Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
VI [Willem de Derde]Er was voor het geslacht nog één onderscheiding weggelegd, hooger dan vele vroegere te zamen. Tegelijk met zijn vijfden stadhouder aan de Republiek, stond het Huis aan Engeland een koning te schenken van wien engelsche geschiedschrijvers naderhand getuigen zouden dat het voor de engelsche kroon eene eer is door hem gedragen te zijnGa naar voetnoot2. Alleen de fortuin der Medici's daarvóór en der Bonaparte's daarna heeft die der Oranje's nog overtroffen. Willem III was in zulke mate een geboren wereldburger, en het kinderloos blijven van zijn echt maakte ten aanzien van Nederland hem bij toeneming zoo onverschillig, dat de Nederlanders nooit regt geweten | |
[pagina 305]
| |
hebben wat zij van hem denken moesten. Er kan niet aan getwijfeld worden dat hij eigenschappen bezat waardoor enkelen onder zijne omgeving zich met onverbrekelijke banden aan hem verbonden gevoelden. De hartstogtelijkheid die in brieven aan Waldeck hem van ces coquins d'Amsterdam deed sprekenGa naar voetnoot1, in brieven aan Fagel hem deed opstuiven tegen Van BeuningenGa naar voetnoot2, was slechts de keerzijde van een aangeboren vermogen tot liefhebben. Koning van Engeland geworden betuigde hij te Londen, op een schoonen Meidag, honderd, neen tweehonderd duizend gulden te willen geven zoo hij als een vogel door de lucht naar de haagsche kermis kon overvliegenGa naar voetnoot3. De gehechtheid aan zijn geboortegrond bragt hem somtijds buiten zichzelfGa naar voetnoot4. De vriendschap welke hij Bentinck inboezemde grenst aan hetgeen schrijvers of dichters der oudheid verhalenGa naar voetnoot5. In de brieven der engelsche Maria straalt, nevens een onbegrensd vertrouwen, eene warme genegenheid voor hem doorGa naar voetnoot6. Wederkeerig was hij zoo aan haar verkleefd dat bij haar dood de droefheid hem overmeesterdeGa naar voetnoot7. Voor den jongen Kep- | |
[pagina 306]
| |
pel, den jongen Huygens, voor de kinderen van Bentinck, toonde hij eene treffende genegenheidGa naar voetnoot1. Den ouden Waldeck troostte hij, in dagen van verdriet, gelijk een zoon het zijn vader doen zouGa naar voetnoot2. Hoewel een man van den dag, zoodat aan de amsterdamsche beurs de kansen van zijn leven drie tegen één stonden, en ten platten lande geloofd werd dat in zijne plaats een wassen beeld het leger vergezelde, snelden zijne gedachten het tegenwoordige steeds vooruitGa naar voetnoot3. Geen ondeugd was hem zoo vreemd als de kleingeestigheid. Geheel anders de indruk dien de prins op de groote menigte zijner land- en tijdgenooten maakte. Het kenmerkt hem dat zijn gebeente, in plaats van te Delft, zich te Londen bevindt; doch met zoo weinig goed gevolg, dat zelfs belangstellenden onder ons, bij het uitgeven van engelsche reisherinneringen, bedevaarten naar de abdij van Westminster gedenken zonder hem te noemen, of alleen met vermelding zijner vreemdelingschapGa naar voetnoot4. Karel V, zou men zeggen, staat | |
[pagina 307]
| |
in mindere mate buiten onze vaderlandsche geschiedenis dan hijGa naar voetnoot1. Vóór zijne verheffing tot stadhouder, bij gelegenheid van den vrede met Engeland in 1668, danst hij mede in een hofballet. Doch de partij is er niet vrolijker om. Zij duurt van 's avonds achten tot 's morgens zessen; tien onhebbelijk lange uren. Voor lucht- en andere ververschingen is zoo kwalijk gezorgd, dat van honger, dorst, en benaauwdheid, sommige genoodigden in zwijm vallen. Anderen doen, om zich ‘wat te soulageren’, door de vensters der danszaal geworden manege zich bier of wijn aanreikenGa naar voetnoot2. Nooit gaf een achttienjarig vorst een vervelender, vreugdeloozer, minder levenslustig feest. Dit ongezellige in de grootheid van den beroemden stadhouder heeft tot reden dat zijn levensdoel zuiver staatkundig is, en staatkundige veroveringen in de heugenis van den nakomeling niet zulke diepe sporen achterlaten als maatschappelijke hervormingen. Van zijn geslacht is Willem III de eerste die Nederlands hulpmiddelen regtstreeks aanwendt voor het bereiken van een algemeen europeesch oogmerk. Hij is een kalvinist die het tevens opneemt voor de lutheranen en de anglikanen. Onder zijne bondgenooten telt hij een roomschen hertog, een roomschen keizer, een roomschen paus. Op een gegeven oogenblik is Frankrijk zoo oppermagtig, dat de veiligheid der andere | |
[pagina 308]
| |
Staten van Europa er door bedreigd wordt. Dit kwaad wil hij beteugelen, en tracht daarom ook zelf een magtig vorst te worden; zoo veel mogelijk een magtig alleenheerscher. De binnenlandsche staatkunde van Engeland, de binnenlandsche der Zeven-Provincien, alles offert hij op en maakt hij aan zijn hoofddoel dienstbaarGa naar voetnoot1. Het toeval wil dat hij tien of twaalf jaren geleden eene prinses getrouwd heeft, die daarna maar door één hinderpaal van den engelschen troon gescheiden wordt. Dat die hinderpaal leeft, en haar vader is, dit maakt voor den prins niet uit. ‘Wie vader of moeder meer bemint dan Mij’, zegt de Schrift, ‘is Mijns niet waardig’; en het ontbreekt niet aan geloofsgenooten die den bijbelvasten stadhouder op dien grond vrijsprekenGa naar voetnoot2. Hij doet het daarenboven zichzelf, om dezelfde redenGa naar voetnoot3. Eene goddelijke Voorzienigheid zonder goddelijke | |
