Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
X [Cornelis Speelman]Eene gelukkige aanvulling van De Ruyter's wapenfeiten in de zeeën van Europa en Amerika zijn die van den gouverneur-generaal Cornelis Speelman geweest, op Java en in de wateren van CelebesGa naar voetnoot2. Er heeft een levend verband bestaan tusschen den voorspoed der Oost-Indische Compagnie, en de zegepralen der Republiek te huis. Niet alleen waren De Ruyter's vloten voor een deel uit oostindievaarders zamengesteld, maar nooit zou het moederland de kosten hebben kunnen goedmaken, verbonden aan het oorlogvoeren tegen Engeland en Frankrijk, zoo de voor- | |
[pagina 351]
| |
deelen van den indischen handel niet in staat hadden gesteld de bressen in 's lands financien aanhoudend te stoppen. De eene hand waschte de andere. Speelman bezat een soortgelijk administratief genie als Johan de Witt. Ook van hem wordt verhaald dat hij, al voortschrijvend aan ontwerpen van hemzelf, tegelijk sekretarissen de stof voor andere in de pen gaf en onderwijl audientie verleende aan den gaanden en komenden manGa naar voetnoot1. Bestond er van hem eene volledige levensbeschrijving, misschien zouden wij kunnen beoordeelen op welke wijze die gaven zich bij hem ontwikkeld hebben. Doch het eenige schier wat men van hem weet, tot hij in een zee-oorlog tegen de Makassaren eensklaps zich doet kennen als een volleerd admiraal, is dat hij in zijne jonge jaren, bekleed met eene ondergeschikte burgerlijke betrekking, uit Rotterdam naar Java is komen stevenen. Van assistent der rotterdamsche kamer bragt hij het tot gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indie, evenals De Ruyter van lijndraaijersjongen te Vlissingen tot luitenant-admiraal-generaal van Holland en West-Friesland. Nederland heeft hem nooit teruggezienGa naar voetnoot2. | |
[pagina 352]
| |
Toevallig is de lijst van het ceremonieel bewaard gebleven waarmede men te Batavia, in Januarij 1684, Speelman ter aarde heeft besteld; programma eener weinig minder dan koninklijke lijkstaatsieGa naar voetnoot1. Alleen De Ruyter's begrafenis op last der Algemeene Staten, in Maart 1677, is misschien nog plegtiger geweest. Batavia had in die dagen, wat den bouwtrant der huizen en den aanleg van straten of grachten betreft, geheel het voorkomen eener hollandsche stad. De hoofdplaats van Nederlandsch-Indie geleek eene tweede uitgaaf van AmsterdamGa naar voetnoot2. Alleen was de levenswijs der bijzondere personen er overdadiger; deels omdat de verveling meer werk deed maken van den opschik, deels ten gevolge van het klimaat dat het nahouden van een sleep bedienden onvermijdelijk maakte. Zelfs de rijke burgemeestersvrouwen in het moederland sloegen gaten in de lucht, wanneer zij vernamen dat hare jonggetrouwde nichtjes daarginds vijftig of zestig slaven en slavinnen den kost gaven. Zij verwonderden zich dat de bruiden fluweelen slepen over satijnen ondergewaden droegen, en de behangsels harer ledikanten met gouddraad geborduurd waren. Zoovele diamanten op het kleed, zoovele parelsnoeren over de | |
[pagina 353]
| |
borst en in het haar, schenen met den voorvaderlijken eenvoud te schreeuwenGa naar voetnoot1. Hoewel Speelman een kind des volks was, werd zijne betrekking geacht hem in den adelstand verheven te hebbenGa naar voetnoot2. Burgerlijke en militaire officieren droegen bij zijne begrafenis de een zijn schild, de ander zijn wapenrok, de derde zijn helm, de vierde zijn degen, de vijfde zijne handschoenen of zijne sporen. Nog minder dan in het moederland hadden in Indie de republikeinsche staatsinstellingen de gelijkheid der standen wortel doen schieten. Al het demokratische van ónzen tijd was toen aan het openbaar nederlandsch leven vreemd. Waart gij in een hoogen militairen rang gesneuveld voor het vaderland, dan bouwde men op staatskosten u een praalgraf. Hadt gij een stout stuk bedreven of eene schitterende overwinning behaald, het regende premien, jaargelden, gouden ketenen, penningen, bokalen, lampetten. Doch de waarde dier nationale onderscheidingen werd door niemand overschat. Alleen wie door een buitenlandsch vorst tot ridder geslagen en met een familiewapen begiftigd was, of door zijne eigen daden de bevoegdheid tot het voeren van een fantasiewapen zich veroverd had, gold wezenlijk voor bevoorregt. Het begrip van aanzien was zich blijven regelen naar | |
