Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
XI [Adriaan Pauw, Balthazar de Moucheron, Isaac Lemaire, Sommelsdijk, Lodewijk de Geer, Nederlanders te Venetie]De vermaardheid welke sommige noordnederlandsche kooplieden der 17de eeuw bekomen hebben is geen toeval geweest. Evenmin de politieke beteekenis van den handelsstand in het algemeen. Nederlands veroveringsoorlogen in Azie, zijne verdedigingsoorlogen in Europa, waren zonder uitzondering handelsoorlogen. Ondernomen door kooplieden, wier stem in Staten-vergaderingen den doorslag gaf, moesten zij, betaald uit de voordeelen der negotie, dienen om andere voordeelen van dien aard te beschermen, te bevorderen, of te herstellen. In het begin, toen Willem de Zwijger aan het hoofd kwam, waren de handelsbelangen op sommige punten met de godsdienstbelangen in strijd. 's Prinsen gereformeerde watergeuzen werden door de kooplieden als eene plaag beschouwd. Amsterdam achtte het doodslaan dier piraten pligt, en hielp Alva zooveel zij kon bij het goede werk. De handelsstand als stand was op de hand van SpanjeGa naar voetnoot1. Een man als de amsterdamsche Adriaan Pauw is een goed vertegenwoordiger dergenen die toen de min- | |
[pagina 361]
| |
derheid vormden en aan de mogelijkheid eener nieuwe orde van zaken geloofden. Van het varen op Indie was destijds nog geen spraak; evenmin van het varen naar de Middellandsche Zee. Pauw's handel bepaalde zich tot mededingen met steden als Hamburg, Lubeck, Bremen, Dantzig, en verdere oostzeehavensGa naar voetnoot1. Hij had een talrijk gezin (negen kinderen), en zijn plan schijnt aanvankelijk geweest te zijn Nederland, waar hij uithoofde zijner bekende gevoelens sedert de aankomst van Alva zich niet langer veilig achtte, voor goed te verlaten. Hijzelf althans heeft aangeteekend, in het begin alleen zijns ondanks Amsterdammer gebleven te zijnGa naar voetnoot2. Doch uit Emden, waar hij eerst gemeend had eene toevlugt te zullen vinden, voerde het lot hem naar Hamburg; en hetgeen hij daar aanschouwde moest bij hem de overtuiging levendig doen worden dat de kans op eene omkeering in zijn vaderland, de hoofdstad van Noord-Holland niet uitgezonderd, minder hopeloos stond dan hij gemeend had. Hamburg was eene luthersche vrije rijksstad. Men had er vier burgemeesters, vier syndicussen, vier en twintig vroedschappen, een raad van twaalf gemeensmannen. Eene bloeijende handelsrepubliek van het | |
[pagina 362]
| |
nieuwe geloof alzoo; met een regeringsvorm die van sommige amsterdamsche idealen en amsterdamsche werkelijkheden maar weinig verschildeGa naar voetnoot1. Een kalvinistisch Amsterdam was even denkbaar als een luthersch Hamburg; en Pauw's vereering voor Filips van Marnix, die tegelijk met hem zich te Emden bevond, moest hem verhinderen het een schrikbeeld te achten, indien te eeniger tijd de onverdraagzaamheid der hamburgsche lutherschen door de amsterdamsche kalvinisten nagevolgd werd. Ook is het de vraag of Pauw, aan wiens persoonlijke orthodoxie niet getwijfeld kan worden, voor het overige er de man naar was het advies van een lid der hamburgsche regering in den wind te slaan, die in een vertrouwelijk onderhoud, toen het zich liet aanzien dat de staatszaken in Holland een anderen draai zouden nemen, hem aanbeval ‘zich wel te wachten voor de klip daar zich die van Hamburg en andere Oosterlingen aan verzeilden, en te Amsterdam niet te gedoogen dat zich de predikanten verder dan met hun predikambt zouden bemoeyen’.Ga naar voetnoot2 Toen, na het geus-worden van Amsterdam in 1578, Pauw en de verdere ballingen naar hunne stad teruggekeerd waren, zag hij, intusschen twee en zestig geworden, evenals de jonge Cornelis Hooft zich tot lid der vroedschap kiezen. Kort daarna stierf hij. Maar | |
[pagina 363]
| |