[pagina 309]
| |
Voorbeschikking acht hij ongerijmd. Met mohammedaansche doodsverachting stelt hij, dertig jaren lang, ondanks eene zwakke gezondheid, iederen dag zich aan de dreigendste gevaren blootGa naar voetnoot1. Hij weet zich in de wieg gelegd voor het volbrengen eener bepaalde taakGa naar voetnoot2. De knaap die meer dan eens door zijn hooggeleerden katechiseermeester verrast wordt, knielend en biddend dat hij een zuil voor de godsdienst en een voedsterheer der Kerk mag worden, is de vader van den man die in 1688 zijn schoonvader gaat onttroonenGa naar voetnoot3. Schijnbaar onbeduidende voorvallen in het bijzonder leven van den prins teekenen van jongs af den eenzelvige, steeds vervuld met één puriteinsche gedachte. Hij moet nog vijftien worden wanneer hij een voormalig page in zijne dienst, lummelachtig luitenant van | |
[pagina 310]
| |
drie en twintig, met zijne ongenade dreigt indien de nathals niet ophoudt gemeene meiden na te loopenGa naar voetnoot1. Is hij zelf drie en twintig, dan keert hij met vorstelijke minachting den rug aan den arminiaanschen Pieter de Groot, die zich vernederd heeft tot het overbrengen van lafhartige boodschappen aan den vijandGa naar voetnoot2. Zijne vrouw haat hij in den beginne, en mijdt hare sponde, omdat hij het denkbeeld niet verdragen kan dat zij eenmaal koningin en hij haar onderdaan zou kunnen worden. De vrede tusschen de echtgenooten wordt eerst gesloten wanneer de zachtzinnige Maria, schreijend van aandoening, betuigd heeft geen andere wenschen dan hij te koesterenGa naar voetnoot3. Uit de romeinsche geschiedenissen, met wier studie de leermeesters zijner jeugd hem lastig vallen, blijft bij hem geen andere herinnering zoo levendig als die van Hannibal, schijnt het welGa naar voetnoot4. Het is of hij een stillen eed gezworen heeft, op het fransche Rome de vernedering van zijn vaderland in 1672 te zullen wre- | |
[pagina 311]
| |
ken. Om die reden alleen matigt hij in Holland zich het dictatorschap aan, met versmading van den koningstitel, en eischt hij dien titel in Engeland, waar een mindere hem magteloos maken zou. Niet om Engeland of om Holland is het hem te doen, maar om de vernedering van FrankrijkGa naar voetnoot1. Met uitzondering van den maarschalk Waldeck, en van twee of drie hollandsche staatslieden die zijn vertrouwen bezitten, Bentinck, Fagel, Heinsius, is hij voor de geheele wereld een ondoorgrondelijk raadselGa naar voetnoot2. Zijn eigen sekretaris, Constantyn Huygens Jr., gaat jaar en dag met hem om, zonder dat ook maar het vermoeden bij hem rijst dat Willem III een man met politieke denkbeelden is. ‘Eerder zou men hier en daar in Huygens' dagboek, al wordt dat oordeel nergens in zooveel woorden uitgedrukt, een spoor kunnen vinden waaruit af te leiden ware dat Willem III in zijn oog niet veel meer was dan een lastige en grillige meester’.Ga naar voetnoot3 De prins is eene soort van gekroonde barbaar, die weinig belang in de wetenschappen stelt, en niet veel meer in de letteren of de kunsten. Hetzij hij eene voorstelling van Andromaque of eene voorstelling van Tartuffe bijwoont, hij keert zich bij voorkeur om en | |
[pagina 312]
| |
praat met lieden van zijn gevolg over staatszaken. De grond van zijn vernuft is ironieGa naar voetnoot1, en met verwondering zien wij hem smaak vinden in de makke satiren van BoileauGa naar voetnoot2. Zonder in woestheid ten aanzien der menschen naar Czaar Peter te aarden, doet hij het ten aanzien der dieren. Slechts eene enkele maal, in den veldslag, geeft hij met zijn degen een vlugteling eene snede over het gezigt en zegt: ‘Schelm, ik zal u teekenen om u te doen ophangen’. Ook verstrekt hij in 1673 aan Joan Maurits den stelligen last, indien de friesche gedeputeerden voortgaan het onder water zetten hunner provincie tegen te houden, deze onvaderlandlievende landratten zonder vorm van proces den kogel te gevenGa naar voetnoot3. Zijne lievelingsuitspanning echter is de jagt - niet op hazen of konijnen, maar op herten met zestien takken, op zwijnen, op wolven. Engeland, waar in de buurt van Windsor dit wilde wild niet aangetroffen wordt, noemt hij ce vilain pays en snakt naar het woestere Loo. Dáár alleen is hij in zijn elementGa naar voetnoot4. | |
[pagina 313]
| |
Willem III is vóór alles een geniale prins van Oranje. Leert zijne geschiedenis dat de beschaving van dit opmerkelijk geslacht leemten vertoonde, zij leert niet minder dat het door zeldzame, schier erfelijke talenten uitmuntte. Hij vertegenwoordigt het op de waardigste wijze, met verrassende oorspronkelijkheid. Het prinsdom naar hetwelk hij zich teekent komt in zijne dagen voor goed aan Frankrijk, en met hem daalt ook die grootheid ten grave. Maar de naam blijft, en behoudt niet het minst door hem in Europa een goeden klankGa naar voetnoot1. |
|