[pagina 354]
| |
de beginselen van den ouden feodalen en monarchalen tijdGa naar voetnoot1. De Oost-Indische Compagnie moet een vermogend ligchaam geweest zijn, dat hare landvoogden op geheele volken den indruk hebben kunnen maken bekleed te zijn met vorstelijk gezag. Is het reeds moeijelijk, ver van huis en onder een anderen hemel, zulk een rang te handhaven, hem te behalen eischt eene inspanning die de maat van het gewone overtreft. Coen, Van Diemen, Maatsuycker, Van Goens, Speelman, komen, wat zeldzaamheid van gaven aangaat, met de groote nederlandsche stadhouders en raadpensionarissen der 17de eeuw op één lijn. Onafhankelijk van al het overige leveren de daden en overleggingen dier mannen nuttige bijdragen voor de kennis van het karakter en de talenten. Onder Speelman heeft op Java een luitenant Maurits van Happel gediend, uit wiens eigen mond door Valentyn eene merkwaardige bijzonderheid opgeteekend isGa naar voetnoot2. Deze subalterne officier sprak zoo vlot arabisch, en droeg het arabisch kostuum met zoo veel gemak, dat een geboren Arabier zich door hem liet verschalken. Zich uitgevend voor een mohammedaansch geloofsgenoot, die reden had zich te verheugen over zijne vrijwillige onderwerping aan de Compagnie, wist Van Happel den ander te belezen zijn voorbeeld te volgen en zich in handen der Hollanders te gaan stellen. De niets kwaads vermoedende Sheik Yoesoef, aan | |
[pagina 355]
| |
wien de Compagnie sedert lang een lastig en gevaarlijk vijand gehad had, leende aan de voorstellen van den vermomden luitenant te kwader uur het oor. Toen hij te Batavia verscheen hielden de Hollanders hem een tijd lang aan de praat, en zonden hem daarna onder behoorlijk geleide in ballingschap naar de Kaap de Goede HoopGa naar voetnoot1. Omstreeks het midden van den door Speelman aangevangen oorlog tegen Troeno-Djojo, in 1676 en vervolgensGa naar voetnoot2, wordt een onderbevelhebber van den javaanschen rebel, met twee- of driehonderd der zijnen, niet ver van Japara omsingeld door zekeren kapitein SlootGa naar voetnoot3. De trouwgebleven javaansche hoofden onder Sloot's kommando springen uit eerbied voor Kadjoran's hoogen rang (Kadjoran is de naam van den schuldige, javaansch edelman uit vorstelijk bloed) te zijnen gunste in de bres. Zij adviseren dat hij in het leven gelaten en opgezonden worde naar Batavia, opdat de gouverneur-generaal over hem beslisse. Maar Sloot zegt: Haar Ed. op Batavia zyn niet eens benieuwd om zoo een moedwilligen schelm, die het heele land tot duslange in roer gesteld heeft, te zien; en hij maakt aanstalten hem en den zijnen, waaronder eene zuster en twee zoons, op eigen gezag het hoofd te doen afslaan. Vinden de | |
[pagina 356]
| |
Javanen dit niet goed, dan mogen zij ter zijde treden en het beulswerk aan de Boegies overlaten, wier radja dit reeds verzocht heeft als eene gunst. Zoo gebeurt het. De Boeginezen, inlandsche bondgenooten der Compagnie, dooden Kadjoran's volgelingen, Kadjoran's zoonen, Kadjoran's zuster, Kadjoran zelf; en de hollandsche kapitein schrijft aan zijn chef: ‘‘Alle degene, bestaende in omtrent 30 stucx persoonen, die ons gevankelyk opgebracht zyn geworden, hebben wy ter dood doen brengen, en met het innemen van de pagger zynder omtrent 240 stucx dood gebleven, zoodatter wel ruym over de 270 menschen, te weten manspersoonen, van den vyand gesneuveld zyn, die wy selver met eygen oogen hebben zien liggen en geteld’.Ga naar voetnoot1 Wanneer Speelman zelf, in de wateren van Celebes, op de Makassaren en hunne bondgenooten eene der schitterendste overwinningen behaald heeft die ooit door de Nederlanders in Indie bevochten werdenGa naar voetnoot2, dan | |