het was eene voldoening, met eigen oogen vóór zijn dood de verwezenlijking te aanschouwen van hetgeen, tien jaren te voren, door de groote meerderheid zijner standgenooten, de amsterdamsche kooplieden, voor een verderfelijk droombeeld was uitgemaakt. Hebben Pauw en de zijnen begrepen of vermoed dat naar het voorbeeld der Portugezen de volken van Noord-Europa het in hunne magt hadden den handel eene te voren ongekende uitbreiding te geven? Er zijn noch gronden om dit te beweren, noch om het tegen te spreken. Het staat alleen vast dat vóór de omwenteling zoomin in Noord- als in Zuid-Nederland pogingen zijn aangewend om van dat nieuwe handelsgebied een zelfstandig deel te veroveren. Sedert eene halve eeuw wonnen de Portugezen schatten door hunne uit Azie aangevoerde artikelen te Antwerpen ter markt te brengen. Antwerpen liet hen begaan; het rustte geen eigen oostindievaarders uitGa naar voetnoot1. Amsterdam was nog niet rijp. Rotterdam en Middelburg evenmin. Eerst het geslacht hetwelk op dat van Adriaan Pauw gevolgd is zou voor de ketters, tegenstanders van Rome, de groote vaart in het leven roepenGa naar voetnoot2. Balthazar de Moucheron is de eerste der zuidnederlandsche handelaren die men om het geloof naar het Noorden zag wijken, waar zij met den algemeenen naam van Vlamingen werden aangeduid. Strikt geno- | |
[pagina 364]
| |
men is hij een Brabander, schijnt het, een Antwerpenaar, en van afkomst een Franschman. Van den grooten voet waarop hij zaken dreef geven de voorwaarden een denkbeeld die hij, na eerst zich te Middelburg gevestigd te hebben, aannam na te komen bij zijne verplaatsing naar Veere in 1597 of 1598. De regering dier stad deed te zijnen behoeve afstand van een groot huis met pakhuis en kantoor, en zijnerzijds verbond zich Moucheron ‘gedurende zeker aantal jaren ongeveer 18 schepen jaarlijks uit Veere te doen vertrekken en in die haven weder te doen binnenvallen; welke schepen hij in de vaart had op Senegal, Kaap Verd, Guinea, Costa de la Mina, het eiland Principe, Frankrijk, Spanje, en de landen Westwaarts gelegen; terwijl van elders blijkt dat hij bovendien op Amerika, op Terre-Neuve, en zelfs op Tripoli liet handelen’.Ga naar voetnoot1 Daarenboven was hij de grondlegger van Noord-Nederlands aandeel in het varen naar de Witte-Zee, vóór hem een monopolie der Engelschen, onbeschreven maar profijtelijk. Ten onregte hebben in later tijd onze historieschrijvers somtijds de omgekeerde stelling volgehouden, en het doen voorkomen alsof de Nederlanders in deze russische wateren door de Engelschen onderkropen warenGa naar voetnoot2. Al komt De Moucheron de eer niet toe te dezen aanzien alle anderen vóór geweest | |
[pagina 365]
| |
te zijn, het getuigde van een opgewekten ondernemingsgeest en van ongemeene wilskracht, dat een zijner broeders namens hem nieuwe handelswegen opende voor de Russen zelf. Reeds vóór 1584 was Melchior de Moucheron aan den mond der Dwina gevestigd. Men spreekt van eene rivier daarginds, aan welke de naam van Moucherons-rivier zou gegeven zijn. Het verrijzen van Archangel wordt voorgesteld als een gevolg van deze onderneming der NederlandersGa naar voetnoot1. Balthazar was ook de ziel der oudste nederlandsche noordpoolreizen, beraamd met het doel langs het Noorden een weg naar China en Indie te vinden. Hij onderhandelde daarover met de Staten van Zeeland; met de Staten van Holland; met Maurits. Bij twee proeftogten van dien aard, ondernomen in 1594 en 1595, was hij geldelijk regtstreeks betrokken. Naderhand vermaard geworden noordnederlandsche schippers en reizigers, - Jan Huyghen van Linschoten, Willem Barendsz, - maakten deze expeditien mede. De ondervinding, opgedaan door het varen naar Archangel, kwam bij dit zoeken naar den Poolweg zeer te stade. Uit de door Moucheron aangeknoopte betrekkingen met Rusland en den Czaar zijn de moskovische handelsrelatien voortgekomen, die, van het begin tot het einde der 17de eeuw onderhouden, ten laatste tot de overkomst van Peter den Groote geleid hebben. Het | |
[pagina 366]
| |
