Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
IX [Michiel de Ruyter]Niet vele zeevarende volken van Europa hebben een admiraal voortgebragt wiens leven, gelijk dat van De Ruyter bij Brandt, duizend folio-bladzijden vult en waardig is te vullen. Een marine-officier die in den loop van acht en vijftig dienstjaren aan veertig gevechten deelneemt, vijftien groote zeeslagen bijwoont, en in zeven daarvan zelf het opperbevel voert, wordt teregt als een fenomeen beschouwdGa naar voetnoot1. Naar de schatting zijner land- en tijdgenooten heeft, in twee verschillende oorlogen tegen Engeland, De Ruyter beide malen de openbare vaderlandsche zaak gered. Het tot stand komen van den vrede van Breda in 1667, van den vrede van Westminster in 1674, is bovenal de vrucht zijner inspanning geweest. Geen | |
[pagina 336]
| |
nederlandsch admiraal en burger bewees ooit aan zijn geboortegrond gewigtiger dienstenGa naar voetnoot1. De stoom, de pantserplaten, de rammen en de torens, de torpedo's, hebben de militaire vloten in zulke mate van bestemming, toerusting, en uitzigt doen veranderen, dat in onze ooren de verhalen van De Ruyter's zeeslagen, en van de zeeslagen der 17de eeuw in het algemeen, als middeneeuwsche legenden klinkenGa naar voetnoot2. Prenten van het tijdvak, die het opschrift Vierdaagsche zeeslag of Zeeslag van Kykduyn voeren, en waar wij eenige honderdtallen vuurspuwende zeilvaartuigen zien wedijveren ‘boven den wind’ te komen of ‘in elkanders linie te breken’, verbijsteren ons zonder ons voor te lichten. Alleen uit hetgeen omtrent de snelheid van het vuren der Hollanders berigt wordt, - dat zij ‘met hun kanon zoo ras als met musketten schoten, driemaal tegens de vijanden eens’, - geeft ons eenig denkbeeld van De Ruyter's betrekkelijke meerderheidGa naar voetnoot3. De Ruyter en De Witt behooren bij elkander. Reeds door sir William Temple, die beiden persoonlijk gekend heeft, is de opmerking gemaakt dat de raadpensionaris en de luitenant-admiraal-generaal, - ‘den eenen by d'uitheemsche volken geacht voor zoo groot | |
[pagina 337]
| |
een' zeeheldt, en den ander voor zoo groot een' polityk, als eenigen in hunne eeuwe’, - in het dagelijksch leven op dezelfde wijze zich door zekere spartaansche eenvoudigheid onderscheiddenGa naar voetnoot1. Ook na De Witt's aftreden, en tot het laatste oogenblik, is De Ruyter met hem in briefwisseling geblevenGa naar voetnoot2; en zelfs heeft hij, wegens zijne verkleefdheid aan Johan en zijn broeder, nadat beiden om het leven waren gebragt, van de zijde des gepeupels te Amsterdam aan persoonlijke aanrandingen blootgestaanGa naar voetnoot3. ‘Inzonderheit’, verhaalt Brandt, ‘jammerde hem het omkomen van den Heere Johan, die ontrent de baleiding der zeezaken den vaderlande onbedenkelyke diensten gedaan; door zijn raadt en aanpryzen hem, De Ruyter, tot den dienst van Hollandt getrokken; te weegh hadt gebraght dat hem eerst het vice-admiraalschap, daarna het luitenant-admiraalschap en 't opperbevel over 's lands vloot werdt opgedragen; hem altydts in hooge waarde hadt gehouden, tederlyk bemindt en begunstight, en, in den Haage komende, hem in zijn huis geherberght en vriendelyk onthaalt hadt’.Ga naar voetnoot4 Nie- | |
[pagina 338]
| |
mand verstond in zoo hooge mate de kunst den admiraal te bepraten als de raadpensionaris; en veilig kan beweerd worden dat zonder de overredingskracht van den een de ander aan niet half zoo veel uitrustingen zou deelgenomen hebben. De Ruyter bezat de aangeboren slimheid welke met zaken die haar niet aangaan zich niet bemoeit. Naar den oorsprong van De Witt's sekrete resolutien werd door hem niet gevraagdGa naar voetnoot1. Zijn de Staten-Generaal van oordeel dat, na het behalen eener afdoende overwinning in den Sont, Denemarken niet bovenmatig tegen Zweden behoeft versterkt te worden, De Ruyter voegt zich met zijne vloot naar hunne politiekGa naar voetnoot2. Evenzoo onthoudt hij zich van ieder onderzoek naar de redenen der verheffing van Willem III. Na gelijk vóór de omwenteling is hij de algemeene zeevoogd, en dient het stadhouderlijk bewind met dezelfde trouw als het stadhouderloozeGa naar voetnoot3. ‘D'eerzucht om naar grooter te staan, en door dappere daaden rykdom en gloory te winnen, hadt op dit gemoedt, dat niet oorlogsgezint en met noodruft te vreeden was, geen vat’, zegt zijn levensbeschrijverGa naar voetnoot4. Wanneer een man der diplomatie De Ruyter vraagt | |
