| |
| |
| |
Derde boek Nemesis
| |
| |
Eerste hoofdstuk
Een apostolische vermaning wil, dat elk mensch volkomen verzekerd zal zijn in
zijn gemoed; en indien de menschelijke lotbestemming aan het opvolgen van
vermaningen hing, zou den uitvinder dier les de kroon der wijsheid toekomen.
Doch ziehier een jong meisje van twintig jaren, beminnelijker en schranderder
dan de meeste, bezield met de beste bedoelingen, en, naar de wereld gesproken,
zoowel geneigd tot alle goed als onbekwaam tot eenig kwaad. Had zij over een
koningrijk te beschikken, zij zou het u schenken, indien zij tot dien prijs
vrede bekomen kon; doch haar gemoed is verdeeld, zij wordt her- en derwaarts
geslingerd, en geene magt op | |
| |
aarde schijnt in staat, haar te
verlossen van hetgeen haar de borst beklemt.
Daareven, na het ontbijt, had Emma de ronde gedaan van freule Bertha's tuin,
zonder schroom gebruik makend van de vergunning der gastvrouw om zoo vele
bloemen te snijden als zij voor hare aquarel noodig meende te hebben. Thans zat
zij op hare kamer, boven aan de straat, en de vruchten van haren strooptogt
stonden in een kristallen beker, halverwege met water gevuld, voor haar op de
tafel. Zij kon getuigen dat freule Bertha's hof medeviel, wanneer men er eenmaal
den weg in wist. De bloemen der oude dame mogten geene geleerde namen dragen of
niet modieus gerangschikt zijn, zij waren goed gekweekt en krachtig. Gewapend
met eene monsterschaar, wier oogen hare kleine vuist omspanden evenals het
gevest van een degen dit zou gedaan hebben (van vader op zoon had het huis
Steinmetz zich van die schaar bediend om bladen papier mede door midden te
snijden, en freule Bertha meende het aan haar voorgeslacht verpligt te zijn, dat
erfstuk door het gebruik in eere te houden), was Emma langs de bedden gewandeld
en had zij hare keus gedaan. Doch het genoegen, waarmede zij den tuin doorkruist
en haren ruiker geschikt had, was van korten duur geweest. Op hare kamer
gekomen, had | |
| |
zij de bloemen in het water gezet en haar
teekengereedschap voor den dag gehaald; naauwlijks evenwel was zij gereed met
eene schets, of zij legde hare potlooden en hare penseelen naast zich neder,
schoof hare kleurendoos op zijde, stond op en ging aan hare schrijftafel zitten.
Doch ook de brief naar huis, waarmede zij een begin gemaakt had en dien zij
meende slechts voor het opschrijven te zullen hebben, vlotte niet. Na eene poos,
met de pen in de hand, op het halfgevulde blad papier te hebben gestaard, stond
zij nogmaals op en beproefde haar teekenwerk te hervatten.
Hetgeen haar verdrietig, neen rampzalig maakte, was dat zij niet tot een besluit
kon komen omtrent haar verblijf te M. en, in verband daarmede, omtrent André. Al
de twijfelingen, die zij eerst zoo moedig ter zijde had gesteld, waren met
vernieuwde kracht teruggekomen. Zij wist niet langer wat zij aan hem had. Het
was of hij eensklaps te M. aan allerlei invloeden was blootgesteld geworden,
welke vroeger òf niet op hem gewerkt hadden, òf krachteloos gebleven waren. Daar
was vooreerst Lidewyde met haar schitterend toilet, hare wereldsche schoonheid
en hare pikante konversatie. Dan Sarah met hare geheimzinnige levensgeschiedenis
en haar noodlottig ongeloof; Adriaan Dijk met zijne onbeduidendheid en zijne
rijkdommen; Le- | |
| |
febvre, die zich wel slechts van tijd tot tijd
vertoonde, maar zoo vaak hij kwam een nieuwen voorraad verblindende gezegden
medebragt; Ruardi wiens denkbeelden bij André voor orakelspreuken golden, en die
ja vaak met ingenomenheid verhaalde van zijn vromen vriend Eduard Stephenson,
den kapelaan, doch wiens eigen leven blijkbaar geheel en al omging buiten
iederen God en elk gebod. Freule Bertha-zelve was van lieverlede in Emma's oogen
medepligtig geworden aan de algemeene zamenspanning, en dagelijks werd het haar
onverklaarbaarder, hoe zoo veel deugd en godsdienstigheid gepaard konden gaan
met eene zoo sterke mate van verblinding. Zij zou hebben durven zweren dat op
Soekabrenti eene intrige gesponnen werd, waarin André meer en meer verward
geraakte. Liet zij aan hare opgewekte verbeelding den vrijen loop, dan zag zij
de woning van Adriaan Dijk doorzigtig worden en de gedaante aannemen van een
reusachtig web. In het middenpunt van dat weefsel huisde eene monsterspin; niet
een dier afzigtelijke dieren, wier lijken in muzeums van natuurlijke historie
tentoongesteld worden, maar een fraaigevormd levend insekt, al de kleuren van
den regenboog vertoonend en gekroond met een vonkelenden diamant. Het deed
denken aan de fantastische dieren uit het boek der Openbaring in freule Bertha's
bijbel, op wier voorhoofden onheil- | |
| |
spellende namen geschreven
staan. De spin heette Lidewyde, en wanneer men haar riep,
kwam zij naar u toe, even als een mak vogeltje uit vreemde luchtstreek, dat in
ons noordelijk klimaat is uitgebroeid en zijne schuwheid heeft afgelegd.