plan van den Czaar de Russen hollandsch te leeren, en te dien einde zich van een in Holland gedrukten bijbel te bedienen, hield er verband medeGa naar voetnoot1. Van 1600 tot 1635 vindt men af en toe te Moskou een Haarlemmer werkzaam, wiens italiaansch klinkende familienaam hem niet verhindert zich een goed Nederlander te toonen. Het ware overdreven de moskovische omgeving van Isaac Massa, voor zoo ver zij uit Nederlanders bestond, eene hollandsche kolonie te noemen. Niettemin staven Massa's geschriften, Massa's bemoeijingen, Massa's verslagen aan de Staten-Generaal, Massa's overleggingen met kooplieden te Amsterdam, dat de russische handel dezerzijds als eene gewigtige zaak beschouwd werd, en men het mogelijke beproefde om met uitsluiting van andere natien zich daarvan meester te makenGa naar voetnoot2. Wat Massa's voorganger betreft, - toen het bij de uitkomst eene hersenschim bleek het Oosten op die wijze te willen bereiken, toen was weder Moucheron de man die aanried den weg om de Zuid te beproeven; en niet aanried alleen, maar kapitalen bijeen en schepen in de vaart bragt. Er waren geen termen, vond hij, dit enkel over te laten aan Amsterdam of Rotterdam. Zeeland moest mededoen. Veere zou het voorbeeld gevenGa naar voetnoot3. | |
[pagina 367]
| |
Het pleit voor De Moucheron's aanzien en voor de goede gedachte welke men van hem koesterde, dat Maurits hem in het geheim ondersteunde, terwijl de prins wederkeerig voordeel van hem trok. Een schip met huiden en een schip met tabak, beiden door Moucheron's kapiteinen in 1600 de Spanjaarden of de Portugezen afhandig gemaakt, kwamen grootendeels den Stadhouder toe, die op deze wijze, en over het algemeen door zijn aandeel in de buitgelden, den grond van een aanzienlijk vermogen legdeGa naar voetnoot1. Het zou ongeloofelijk zijn dat Maurits aan Frederik Hendrik in 1625 vijf millioen dukaten nagelaten heeft, indien dit voorbeeld de mogelijkheid niet leerdeGa naar voetnoot2. Minder vruchten plukte Moucheron zelf. Hetzij een gevolg van noodlottige tegenspoeden, of van het laden van te veel hooi op één vork, - wanneer hij tot vier malen toe als bewindhebber eener zeeuwsche Oost-Indische Compagnie een smaldeel heeft uitgerust, dan ziet men eensklaps in 1603 hem met de noorderzon uit Veere verdwijnen, vlugtend voor schuldeischers die tot in Frankrijk, waarheen hij de wijk genomen heeft, hem hunne verwenschingen nazenden. Voor den chef van een handelshuis dat op de verschillendste zeeën en in de wijdst uiteengelegen havens zijne eigen vlag | |
[pagina 368]
| |
gevoerd had, - een bourgondisch kruis in een groen veld, - was dit geen roemrijk eindeGa naar voetnoot1. Dezelfde oorzaak die in 1585, bij het overgaan van Antwerpen aan Parma, Moucheron uit die stad naar Middelburg dreef, deed het Isaac Lemaire naar Amsterdam. In mindere mate dan Usselincx, doch overigens even onverholen, waren beiden, Moucheron en Lemaire, kalvinistische geloofsijveraars. Zij weken uit, omdat zij tot geen prijs zich verkozen te onderwerpen aan Parma's voorwaarden omtrent de uitoefening der ware christelijke religie. In sommige opzigten verschilden deze Vlamingen, de Usselincxen, de Lemaire's, de Moucheron's, weinig of niet van de Langrand-Dumonceau's, de Philippart's, de Strousbergen, en verdere financiers onzer eigen dagenGa naar voetnoot2. Evenals deze spoorwegkoningen zijn zij spekulanten op groote schaal. Met hunne eigen kapitalen wagen zij, in stoute ondernemingen, die hunner medemenschen. Moucheron gaat bankroet; Usselincx wordt een bedelaar; Lemaire beroemt zich het hoofd boven water te zijn blijven houden, ondanks een verlies van meer dan anderhalf millioen. Maar dit onderscheidt hen van hunne konfraters der 19de eeuw, dat zij hun handelsgenie dienstbaar maken aan een algemeen belang van hun land en hun tijd. Terwijl zij al hunne krachten inspannen om rijk te worden, helpen zij meteen | |
[pagina 369]
| |
in Europa de gewetensvrijheid aan eenige voorloopige burgerschapsregten. Een vermaard gebleven opstel van 1865 heeft ons met het beeld van Isaac Lemaire zoo gemeenzaam gemaakt, dat wij de oogen slechts behoeven te sluiten om te wanen hem vóór ons te zien. Hem en zijn strijd tegen de bevoorregte O.I. Compagnie van 1602; de paragraaf zijner instruktie van 1615, waarin hij zijn zoon Jaques aanbeveelt het hof te maken aan de dochters van den gouverneur-generaal Reynst; zijn opstuiven tegen Oldenbarnevelt; zijn onderhandelen met de gezanten van Hendrik IV; zijne geniale gedachte, onafhankelijk van de Straat van Magellaan