[pagina 339]
| |
of het niet vreeselijk is aanhoudend zulke zware zeeslagen bij te wonen, dan antwoordt hij: Het is wel wat heet, maar het gaat haast overGa naar voetnoot1. Nogtans kunnen wij er niet aan twijfelen dat het bloedige worstelingen waren. ‘De gansche zee’, luidt eene bladzijde uit het verhaal van den slag bij Kykduin, 21 Augustus 1673, ‘stond in vuur en vlam, die, door den dikken rook, gelyk blixemstraalen uit een donkere locht borst. Elk verging 't hooren en zien door de duisterheit der buskruidtdamp, en door de donderslagen van zoo veel duizenden stukken geschuts, en 't balderen van zoo groot een menighte van musketten als 'er geduurigh vuur gaven. Hier vertoonde zich de schrikkelykheit van den oorlogh ter zee aan alle kanten. De koegels, bouten, schroot en splinters vloogen van alle zyden, met een ysselijk gekraak en geknars van al wat getroffen wierdt. De zee werd met lichaamen, door geen eene soorte van doodt omgekoomen, bezaait. Zommigen moesten door 't scherp, anderen door splinters, anderen door 't vuur, anderen in 't water sterven. 't Gekryt en 't gejammer der gequetsten en stervenden vervulde verscheide scheepen, en hy moest een hert van steen of harder dan metaal hebben, die 't vergieten van zoo veel Christen bloedts met drooge oogen kon aanschouwen’.Ga naar voetnoot2 Deze beschrijving verraadt te zeer den litterator, te weinig den deskundige; maar haar godsdienstige toon, aan het slot, is een getrouwe echo. Gelijk er in geen | |
[pagina 340]
| |
ander tijdperk der vaderlandsche geschiedenis hooger premien aan scheepskapiteinen en matrozen werden uitgeloofd, zijn er ook nooit in Nederland meer bidstonden gehouden dan bij gelegenheid der oorlogen met Engeland waarin De Ruyter zich onderscheidde. Wie een vijandelijk schip buit maakt, mag het als zijn eigendom beschouwen, en krijgt bovendien ƒ6000. De premie stijgt naarmate het genomen vaartuig gekommandeerd wordt door een officier van hooger rang. Voor het schip van een vlagofficier des vijands wordt ƒ10.000, wordt ƒ20.000, wordt ƒ30.000 betaald. Voor het schip van den bevelvoerenden admiraal ƒ50.000Ga naar voetnoot1. Er verschijnt een tarief van schadeloosstellingen voor al wie in den strijd een oog, een arm, een voet, een been, een hand verliest. Geheel het ligchaam der zeelieden en zeesoldaten wordt tegen kontante betaling in onderdeelen getaxeerd. De weduwen en de weezen van gesneuvelden zien zich in het genot van extra-pensioenen gesteldGa naar voetnoot2. Dezelfde resolutien der Staten echter, waarin tot opwekking van dapperheid en vaderlandsliefde aldus op de nationale bedachtzaamheid gerekend wordt, doen ook keer aan keer op de nationale vroomheid een beroep. Somtijds krimpen de wekelijksche bedestonden tot maandelijksche; bij andere gelegenheden zwellen en vermenigvuldigen zich de maandelijksche tot wekelijksche. Op den dag van 21 Augustus 1673 vormen zij zich van zelf, uit inwendigen aandrang; en terwijl niet ver van de vaderlandsche kust de zeeslag woedt, | |
[pagina 341]
| |
