medaljon uit zijn
bezit in dat van Lidewyde kunnen overgaan; en wanneer Emma bedacht, wat daartoe
noodig was geweest, verkreeg de eerste indruk weder de bovenhand en ontsnapte
haar op nieuw de kreet waarmede zij Lidewyde's briefje van zich af- en op den
grond geworpen had: ‘Afschuwelijk!’
Zij was te lang boven gebleven om geheel en al zonder verontschuldiging in de
tegenwoordigheid van freule Bertha te kunnen verschijnen; doch indien zij
slechts eenmaal beneden was, meende zij, zou haar wel het een of ander invallen
tot verklaring van haar gedrag. Intusschen was het in den gang, dien zij volgen
moest om den trap te bereiken, geheel en al duister geworden; en ten einde niet
te struikelen, of zich niet aan de ouderwetsche gebeeldhouwde linnen- | |
| |
kast te stooten, wier vooruitspringende voet schier de helft van
het portaal besloeg, nam zij den kandelaar mede, bij wiens schijnsel zij
Lidewyde's schrift ontcijferd had. Bij het afgaan van den trap viel, door het
wankelen van haren tred, een groote droppel was op de bovenzijde van hare hand;
doch zij bemerkte dit eerst, toen het heete vocht reeds gestolten en strak
geworden was.
Hoe zwak freule Bertha's oogen bij avond ook waren, zij bespeurde weldra aan
Emma's voorkomen, en begreep uit het onwaarschijnlijke der door haar aangevoerde
redenen, dat haar iets ongewoons en onaangenaams was wedervaren. Zoo lang
evenwel Emma haar daaromtrent geene opheldering gaf, meende zij den schijn te
moeten aannemen, alsof zij zonder bevreemding de aangekondigde vijf minuten zich
had zien verlengen tot een uur. Om te toonen hoe gevoelig zij voor die
bescheidenheid was, nam Emma het boek ter hand, waaruit zij beloofd had, de
freule te zullen voorlezen. De eerste bladzijde ging goed; de tweede dragelijk.
Doch van lieverlede werd hare stem onvaster, en toen zij de derde bladzijde nog
ten einde brengen moest, snikte zij zoo luid en zoo hartstogtelijk, dat hare
hoorderes de schepen der diskretie moedig in brand stak.
- ‘Kom hier, lief kind,’ zeide freule Bertha, | |
| |
de armen naar haar
uitbreidend, ‘kom hier en zeg mij wat u kwelt.’
Alles kon Emma de oude dame niet mededeelen; ten minste niet op eenmaal. En dat
wilde zij ook niet. Er viel, ten bate van André, een wanhopige schijn te
bewaren, en aan die verpligting mogt niet te kort gedaan worden. Doch wat het
ongelukkige meisje ook achterhield en de brave freule ook raden moest, - toen
zij elkander ‘goeden nacht’ kusten, geloofde geen van beiden dat die wensch in
vervulling zou gaan. Wakker liggen; de trage uren tellen; zich nu het een dan
het ander in het hoofd halen; het gelaat in de kussens verbergen met het
stellige voornemen om te gaan slapen; geene minuut later weder overeind zitten
om nogmaals en vruchteloos een nieuw antwoord op de oude vragen te zoeken; het
aanbreken van den dag verbeiden, en nogtans weten, dat ook het rijzend licht
niet in staat zal zijn de benaauwende schaduwen te verdrijven, - zoo zal het
wezen, dacht de vrouw van leeftijd; daarop zal het nederkomen, voorspelde zich
het jonge meisje. En met een hart vol zorgen, - vlijmende zorgen, waarmede hier
beneden alleen de vriendschap en de liefde teisteren, - begaven beiden zich naar
hare slaapkamers.
| |
| |
Sommige nachten zijn zoo droog als de Noctes Haganae van
onverschillig welken rector der latijnsche scholen in het 's Gravehage der 18de eeuw; andere zoo amusant als de Florentinische van dokter Ruardi's lievelingsauteur. Doch zoo min in
het leven als in de litteratuur is alles òf grappig òf vervelend. In beiden doet
ook de weemoed zijne regten gelden; en het is voor de bedroefden, - voor hen en
voor haar die in Emma's geval verkeeren, toen zelfs de ten hemel geslagen blik
van bet Ecce Homo-beeld, waarop in het fantastisch uur haar
slapeloos oog zich vestigde, geen antwoord gaf op de vraag, waarom André haar
bedrogen had, - voor haar en voor hen is het, dat Musset in eene zijner Nuits die strofe vol zuchten en tranen gedicht heeft:
Partout où j'ai voulu dormir,
Partout où j'ai voulu mourir,
Partout où j'ai touché la terre,
Sur ma route est venu s'asseoir
Un malheureux vêtu de noir
Qui me regardait comme un frère.
Dat lied der eenzaamheid, Emma zou het dien nacht gezongen hebben, indien elke
andere aandrift voor haar op dat oogenblik niet natuurlijker geweest was dan die
tot zingen. Zij dacht aan niets als aan | |
| |
hare laatste wandeling met
André in het Park. Wie haar toen had willen diets maken dat de man, in wiens arm
de hare rustte, weinige uren later door eene andere vrouw zou worden verwelkomd,
- zij had hem een lasteraar genoemd. Ware de onbescheidene zelfzuchtig genoeg
geweest, door het aanvoeren van bewijzen zich te willen zuiveren van die blaam,
- de minste menschen kunnen het denkbeeld verdragen, voor logenaars te worden
aangezien, en wanneer zij kiezen moeten tusschen hunne eigene regtvaardiging en
uwe smart vergeten zij ligt de voorschriften der edelmoedigheid, - niet-alleen
zou zij uit kieschheid geweigerd hebben toe te luisteren, maar de aantijging zou
bij haar zijn afgestuit op een stalen ongeloof. Hoe jammerlijk was haar
vertrouwen beschaamd geworden! Hetgeen toen monsterachtig zou geluid hebben, was
nu eene werkelijkheid. Zij waakte, zij schreide, zij bad, zij bragt de handen
aan hare slapen om niet waanzinnig te worden van verdriet, - terwijl Lidewyde's
vingeren met de lokken van haren bruidegom speelden.
|
|