zijn zoon het vinden eener andere, eener eigen zeestraat aan te bevelen; zijne twee en twintig kinderen; zijn karaktervol grafschrift in de dorpskerk te Egmond BinnenGa naar voetnoot1. Een treffend voorbeeld hoe destijds de nederlandsche handelszaken in de staatszaken grepen, is de tegenstand dien Lemaire in 1609 te Parijs bij François van Aerssen vond, den vroeger genoemden ambassadeur der Staten-Generaal. Alleen een diplomaat van Aerssen's kracht vermogt bij Lemaire den geldduivel te temmen, die, door winzucht tot wraakzucht gedreven, zijn nieuw geloof en zijn nieuw vaderland aan den meestbiedende verkoopen wildeGa naar voetnoot2. Het bleef bij de opwelling. Aerssen's kleinzoon Cornelis, gesneuveld als gouver- | |
[pagina 370]
| |
neur van Suriname in 1688, kan in zoover tot de klasse der kooplieden gebragt worden, dat hij evenals de stad Amsterdam voor één derde eigenaar was der Societeit welke in 1683 van en met de nieuwe West-Indische Compagnie die kolonie overnam. Voor het overige was hij een hoofdofficier der kavallerie. In de wandeling werd hij, naar de weleer door zijn grootvader gekochte heerlijkheid, Sommelsdijk genoemdGa naar voetnoot1. Toen hij in 1683 naar de West vertrok had hij door zijne eigen schuld, hoewel nog in de kracht der jaren, een min of meer gebroken leven achter den rug. Er bestaat een brief van Sommelsdijk aan den raadpensionaris De Witt, geschreven in 1667, waaruit men zien kan dat deze afstammeling van eene der meest oranjegezinde familien in Nederland, verblind door De Witt's fortuin en wanhopend aan die van den toekomstigen Willem III, op een gegeven oogenblik bij de stadhouderlooze partij in onderwerping gekomen is. Wel werd hij na 1672 door den prins weder aangenomen in de oude gunst van zijn geslacht, maar niet van harte. Het vertrouwen in zijn persoon was geschoktGa naar voetnoot2. | |
[pagina 371]
| |
Ook vertoont Nederlands koloniale geschiedenis der 17de eeuw geen tweede voorbeeld van zulk eene averegtsche loopbaan. Een zoo vermogend partikulier; in zijne eigen oogen zulk een aanzienlijk edelman; door zijn huwlijk met eene adellijke Fransche vermaagschapt aan geslachten van zulk een rang in het buitenland; zou het beneden zijne waardigheid geacht hebben gouverneur eener volkplanting te worden, indien er niet het een of ander op hem ware aan te merken geweestGa naar voetnoot1. Al de beroemdste nederlandsche koloniebestuurders van het tijdvak waren van afkomst des hommes de rien, of weinig meer. Enkel door hunne daden of hunne talenten maakten zij zich een naam. De vroeger genoemde adellijke Van Rheede van Drakestein zou nooit gouverneur van Malabar geworden zijn, ware hij niet reeds als knaap, uit smaak in de militaire zeedienst, het ouderlijk huis ontloopenGa naar voetnoot2. Met dat al heeft Sommelsdijk, wat er voorts aan moge zijn van hetgeen omtrent zijn bijzonder leven verhaald isGa naar voetnoot3, aan de west-indische hoofdkolonie, be- | |
[pagina 372]
| |
stemd geweest de Republiek schadeloos te stellen voor het verlies van Nieuw-AmsterdamGa naar voetnoot1, sommige gewigtige diensten bewezen. Vóór hem eene verzameling krotten, werd Paramaribo door zijn toedoen eene stadGa naar voetnoot2. Het cijfer der plantages klom, onder zijn bestuur, van vijftig tot twee honderd. Fransche kalvinisten en friesche labadisten hielp hij in de kolonie een onderkomen vinden, en bevorderde er meer dan iemand den bloei der israëlitische SavannaGa naar voetnoot3. Door zijn ijver werd Suriname voor het eerst van militaire verdedigingswerken voorzien, en hij was het die de grondslagen eener behoorlijke regtspleging legde. Veel geestkracht werd vereischt om in eene koloniale zamenleving van die soort, zoo verwilderd en enkel door stoffelijke belangen in beslag genomen, eenige algemeene begrippen van eerlijkheid en regt wortel te doen schieten. Voor fijnere vormen van beschaving, wetenschappen, kunsten, letteren, was Paramaribo vooralsnog volstrekt ontoegankelijkGa naar voetnoot4. Sommelsdijk is vermoord door een dozijn beschonken muitelingen van zijn eigen garnizoen, en meer | |
[pagina 373]
| |