mengt aan den wal onder het dreunen van het geschut zich het beijeren der kerkklokken die de gemeente naar het heiligdom roepenGa naar voetnoot1. Het gouvernement zelf schijnt elke andere taal voor die van het godsdienstig gevoel verleerd te hebben. Geen der admiralen, beweert het, heeft zich aan lafhartigheid schuldig gemaakt; door geen der burger-gedeputeerden aan boord der vloten zijn verkeerde bevelen gegeven. Alles is ‘alleen en puir een kastyding die de goede Godt deezen Staat en den ingezetenen van dien, weegens haare meenighvuldige zonden, oogenschynlyk heeft gelieven toe te zenden’.Ga naar voetnoot2 De brief waarin Cornelis de Witt, aan boord van de Royal Charles op de rivier van Chattam, 22 Junij 1667 aan de Staten kennis geeft van het bevochten voordeel, is de brief van een predikant, meer dan van een staatsmanGa naar voetnoot3. Het kenschetst De Ruyter dat, niet vele jaren na | |
[pagina 342]
| |
zijn dood, zijne lotgevallen zoo uitvoerig en zoo goed verhaald zijn kunnen worden door een beoefenaar der kerkgeschiedenisGa naar voetnoot1. Brandt's merkwaardige monografie is in zulke mate een model van stichtelijke lektuur, dat orthodox-gereformeerde katechiseermeesters onzer dagen, zonder aan de officiële stukken in iets ontrouw te worden of geweld te plegen, er een leesboek voor het christelijk gezin uit trekken kondenGa naar voetnoot2. De nederlandsche ‘Hercules der zeeën’, gelijk De Ruyter te onzent door een tijdgenoot genoemd wordtGa naar voetnoot3, is een oudtestamentische held. Hij is zoo sterk als Simson, en vouwt met gemak in eene trekschuit (de trekschuit vervangt in de 17de eeuw de jakobijnsche club van een later tijdvak) een oneerbiedig prinsgezinde in tweeën, die zich vermeet tegen de regering der Staten uit te varenGa naar voetnoot4. Evenals de rigter Gideon is hij een Zwaard des Heeren. Evenals Jozef, de zoon van den aartsvader Jacob, klimt hij uit de nederigste klasse der maatschappij tot de hoogste waardigheid in den lande, de vorstelijke stadhouders uitgezonderd. Zijn leven vormt eene aaneenschakeling van goddelijke uitreddingen. Veertig malen in het vuur geweest bekomt hij op zijn negen en zestigste jaar voor het | |
[pagina 343]
| |
eerst eene gevaarlijke wondGa naar voetnoot1. Er vallen in zijn schip donderslagen die alles doorboren en niemand kwetsenGa naar voetnoot2. Te midden van geweldige stormen blijft alleen zijn vaartuig gespaard, terwijl van de hem vergezellende schepen de eene maal zes, de andere zestien of zeventien, straks zes en twintig of acht en twintig in de golven verdwijnenGa naar voetnoot3. ‘Zyne voorsichtigheit, dapperheit en geluk, of, om christelyker te spreeken, de goddelycke bystandt, scheenen altydt t'zaamen te spannen om hem aan goede uitkomsten te helpen, en in de grootste gevaaren te redden’.Ga naar voetnoot4 Naar zijne eigen meening is hij slechts een werktuig in Hooger hand. ‘Als d'almaghtige Godt kloekmoedigheit wil geven’, luidt zijn devies, ‘dan verkrygt men d'overwinning. Dit werk is van Godt soo bestierdt, zonder dat wy daar reeden van konnen geven’.Ga naar voetnoot5 Het is eene schaduwzijde onzer eeuw dat wij opgehouden hebben deze soort van mannen te begrijpen. Wij bewonderen de dapperheid der kaapsche Boeren; en wanneer hunne gedelegeerden in Nederland verschijnen, dan verdragen wij dat zij kalvinistische godsdienstoefeningen gaan bijwonen in de kerken der Afgescheidenen; wij dulden dat zij met luide stem aan openbare maaltijden tafelgebeden opzeggen. Doch hen | |
[pagina 344]
| |
vertrouwen, dit doen wij niet verder dan onze oogen reiken. Vragen zij geld te leen, wij nemen voorzorgsmaatregelen. Wij beschouwen hen als zonderlingen, tegen wie men op zijne hoede moet zijn. Het lezen van den bijbel en van theologische boeken was levenslang De Ruyter's eenige ontspanning. Zijne fraaije zangstem gebruikte hij nooit anders dan voor het aanheffen van psalmen, aan boord of in den huiselijken kringGa naar voetnoot1. Zijn wij zenuwachtig, of kunnen wij niet slapen, dan slikken wij chloraal; wij drinken valeriaan. De Ruyter bad. Niet eens maar tienmalen, wanneer de gewigtigste oorlogsbelangen op het spel stonden en hij den moed zich voelde ontzinken, is het hem gebeurd in zijne kajuit of zijne binnenkamer zich op de knieën te werpen, God om bijstand aan te roepen, en daarna, alsof een pak hem van het hart genomen was, met de oude bedaardheid zijne bevelen te geven, en met de oude dapperheid zijn leven te wagenGa naar voetnoot2. De vroomheid deed hem goed, naar ligchaam en geest, gelijk ons eene badkuur. Wij moeten gelooven dat hij voor de Hollanders zijner dagen ongeveer geweest is hetgeen in onze eeuw Garibaldi voor de Italianen was. Zijn Cavour is Johan de Witt; zijn Victor Emmanuel heet Willem III. Gedurende eene reeks van jaren is hij een | |
