Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
VII [François van Aerssen]Eene anekdote omtrent François van Aerssen, opgeteekend door Constantyn Huygens Jr., meer dan dertig jaren na Aerssen's dood, heeft de strekking dezen diplomaat voor te stellen als een zedelijk monster, en steekt, zoo men wil, zeer af bij de bekende hulde hem gebragt door Richelieu, die, met en boven Oxenstiern en Guiscardi, onzen landgenoot onder | |
[pagina 314]
| |
de beste staatkundige koppen zijner eeuw teldeGa naar voetnoot1. Ik spreek over François van Aerssen omdat hij als een type beschouwd moet worden. Willem I en Willem III, Oldenbarnevelt en De Witt, zijn hunne eigen ministers van Buitenlandsche Zaken geweest. Zij hadden niemand noodig om hen in die kwaliteit te vertegenwoordigen. Maurits en Frederik Hendrik niet alzoo; en dit bepaalt het bijzondere in Aerssen. Gedurende meer dan dertig jaren was deze het factotum van twee militaire stadhouders die geen van beiden diplomatisch genie bezaten, en ook ten aanzien der binnenlandsche aangelegenheden leiding behoefden. Voor Willem II ware het te wenschen geweest dat de oude raadsman in 1650 nog geleefd hadGa naar voetnoot2. Aerssen's buitenlandsche staatkunde verschilde niet, wat de praktijk betreft, van die welke vóór Willem III onveranderlijk door de Republiek gevolgd werd. Evenals Willem I, evenals Oldenbarnevelt, stond Aerssen het bondgenootschap met Frankrijk voorGa naar voetnoot3. De om- | |
[pagina 315]
| |
standigheid dat in Engeland op de beslist protestantschgezinde Elizabeth de aarzelende Stuarts gevolgd waren, maakte dit dubbel natuurlijk. Naarmate er op Engeland minder te rekenen viel, was het van meer gewigt het op Frankrijk te kunnen doenGa naar voetnoot1. Maar het kenmerkt Aerssen dat deze staatkunde bij hem, hoewel hij in de binnenlandsche tot de orthodoxgereformeerde partij behoorde, vrij was van de theologie. Eene goede verstandhouding met het roomsche Frankrijk werd niet door hem voorgestaan in weerwil van dit roomsch-zijn, maar op grond daarvan, en omdat hij den gemeenschappelijken strijd tegen Spanje bovenal als eene politieke worsteling opvatteGa naar voetnoot2. Godsdienstoorlogen, meende hij, konden niet tot staatkundige vrijheid leiden. Eene koalitie van enkel protestantsche Staten of vorsten mogt de zegepraal van het protestantisme verzekeren, in zichzelf kwam men daarmede niet verder. Instede van bevorderd, moesten zulke eenzijdige bondgenootschappen bestreden worden, althans vermeden. En dit doel was bereikbaar | |
[pagina 316]
| |
door gemeene zaak te maken met Richelieu, die wel is waar in Frankrijk zelf, omdat zij onder de hand het met Spanje hielden, de kalvinisten wederstreefde en het laatste bolwerk eener onvaderlandlievende zelfstandigheid hun ontrukte, maar des te krachtiger in Duitschland de protestantsche zaak ondersteundeGa naar voetnoot1. Vandaar de onvoorziene wending welke door Aerssen's invloed in de eerste helft der 17de eeuw de politiek der Zeven-Provincien nam, toen men Maurits en Frederik Hendrik namens het gereformeerd Gemeenebest Richelieu zag bijstaan in het ten onder brengen van La RochelleGa naar voetnoot2, en omgekeerd een fransch leger, aangevoerd door twee fransche maarschalken, zich onder de bevelen kwam stellen van een nederlandsch stadhouderGa naar voetnoot3. Het grootste gevaar dat van nederlandsche zijde deze staatkunde dreigde was het te onzent heerschend provincialisme. Er kon niet aan gedacht worden haar te verwezenlijken, indien de gewesten onderling verdeeld waren, en één van de zeven, magtiger dan al de anderen te zamen, haar tegenwerkte. Het te bereiken doel eischte voortzetting van den oorlog; de oorlog geldelijke offers; het opbrengen van geld zamenwerking van al de leden der Unie. Er mogt in | |
[pagina 317]
| |
dit geval geen spraak van zijn, de gewestelijke souvereiniteit op den voorgrond te stellenGa naar voetnoot1. Aerssen onderscheidt zich van Oldenbarnevelt zoowel als van De Witt door zijn geloof aan de souvereiniteit der Staten-Generaal. Gewigtige kwestie, door welke in de 17de eeuw onze geheele staatkundige geschiedenis beheerscht isGa naar voetnoot2. De souvereiniteit der Staten-Generaal was een wachtwoord der kerkelijken: om die reden hield Aerssen het met de gereformeerde orthodoxieGa naar voetnoot3. Indien de stadhouders de souvereiniteit der Staten-Generaal loslieten, dan geraakten zij onder de provinciale voogdij van Holland: daarom koos Aerssen de stadhouderlijke zijdeGa naar voetnoot4. Ware hij een man van niet meer dan gewone bekwaamheden geweest, hij zou als zoo vele anderen, die dezelfde meeningen toegedaan waren, onopgemerkt | |
[pagina 318]
| |