dan veertig kogels gaven antwoord op 's gouverneurs toeleg eenige tucht te brengen onder deze te zeer uit voormalige boeven zamengestelde troepen. Roemloozer dan de broeders De Witt, wier heerschappij hem eenmaal toegeschenen was voor goed in Nederland gevestigd te zijn, verloor hij op soortgelijke wijze het leven. Dit was een ander en tragischer uiteinde dan hij zich voorstelde, toen hij op een keer aan de Staten-Generaal, wier kramergeest hen vaak tot tegenwerken dreef, uit Paramaribo durfde schrijven: ‘My verkopen kunt ghy wel; maar de leverantie zal je zwaarder vallen dan geimagineert werdt’.Ga naar voetnoot1 Ook de bijzondere Staten van Zeeland legden hem bijwijlen moeijelijkheden in den weg; en hunne aanmerkingen waren te bitser, omdat Zeeland beweerde dat zijne oude regten ten aanzien der kolonie, bij het opmaken der met Sommelsdijk getroffen overeenkomst, te weinig geëerbiedigd waren. Twee of drie vermomde zendelingen der jezuieten, die gezegd werden de geheele kolonie aan te steken, moesten, schreven de Staten aan Sommelsdijk, onverwijld naar het moederland teruggezonden worden. Daar die mannen intusschen gestorven waren, kon zelfs een zoo orthodox-gereformeerd gouverneur als hij den last niet uitvoeren, en moest hij zich tevreden stellen het mogelijke te verrigtenGa naar voetnoot2. Hij deed de doode zendelingen der Pro- | |
[pagina 374]
| |
paganda opgraven, en zond hunne overblijfselen naar Zeeland met den volgenden brief aan de mannen wien het aanging: ‘Edele Groot Achtbare Heeren! Met schipper Johannis Plas hebbe ik aan de Heeren Staten van Zeelandt toegezonden de beenderen van de drie alhier overledene papen, welcke sy gelieven geestelycken te noemen. Ick gelove dat soo een kist vol ducaten haar beter contentement ende vergenoegen soude doen. Maar, dat syn vrughten die tot nogh toe hier niet en wassen. Doch hope dat, by faute van dien, d'abondantie der suyckeren haar schreeuwende keelen sal versoeten en versachten, en met syroop en jalep haar van hare rasende koortsen genesen, en haar dan betere kennisse van saken doen bekomen van hetgeene hier passeert’.Ga naar voetnoot1 Sommelsdijk had geen onregt, de winzucht zijner landgenooten bij eene ijlende koorts te vergelijken. Had men de nederlandsche kooplieden van dien tijd in de kolonien hun gang laten gaan, - justitie, politie, defensie, alles zouden zij aan hun hartstogt opgeofferd hebben. Zoo maar hunne schatten aangroeiden, en het pausdom geen proselieten maakte, dan was het overige hun onverschillig. Gelukkig voor het nageslacht kwamen er in de kolonien-zelf somtijds mannen aan het hoofd, die ook algemeene belangen wisten voor te staan. Uit de levens van De Ruyter en De Witt leeren | |
[pagina 375]
| |
wij dat Nederland in de 17de eeuw naauwer betrekkingen met het Noorden van Europa onderhouden heeft dan wij geneigd zijn aan te nemen. Het verwondert ons thans de Baltische kwestie dier dagen te hooren mederekenen onder de groote vraagstukken welke jaren lang de geheele europesche politiek beheerscht hebbenGa naar voetnoot1, of in één adem te hooren spreken over Zweden en over de Republiek der Zeven-Provincien als landen van dezelfde soortGa naar voetnoot2. De opkomst van Engeland en Frankrijk aan den eenen, van Rusland en Pruissen aan den anderen kant, heeft zoowel Zweden als de Republiek naar den achtergrond doen wijken. Er is een tijd geweest dat dit anders was; en tot die meer verwijderde periode der nieuwere geschiedenis van Europa heeft de merkwaardige fortuin van den amsterdamschen koopman Lodewijk de Geer behoord, wiens hollandsch klinkende naam ons niet mag doen vergeten dat hij een geboren Luikenaar was, opgevoed te Dordrecht en pas in 1615 naar Amsterdam gekomenGa naar voetnoot3. | |
[pagina 376]
| |