[pagina 345]
| |
der populairste personen van Europa. De koning van Spanje maakt hem hertog; de koning van Engeland verzoekt hem te logeren; de koning van Denemarken en de koning van Frankrijk verheffen hem in den adelstand en vragen zijn portret, of zenden hem het hunneGa naar voetnoot1. Bij de Nederlanders geldt hij te zelfder tijd voor een zondagskind, beschermeling der goddelijke Voorzienigheid. Er is geen tweede voorbeeld van zulk een onbeperkt vertrouwen als door het geheele nederlandsche volk, zonder onderscheid van provincie, in De Ruyter's fortuin gesteld werd. Was het de mist die in 1665, toen hij te Delfzyl kwam binnenvallen, hem aan het waakzaam oog der kruisende Engelschen deed ontsnappen? Ongetwijfeld. ‘Gelyk luiden die langs den weg gaan met hunne mantels om d'ooren geslingert, ten einde 't gezelschap te myden der geenen die ze niet gaarne willen ontmoeten, zoo slipte hij voorby d'engelsche vloot heenen’. Maar ‘de mantel die De Ruyter en de vloot bedekte was de goddelyke voorsorge van boven, die hen behoedde; die de duisterheit by nacht, en den mist by daagh, als een kleedt gebruikte dat hen voor d'Engelschen onzichtbaar maakte; die de veranderlijke winden uit zulke hoeken liet waayen dat zy den Engelschen en d'Engelschen hun telkens ontzeilden; en die eindelyk door de zelve winden, beter dan door de beste lootsluiden, langs den streek die ter behoudenis leidde hen voortdreef’.Ga naar voetnoot2 Achter den mist waakte God. | |
[pagina 346]
| |
Mogelijk is dit het oogenblik van De Ruyter's leven geweest, 6 Augustus 1665, dat hij van de liefde welke zijne landgenooten hem toedroegen de hartelijkste bewijzen ontvangen heeft. Alles stroomde naar Delfzyl. ‘Zoo groot als de vrees was geweest dat De Ruyter met zyne vloot in de handen der Engelschen zou vallen, zoo groot was nu de blydschap over beider behoudenis. De menschen, mannen en vrouwen, quaamen by honderden, ja by duizenden, van uur tot uur, in de vloot, en op de Ruyter's schip (daar veele engelsche vlaggen, tot eereteekenen van overwinning, achter uitstaaken) om hem te groeten en te verwelkoomen. Men voer van 's morgens vroegh tot 's avondts laat, etlyke daagen naa elkandere, aan zyn boordt, uit steden, uit dorpen, en van 't platte landt. Edel en oneedel, burger en boer, quam te voorschyn, en poogde De Ruyter en de vloot t'aanschouwen, met ongelooffelyke betooning van gunst. De harten gingen open van vreughde; de blydschap blaakte ten aanschyn uit; en gelukkig hieldt zich die hem genaaken moght. Meenighte van deftige en eerlyke vrouwen vielen hem om den hals, en kusten hem, naar 's landts wyze, als of ze hunnen vader of broeder, uit gevaar des doodts ontkoomen, bewellekoomden; en een yder viel zyn deel te kort in 't aanschouwen des mans dien ze voor een der grootste zeehelden zyner eeuwe hielden. Al de verslaagentheit, die de gemoederen der ingezetenen sedert de ramp van 's Landts vloot in Junius hieldt beklemtGa naar voetnoot1, streek | |
[pagina 347]
| |