Niettemin was zij eene arachnide, gelijk men bemerken kon aan de kleinere
insekten, die, als in een lijkkleed van natuurlijke draden gewikkeld, levenloos
in haar web hingen. Het was Emma, alsof zij in een dier slagtoffers haar eigen
beeld herkende. Of neen, zijzelve kon zich nog roeren, en ofschoon gevangen in
het verraderlijk weefsel, was de kracht om adem te halen en zich te weer te
stellen nog niet geheel en al van haar geweken. Doch hoe zij zich ook inspande
om een van hare medegevangenen te hulp te komen, uit wiens brekend oog de ziel
van André tot haar sprak, zij kon hem niet bereiken; en wat smartelijker was dan
al het overige, hij scheen zich om haren bijstand niet te bekommeren. Als een
bedwelmde liet hij zich vaster en vaster in de fijne ketenen klinken, door de
schitterende spin voor hem bestemd. Reeds waren zijne vleugelen omwoeld, en
binnen het uur zou het met hem gedaan zijn.
Doch droomen zijn bedrog, dacht Emma; en met eene driftige beweging der hand
vaagde zij het vizioen door midden, op het oogenblik-zelf dat hare fan- | |
| |
tazie het voltooid had. André behoorde haar toe, en niemand zou hem
haar ontrukken: dit stond vast. De menschen twistten onder elkander, tot in de
kerken toe, over de vraag of wonderen mogelijk waren; doch wat gingen haar die
afgetrokken kwesties aan? Onmogelijk was het dat André voor haar verloren ging:
meer behoefde zij niet te weten en dit ééne was genoeg voor hare rust. Doch kon
zij aan den anderen kant de oogen voor het daglicht sluiten? Al stelde zij de
insinuaties van Ruardi op rekening van diens karakter, - want wie was Ruardi,
dat zij aan zijne woorden meer waarde gehecht zou hebben dan aan de inspraak van
haar eigen gevoel? - zij kon niet loochenen dat Lidewyde een magtigen invloed
uitoefende op André. Aan alles was dit merkbaar, en duidelijkst van al aan het
jagen van haar eigen hart, wanneer zij eene enkele maal met Lidewyde alleen was.
Dan brandden woorden des verwijts haar op de lippen, en slechts met de grootste
inspanning gelukte het haar, niet al te zeer te verraden hetgeen omging in haar
gemoed. Wie had gedacht, dat zij in haar eenvoudig leven ooit zulk een strijd
zou hebben te voeren? Eene gehuwde vrouw hare medeminnares! Haar bruidegom
luisterend naar de vleitaal van een misdadigen hartstogt! Hare eigen wenken voor
die van Lidewyde versmaad! André's hart gespannen in het | |
| |
gareel van
Lidewyde's oogen! En dat dit laatste werkelijk het geval was, - Emma zou vrouw
noch bruid hebben moeten zijn, om aan dat feit te kunnen twijfelen.