Moucheron, Lemaire, Usselincx, De Geer, - al die hoofdpersonen en aartsvaders van den noordnederlandschen handel en de noordnederlandsche nijverheid zijn Zuid-Nederlanders van afkomst geweest. Uit hen is in de Hollanders en de Zeeuwen de geest der groote ondernemingen gevaren. Zoo de Zuidelijken zich in het vak door meer oorspronkelijkheid onderscheidden, de Noordelijken verstonden in hooger mate de kunst, nadat de anderen de kastanjes uit het vuur gehaald hadden, met het veroverde hun voordeel te doen en bezitters te blijven. Zij werden hoe langer hoe rijker, de Vlamingen hoe langer hoe armer. Dit laatste ziet niet op De Geer, die bovendien ook in andere opzigten eene uitzondering vormde. Den kolonialen handel overlatend aan hen die reeds in Oost en West voor zich de beste gelegenheden veroverd haddenGa naar voetnoot1, wendde hij den blik naar Zweden en, zich herinnerend welke voorname plaats zijne vaderstad Luik zich door de ijzersmederij en het geschutgieten veroverd had, werd hij te rade uit Zweden de grondstoffen te trekken voor het vestigen eener soortgelijke industrie te AmsterdamGa naar voetnoot2. Gelukkig voor De Geer leefde hij in een tijd dat | |
[pagina 377]
| |
Europa vele kanonnen verbruikte. De dertigjarige oorlog was in vollen gang, en nog lang zou het duren eer de vrede van Munster gesloten werd. Voor iemand die het noodige doorzigt en de noodige kennis bezat om de Krupp der 17de eeuw te worden, viel er toen veel geld te verdienen. Gelukkig ook waren de Zweden zeer primitieve mijnwerkers gebleven, vergeleken bij de hoogte waartoe de Luikenaren het gebragt hadden. Zij wisten noch uit hunne ijzermijnen al het voorhanden erts te halen, noch het te voorschijn gebragte op geschikte en voordeelige wijze te bewerken. Zeer ten bate van De Geer deed Gustaaf Adolf hetgeen drie vierden eener eeuw daarna Peter de Groote hem onder andere vormen voor anderen zou nadoen. De koning van Zweden verpachtte aan den amsterdamschen koopman al de mijnen die door dezen verlangd werden; en beide partijen voeren daar wel bij. De verhoogde pachtsommen stijfden de zweedsche schatkist; en hoe ruimer de ijzerproduktie uitviel, des te gemakkelijker kon de oorlogzuchtige vorst tegen billijke prijzen aan veel geschut en vele kogels geholpen worden. De prijzen echter waren niet zóó laag of er schoten voor De Geer, ten gevolge der breedvoerige leverantie, schoone winsten over. Ook aan kopersmederij liet hij zich gelegen liggenGa naar voetnoot1. In 1644 droeg Oxenstiern hem op, voor rekening van Zweden in Holland eene hulpvloot aan te schaffen. De Geer bezorgde het zweedsch. gouvernement | |
[pagina 378]
| |
twee en dertig hollandsche oorlogschepen, met ruim 3000 koppen. En niet alleen die vaartuigen leverde hij, bemand en gewapend, maar ook een hollandsch admiraal, een hollandsch vice-admiraal, een hollandsch schout-bij-nacht, destijds allen te huur of te koopGa naar voetnoot1. Het is waar dat het half millioen rijksdaalders, ten behoeve dezer uitrusting door hem voorgeschoten, slechts langzaam en gedeeltelijk terugbetaald werd. Militaire bekwaamheden zijn door De Geer persoonlijk niet ten toon gespreid. Hij voerde noch smaldeelen aan, noch sloeg, bij aanneming, het beleg voor vestingen. Al hetgeen niet regtstreeks tot de bemoeijingen van den industrieel en den leverancier behoorde liet hij aan anderen over. Voor het overige was zijne verhouding tot den koning van Zweden geheel dezelfde als vóór hem die van Spinola tot den koning van SpanjeGa naar voetnoot2; en zelfs is het niet onmogelijk dat het voorbeeld van den roomschen Genuees en condottiere bij den gereformeerden Amsterdammer de gedachte heeft doen rijpen, op soortgelijke wijze zich te onderscheiden. Spanje maakte van Spinola een prins, Zweden van De Geer een ridderGa naar voetnoot3. Het verdient opmerking dat De Geer's invloedrijke | |
[pagina 379]
| |
