de tegenovergestelde zijde van den
tuin voerde en uitkwam aan een boschje tusschen den tuin en den rijweg.
Soekabrenti had twee toegangen: een van arduin en ijzer voor rijtuigen aan het
eene, en een kleiner hek van hout voor voetgangers aan de andere zijde van het
park. Doch André was met die bijzonderheid nog onbekend, en eerst nu merkte hij
op, dat bij dat kleinere hek, aan gene zijde van het boschje, een elegante, met
twee paarden bespannen tom-pouce stapvoets heen en weder gereden werd. Had hij
de aangezigten van het wandelend paar kunnen onderscheiden, misschien zou het
verschil in beider uitdrukking hem getroffen hebben: de bloeijende mannelijke
schoonheid van het eene, en de onmiskenbare sporen van vrouwelijk lijden op het
andere. In elk geval zou hij dan aanstonds gewaar geworden zijn dat de onbekende
dame misschien Lidewyde's jufvrouw van gezelschap, doch zeker niet
Lidewyde-zelve was. Doch de slankheid van haar figuur en het
bedriegelijkjeugdige van een lagen tuinhoed met breeden rand misleidden hem
omtrent haren leeftijd, en eerst toen zij onverzeld uit het boschje terugkeerde
en hij haar in het gelaat kon zien, bemerkte hij zijne vergissing.
Zij was eene vrouw van vijftig jaren, fatsoenlijk, doch zoo eenvoudig gekleed,
dat men twijfelen mogt