[pagina 357]
| |
is er aan boord der hollandsche schepen ruimte noch mondkost genoeg voor de schaar der krijgsgevangenen. Geheele leger-afdeelingen des vijands zijn den hollandschen admiraal in handen gevallenGa naar voetnoot1. Hoe daarmede te handelen? Speelman's aan de regering te Batavia ingediend verslag van den scheepstogt tegen Makassar zwijgt over dit incident. Of er krijgsraad over belegd werd en, zoo ja, welke gevoelens daar voorgedragen werden, men weet het niet. Uit officiële berigten, voor het moederland bestemd, blijkt alleen dat nagenoeg 5500 ontwapende vijanden op een onbewoond eilandje, tusschen Boeton en Moena, aan wal gezet werden: ‘daerse oock meest alle van honger (vermits deselve geen genoegsame quantiteyt rijs conde werden bestelt) sijn comen te vergaen, excepto die met swemmen aan 't landt van Moena nog geraeckt, ende ook veele die verdroncken sijn’.Ga naar voetnoot2 De gruwelen of verraderijen van den oorlog in het algemeen worden door deze bijzondere gevallen niet wezenlijk overtroffen. Van de bevolking van Atjeh, met welk rijk de Nederlanders nu sedert 1873 in oorlog zijn, kwamen tot heden volgens eene gematigde berekening 10.000 personen om het leven. Enkel in den zeeslag bij Duins, in 1639, sneuvelden door den aanval der Hollanders 5200 Spanjaarden of spaansche bondgenootenGa naar voetnoot3. Hetgeen omtrent het bloedig karakter | |
[pagina 358]
| |
der groote zeeslagen van De Ruyter verhaald wordt, zeven in getal, dwingt ons aan te nemen dat in het geheel vast niet minder dan 40.000 of 50.000 vijanden van den nederlandschen Staat door De Ruyter's bevelen den dood gevonden hebben. Wanneer De Ruyter zich aan de Goudkust bevindt, met last te verhinderen dat onze slavemarkt aldaar te gronde gerigt worde door de Engelschen, dan looft hij, ten einde de dapperheid zijner matrozen en soldaten te prikkelen, eene enkele maal vrije plundering uit; en wij kunnen ligt nagaan wat dit in die dagen zeggen wildeGa naar voetnoot1. Doch de oorlogen der Nederlanders in Indie zijn in zoo ver een getrouwer spiegel, als wij er duidelijker de algemeene wet zien blootliggen, volgens welke het heerschappij voeren van het eene volk over het andere voornamelijk afhangt van het inboezemen van vrees of schrik.Ga naar voetnoot2. Te dien aanzien zijn Speelman's tijdgenooten billijker beoordeelaars geweest dan wij. Noch de historieschrijver Valentyn die niet vele jaren daarna op Java aankwam, noch de regering te Batavia van welke Speelman zijne volmagt had, noch de Bewindhebbers in het moederland, hebben gemeend dat de onverbiddelijke gouverneur-generaal, hetzij in den javaanschen, hetzij in den makassaarschen oorlog, berispelijke handelingen gepleegd, of het plegen daarvan door ondergeschikten straffeloos geduld heeft. Naar | |
[pagina 359]
| |
aller oordeel kwam het in de eerste plaats er op aan, den nederlandschen naam in den Archipel geducht te maken. Makassaren of Javanen ten onder te brengen werd eene even heilige zaak geacht als Engeland of Frankrijk te wederstaan. ‘Om het geheele Javaense land vol goud’, zeide Speelman tot keizer Amangkoerat II, ‘soude de Compagnie haer niet willen mengen in het maincteneren van een zaecke die niet 't eenemael het recht ende de billyckheyt aen hare zyde had; alsoo God de Heere, sonder wiens hulpe wy met al onse crachten niets vermogen, de Compagnie daerin niet zou connen of willen segenen’.Ga naar voetnoot1 Dit klompemakersgeloof, indien men meent het zoo te mogen noemen, was, aan gene gelijk aan deze zijde der linie, het geloof der eeuw. Noch de losse zeden waarmede het in het bijzonder leven bij Speelman gepaard gingGa naar voetnoot2, noch de wreedheid of de onkieschheid der openbare handelingen die hij er bestaanbaar mede | |
[pagina 360]
| |
achtte, maken zijne kracht onzeker. Het was een te bruikbaarder werktuig naarmate men voor zichzelf het als een voller aflaat beschouwde, en als een waardiger vrijbrief om ten aanzien van anderen niets te ontzien. |
|