stelling daarginds hem in de oogen der Zweden, tenzij bij personen van minder beteekenis, niet tot een voorwerp van afgunst gemaakt heeft, zooals in dien zelfden tijd met Hugo de Groot het geval wasGa naar voetnoot1. Vele zweedsche staatslieden haatten De Groot, en konden moeijelijk verdragen dat aan zulk een voornaam hof als dat van Frankrijk de zweedsche kroon te hunnen koste door een vreemdeling vertegenwoordigd werd. Had Oxenstiern hem niet voortdurend beschermd, zij zouden den hollandschen indringer, gelijk zij De Groot noemden, al vroeger uit zijn post hebben doen verwijderenGa naar voetnoot2. De Geer daarentegen; want kanongieters en geweermakers zijn somtijds bruikbaarder lieden in de oogen der vorsten, dan zij die geleerde boeken schrijven waarin het regt van oorlog en vrede aan banden gelegd wordt; De Geer was te Stockholm eene persona grata. Bezitter van uitgestrekte zweedsche goederen, opgenomen in den zweedschen adelstand, zag hij zijn geslacht er wortel schieten. Nakomelingen van De Geer zijn aanzienlijke Zweden geworden, en nog in het begin dezer eeuw werden te Stockholm, in eene akademische redevoering, Lodewijks verdiensten feestelijk herdachtGa naar voetnoot3. De nederlandsche emigranten, door De Geer naar Zweden gelokt, waren bij voorkeur Walen. Eigenlijk | |
[pagina 380]
| |
gezegde hollandsche landverhuizers vond men reeds vóór hem te Gothenburg, waar koning Karel IX de stedelijke regering inrigtte op hollandschen trant, en hij in 1609 den amsterdamschen koopman Abraham Cabeljaauw tot burgemeester aanstelde. Niet lang daarna, bij het herbouwen van Gothenburg door Gustaaf Adolf, kwam voor het hollandsch stadsregt het zweedsche in de plaats, en moest de haarlemsche Jacob van Dyck, die eerst den hoogeren rang van stedelijk burggraaf bekleed had, zich met den minderen van kommissaris vergenoegenGa naar voetnoot1. Dit bewijst dat de hollandsche kolonisten spoedig door anderen en door de Zweden zelf overvleugeld zijn. Niettemin bleef hun invloed zich doen gevoelen. Er werd bepaald dat de wethouderschap, zamengesteld uit twaalf leden, voor één vierde uit Hollanders bestaan zou. De betrekkingen onzer landgenooten met de europesche Staten van het Zuiden hebben zelfs niet bij uitzondering dit koloniaal karakter vertoond. Om van Rusland en Denemarken niet te spreken, men kan zeggen dat Zweden in sommige opzigten, door de overkomst van nederlandsche volkplanters, Nederlands verder gevorderde beschaving in zich opgenomen heeft; taal en letterkunde medegerekendGa naar voetnoot2. Frankrijk niet. | |
[pagina 381]
| |
Er heeft daar nooit eene hollandsche kolonie bestaan; tenzij men dien naam aan de hollandsche wevers geven wil die, luisterend naar de aanbiedingen van Colbert, hun vaderland verlieten en zich gingen nederzetten in PicardieGa naar voetnoot1. Alleen zijdelings, door den buitengewonen omvang dien toen de nederlandsche vrachtvaart bekomen had, en door de mededinging waartoe die voorspoed prikkelde, is dezerzijds op de Franschen invloed uitgeoefendGa naar voetnoot2. In den aanvang, toen het gold den Portugezen het werktuigelijke van den indischen handel af te zien, werd met Portugal eene levendige gemeenschap onderhoudenGa naar voetnoot3. Geruimen tijd bleef het portugeesch eene der talen wier praktische kennis de Nederlanders, voor het besturen hunner aziatische wingewesten, niet ontberen kondenGa naar voetnoot4. Op Java ging een deel der gemengde europesche bevolking voort, Portugezen te heeten. Maar in Europa vervreemdden beide volken meer en meer van elkander. De toenadering tot Spanje, na den vrede van Mun- | |
[pagina 382]
| |
ster en gedurende de oorlogen met Engeland en Frankrijk, was enkel van diplomatieken aard. De Spanjaarden namen van de Nederlanders geen enkele instelling over; of het moest zijn dat de spaansche koning, ten einde hen met hunne eigen wapenen te bestrijden, te Duinkerken eene op nederlandsche leest geschoeide admiraliteit deed oprigten, zeerooversnest tegen zeerooversnestGa naar voetnoot1. Een wetboek van strafregt, ingevoerd door Alva en sedert in zwang gebleven, was in Nederland de voornaamste spaansche herinneringGa naar voetnoot2. De spaansche architektuur, naar welke men in Brabant en Vlaanderen voortging sommige bouwwerken te noemen, drong door in Holland noch in ZeelandGa naar voetnoot3. Op weinig uitzonderingen na bleef de regtstreeksche kennis der spaansche letteren den Noord-Nederlanders vreemdGa naar voetnoot4. Slechts eene poos bedienden zij zich van sommige spaansche muntenGa naar voetnoot5. De bloem der spaansche beschaving, geruimen tijd de fijnste in Europa, werd te onzent niet overgeplant. Alleen de spaansche kleeding. Onze voorouders leerden de Spanjaarden, vreemde overheerschers en vervolgzieke pausgezinden, slechts | |