van 't harte, en men schepte nieuwen moedt’.Ga naar voetnoot1 Iemand die eene verhandeling over de hartstogten schreef, en daarin eene paragraaf aan De Ruyter wijden wilde, zou verlegen staan met de keus. De Ruyter kent de heerschzucht niet, en is echter onafhankelijk genoeg van karakter om, van zijn aangeboren bevelhebberstalent zich bewust, zijne voorwaarden te stellen. Hij wil noch naar zee indien de Staten hunne vloot niet versterkenGa naar voetnoot2, noch aan den wal blijven indien men zijne dapperheid verdenktGa naar voetnoot3. Om het geld geeft hij niet; evenwel getuigen zijne uiterste wilsbeschikkingen van zorg voor zijne nalatenschapGa naar voetnoot4. Het hollandsch spreekt hij met een zeeuwsch accent, en schrijft heer voor eer, heerlijk voor eerlijk; maar het ware zijne eigenliefde te na geweest zich niet te kunnen redden in het fransch of het engelsch, het portugeesch of het spaanschGa naar voetnoot5. Hoewel hij in voldoende mate zijne wereld verstond om koningen en maarschalken bij zich aan boord te noodigen en hen voegzaam te onthalen, leefde hij te huis als een schipper, droeg de kleeding van een stuurman, de knevels van | |
[pagina 348]
| |
een pikbroek, en voedde zich met pekelvleeschGa naar voetnoot1. Aan de gelijkmatigheid van zijn humeur kan niet getwijfeld worden, en het staat vast dat de zeemanshebbelijkheid van het vloeken hem vreemd was. Niettemin krijgt hij met een deensch generaal voor een keer het in zulke mate aan den stok, dat hij van boosheid zich de haren uit het hoofd trektGa naar voetnoot2. De liefde is hem eene vaderlandsche sloot of wetering, uit welke hij achtereenvolgens drie huisvrouwen vischt, waaronder één halfsleetsche. Met dat al dwingt dit verschijnsel ons aan te nemen dat de gevoeligheid voor het schoone geslacht niet te eenemaal bij hem ontbrakGa naar voetnoot3. Zijne eenige groote drift, schijnt het wel, was zijn hartstogt voor de zee. Geen ander voorwerp van kunst heeft ooit zoozeer zijn oog gestreeld als een oorlogscheepje uit een olifantstand gesneden, drie voet lang, in een rariteitekabinet van den koning van DenemarkenGa naar voetnoot4. Dezelfde Republiek, aan wier hoofd hij niet op zijne plaats geweest zou zijn, is tegen aanranders van de zeezijde bij meer dan één gelegenheid door hem voor den ondergang behoed; en niet ten onregte heeft men te Vlissingen, bij het oprigten van zijn standbeeld in 1840, hem met zijn rug naar den Grooten Oceaan geplaatst, van welken in de amsterdamsche | |
[pagina 349]
| |
Nieuwe Kerk zijn grafschrift spreektGa naar voetnoot1. Nederland tegen de aanmatiging van Engeland te beschermen, - dit achtte hij zijne levenstaak; en zoo één leed gezegd kan worden zijne dagen verkort te hebben, het waren de bevelen der Staten omtrent het toelaten der visitatie door engelsche kapiteinen, of het strijken zijner geliefde driekleur voor de engelsche koningsvlag. De Ruyter's eigenlijk testament zijn niet geweest de notariële bepalingen van December 1675, waarbij hij aan zijn zoon Engel, alsof een voorgevoel hem zeide dat hij zijn laatsten scheepstogt ging aanvaarden, zijne deensche adelbrieven, zijne ridderorde van Saint-Michel, en het met diamanten omzet portret van Lodewijk XIV vermaakte, dat de koning in 1666 hem vereerd hadGa naar voetnoot2. Het is de brief geweest dien hij in December 1656 uit Texel aan de amsterdamsche heeren van den Raad ter Admiraliteit rigtte, toen eene geheime orde van henzelf, waarbij zij hunne vlootvoogden toestonden den Engelschen het onderzoeken der hollandsche koopvaardijschepen te beletten, uit menschevrees of om redenen van Staat op nieuw door hen ingetrokken was. De Ruyter's onvergankelijkste eer is, het moorddadige dier intrekking voor de toekomst der Republiek beseft, en in ‘een zeemansstijl’, gelijk Brandt zegt, de Heeren daarop gewezen te hebben. Zijne taal is die van den idealen nederlandschen zee-officier: ‘Wy zullen op d'eene of andre tydt een groot af- | |
[pagina 350]
| |
front lyden, tot schande voor onzen Staat, en alzoo zullen wy by onze koopluiden en onze gemeente voor eerlooze schelmen uitgemaakt worden. Want niemant kan zoo zyn konvoy beschermen. De minste van den Staat van Engelandt zal ons zoeken t'affronteeren, en onze scheepen tot haar contentement visiteeren, en dan op de minste pretensie met onze koopvaardy-scheepen doorgaan, en ons noch voor Jangats uitlacchen. Dat voor eerlyke dienaars van den Staat zeer droevig is te verdraagen’.Ga naar voetnoot1 |
|