De toestand was onhoudbaar geworden, dit erkende zij, en weder keerde zij naar
haren brief terug. Zonder alles te zeggen, zou zij zorg dragen dat hare moeder
alles wist. Het kwam er slechts op aan, een geschikten vorm te vinden. Zij wilde
niet, dat hare ouders André verstooten zouden; daarom zou zij vermijden, hem
regtstreeks van ontrouw te beschuldigen. Doch zij kon duidelijk genoeg op een
begin van verkoeling zinspelen, meende zij, om te bewerken dat zij uit haar
folterverblijf te M. verlost en naar Belvedere opontboden werd. Meer was
voorshands niet noodig. Hare vrouwelijke waardigheid gedoogde niet, dat zij
langer bleef waar zij was: daaromtrent was zij het met zichzelve volkomen eens.
Ook dit was uitgemaakt, dat André eene gevoelige les verdiende. Welnu, zij zou
het een met het ander verbinden, en het volgen van dien middenweg zou haar vrede
schenken.
Zij tastte naar de pen, bragt de hand aan het voorhoofd, vond de juiste
uitdrukking niet voor hetgeen zij zeggen wilde, en ontwaakte uit hare mijmering
- kleuren zoekend voor haar penseel. En dat zoeken was vergefelijk. De
volleerdste toovenaar uit | |
| |
de school der britsche aquarellisten zou
bij den eersten greep de warme donkerroode tint niet hebben gevonden, vereischt
om regt te doen aan den gloed van gindsche François Premier. Emma had gedaan wat
zij konde om die roos uit haren ruiker te weren; doch de magt der herinneringen
was eene te sterke verleiding geweest. Vruchteloos had eene Rose la Reine de
scherpte van hare gewapende hand gevoeld; vruchteloos was daarnevens eene Gloire
de Dijon op het altaar van den minnenijd geslagt; vruchteloos was de hekatombe
voltooid door het offeren eener Malmaison van de eerste grootte. Vorstelijk
prijkten die bloemen tusschen het bruinachtig groen der provincierozen, en wijd
openden zij hare harten van satijn. Tegelijk geestig en bescheiden hieven de
bonte cancellaria's hunne kopjes naar haar op en bogen de violetkleurige
heliotropen zich ootmoedig voor haar neder. Hoe bevallig ook lieten de fuchsia's
hare kelken hangen over den rand van het glas! Het mogt niet baten. De eene
roos, welke het laatst van al voor Emma's schaar bezweken was, overschaduwde den
geheelen ruiker, en even als de maan en de sterren in Jozefs droom schenen hare
zusters en hare speelnoten alleen geschapen te zijn om hulde te bewijzen aan
deze rijzende zon. Hoe was het mogelijk, dacht Emma, dat zij den naam dier
bloem, | |
| |
in eene harer brieven aan André, tot een voorwerp van
scherts had gemaakt? Helaas, François Premier was slechts al te zeer de type van
den wuften minnaar; het bloedig en tragisch rood der onbedachtzaam naar hem
genoemde bloem in vollen ernst de kleur der trouweloosheid. Met een gemengd
gevoel van welgevallen en afschuw vulde zij keer op keer haar penseel met het
donkerst karmozijn. De tinten op het papier werden zwaarder en zwaarder, en
naarmate de andere bloemen vorderden, kwam ook de noodlottige roos meer en meer
uit. Bestond er een geheim verband tusschen het hart dier bloem en het hart van
André? Was het een genot voor Emma, het eene dier harten tot in zijne fijnste
plooijen te onderzoeken, en hoopte zij door die studie den weg naar het andere
te zullen terugvinden? Of gehoorzaamde zij alleen aan die verleidelijke
aandrift, welke ons in dagen van smart behagen doet scheppen in het loswoelen
van ons eigen wee? Teekende zij het eigenwillig door haar gekozen beeld der
ontrouw alleen hierom na, dewijl het haar verademing schonk eenen arbeid te
volbrengen, die haar tegelijk aan hare gepeinzen ontvoerde en toch haar telkens
in dat schemergebied wederbragt?... Zij was niet ontwikkeld genoeg om zich van
de motieven harer daad rekenschap te kunnen geven; doch dit gevoelde zij, dat
haar geluk | |
| |
op één na verwoest was. En niemand kon loochenen, dat er
eenige overeenkomst bestond tusschen de gedachte, welke haar naar hare penseelen
deed grijpen, en het lied der arme linnenaaister, die bezig was haar eigen
doodshemd te zoomen.
|
|