[pagina 383]
| |
van hunne schaduwzijde kennen. Gelijk de volksuitdrukking luidde: zij konden niet vergeten het spaansch gehad te hebben. Geen andere tijd in het verleden was hun zulk een schrikbeeldGa naar voetnoot1. Veel vriendschappelijker was de verhouding tot Venetie, en in het algemeen tot ItalieGa naar voetnoot2. Ofschoon ook te Venetie nooit eene hollandsche volkplanting bestaan heeft, ging er niettemin geen jaar voorbij of zeker aantal Hollanders begaven zich derwaarts, de eenen tot bevordering hunner handelsbelangen, de anderen tot uitbreiding hunner kundigheden en met het oog op de venetiaansche universiteit van Padua; ongerekend de in Nederland ten behoeve van Venetie geworven troepen, en de door nederlandsche zee-officieren aangevoerde schepen die onder venetiaansche vlag tegen de Turken streden. Vooral geldt dit van het tweede en derde vierdedeel der 17de eeuw, nadat in 1620 de twee Republieken een bondgenootschap aangegaan hadden, en er in Den Haag zich af en toe een venetiaansch gezant ophield, gelijk te Venetie een gezant der Staten-GeneraalGa naar voetnoot3. Een venetiaansch patricier, Dominico Molino, lid van den venetiaanschen senaat en curator van Padua's hoogeschool, is van dit alles de voorname tusschenper- | |
[pagina 384]
| |
soon geweestGa naar voetnoot1. Van Daniel Heinsius tot Petrus Francius bewaart de latijnsche poëzie en het latijnsch proza der Nederlanders van het tijdvak Molino's herinneringGa naar voetnoot2. In het jaar van zijn dood, 1635, werd in de akademische gehoorzaal te Leiden eene lijk- en lofrede op hem uitgesprokenGa naar voetnoot3. Alle nederlandsche diplomaten, geleerden, reizigers van aanzien, welke bij Molino's leven Venetie bezochten of daar en te Padua vertoefden, waren het voorwerp zijner belangstelling. Heinsius en Graswinckel werden door zijn toedoen tot ridders van St. Marco benoemd, en lieten op die onderscheiding zich niet weinig voorstaanGa naar voetnoot4. Schier met de geheele wetenschappelijke wereld te onzent wisselde hij brieven. ‘Door de vruchten van den geest der nederlandsche geleerden in het Zuiden meer bekend te maken, wist hij tusschen hen en de italiaansche beoefenaren der wetenschappen en letteren een band te doen ontstaan, gelijk nimmer te voren en nimmer | |
[pagina 385]
| |
daarna bestaan heeft’.Ga naar voetnoot1 Van de wederkeerige sympathie der Nederlanders voor Venetie was reeds in 1600 door den jongen Hugo de Groot blijk gegeven, toen hij den venetiaanschen doge zijne latijnsche vertaling van Stevin's Havenvinding opdroegGa naar voetnoot2. In hetzelfde of het vorige jaar werd Venetie door den jongen Hooft bezochtGa naar voetnoot3. Verschillende fraaije verzen van Vondel zijn aan Venetie's wederstaan der Turken gewijd, en vieren het aandeel van sommige Nederlanders in dien strijdGa naar voetnoot4. De Groote Heer maakte zich boos genoeg dat onderdanen van de republiek der Zeven-Provincien, met welke hij in vriendschap leefde en wier handelsbelangen hij bevorderde, zijne vijanden de Venetianen met schepen en wapenen bijstondenGa naar voetnoot5. De nederlandsche vrijbuiters evenwel stoorden zich weinig aan die protesten, en hun hoofdaanvoerder Coert Siewerts verwierf in de dienst van Venetie zich een naam als admiraalGa naar voetnoot6. Deze Coert Adelaar, gelijk hij in de wandeling ge- | |
[pagina 386]
| |
noemd wordt, is niet de minst pittige persoon uit de geschiedenis onzer betrekkingen met de adriatische republiek. Noor van afkomst trad hij op jeugdigen leeftijd bij de nederlandsche marine in dienst, tot hij, fortuin-zoeker geworden, Venetie zijne hulp tegen de Turken ging aanbieden. Van de buitengewone gaven, in die betrekking door hem ten toon gespreid, spreekt de rang welke bij zijne terugkomst in Nederland, toen Johan de Witt den veertigjarige het opperbevel over de vloot der Staten aanbood, voor hem weggelegd scheenGa naar voetnoot1. Om onbekende redenen wees Coert Adelaar dit voorstel van de hand, en werd admiraal-generaal in dienst van DenemarkenGa naar voetnoot2. |
|