gebleven en zijn naam niet of naauwlijks tot ons doorgedrongen zijn. De feiten dwingen ons te gelooven dat de groote meerderheid der personen die de republiek der Zeven-Provincien bestuurd hebben, niet anders dachten dan hij. Zoo de stadhouderlijke regering telkens weder boven water is gekomen, het was omdat zij de openbare meening op hare hand had. De voorstanders van het stadhouderloos bewind, ofschoon eene minderheid vormend met welke gerekend moest worden, vermogten slechts bij tusschenpoozen te zegepralenGa naar voetnoot1. Hoe zeldzamer echter Aerssen's gaven waren, des te gemakkelijker verklaren wij ons dat er onder zijne medestanders-zelf gevonden zijn die niet aan zijne goede trouw geloofdenGa naar voetnoot2. De familie Huygens had afdoende redenen hem met erkentelijkheid te gedenkenGa naar voetnoot3; niettemin is het een Huygens die blijkbaar geloof slaat aan het verhaal dat Aerssen, na als een goddelooze geleefd te hebben, ook als een goddelooze gestorven is, en hij nog in zijne laatste oogenblikken, ondanks zijne zeventig jaren, zich dubbelzinnige geestigheden veroorloofd heeftGa naar voetnoot4. | |
[pagina 319]
| |
Was hij werkelijk de schrijver der Gulden legende van den nieuwen St. Jan en van het Noodtwendigh ende levendigh discours, beiden van 1618, dan begrijpen wij dat sommige vijanden hem doodelijk gehaat hebben. Laatstgenoemd boekje is misschien het beste pamflet dat ooit in Nederland van de pers kwam. De zwakke zijden der binnenlandsche staatkunde van Oldenbarnevelt worden er in bloot gelegd op eene wijze die elke wederlegging van Hugo de Groot's Verantwoording van 1622 bij voorbaat overbodig maakteGa naar voetnoot1. Nog meer kwaad bloed moest het onmiskenbaar talent doen zetten waarmede Aerssen bij den staatsgreep van 1618 de gangen van Maurits bestuurde. Aan Aerssen was het te danken dat de stadhouder bij die gelegenheid, toen het er op aankwam van provincie tot provincie zich snel te verplaatsen en overal de vroedschappen te verzetten, niet één noemenswaardigen misslag begingGa naar voetnoot2. Bij het aan de regering komen van Frederik Hendrik was andermaal Aerssen de man die beter dan iemand de kaart van het land toonde te kennen. Hij bezat het vertrouwen van den nieuwen stadhouder in nog hooger mate dan van den vorigenGa naar voetnoot3. De niet altijd | |
[pagina 320]
| |
edelmoedige maar altijd wijze en nooit sentimentele binnenlandsche politiek van Frederik Hendrik was zijn werk. De draden der buitenlandsche bragt hij in 's prinsen hand, door het raadpensionarisschap van Holland stelselmatig klein te helpen houden. Het koddig maar nuttig denkbeeld Jacob Cats tot die waardigheid te doen verheffen kwam van hemGa naar voetnoot1. Te huis als lid der hollandsche ridderschap en raadgever der prinsen, in den vreemde als vertegenwoordiger der Staten-Generaal, te VenetieGa naar voetnoot2, te Londen, vooral te Parijs, bewees hij zijn land gewigtige diensten. De voorwaarden, door de Zeven-Provincien in 1648 te Munster bedongen, waren niet in de laatste plaats eene vrucht zijner staatkunde. Hij heeft er veel toe bijgedragen dat in Nederland eene orde van zaken ontstaan is die in de praktijk, hoewel de 17de eeuw noch het denkbeeld noch zijne volledige toepassing gedoogde, met scheiding van Kerk en Staat gelijkstondGa naar voetnoot3. De grondlegger der nieuwere historische studien te onzent heeft aan François van Aerssen een honderdtal bladzijden gewijd die mij toeschijnen de beteekenis | |
[pagina 321]
| |
van dezen ongemeenen man tamelijk naauwkeurig te bepalenGa naar voetnoot1. Aerssen is buiten vergelijking de grootste diplomaat dien Nederland in de 17de eeuw heeft voortgebragt. Van zijne bijna zonder uitzondering in het fransch gestelde depeches kunnen de volgende proeven een denkbeeld geven. In 1605 klaagt hij Oldenbarnevelt, met wien hij op dat oogenblik nog in de beste verstandhouding leeft, zijn nood dat men aan het hof van Hendrik IV, waar hij sedert 1598 aangesteld is, hem niet-alleen laat voortsukkelen met den ondergeschikten titel van agent, maar, wat erger is, hem zoo kort houdt dat eene bevordering tot ambassadeur hem allesbehalve welkom wezen zou: ‘Je suis en une grande cour, chère, et à peu de gages, tousjours en voyage, et sans aucune récompense. Mes services sont fidèles, mes peines infinies, et mes plaintes véritables. Vous êtes mon patron, et je n'en espère rien que par vous. Le Roy me demandoit à l'arrivée si j'avays la qualité d'Ambassadeur ... Je ne la désire pas si ce n'est avec plus de gages, car je ne souffre que trop en ceste petitesse, et le lustre m'accableroit sans plus d'appuy. Je m'attends donq à vous comme à mon Maecenas’.Ga naar voetnoot2 Vele jaren daarna, in 1640, bevindt hij zich in Engeland en moet zich van eene dubbele opdragt kwij- | |
[pagina 322]
| |
ten: vooreerst de pil van 1639 vergulden toen de admiraal Tromp trots koning Karel I de spaansche vloot had aangetast onder het engelsch geschut van DuinsGa naar voetnoot1, en ten anderen de hand der jonge Maria Stuart voor den aanstaanden prins Willem II verwerven. Het kenschetst de zeden van den tijd in de hoogste kringen, wanneer Aerssen bij die gelegenheid, in een brief aan Frederik Hendrik, verhaalt dat mevrouw De Chevreuse, die met het doel Richelieu tegen te werken zich op dat oogenblik te Londen bevond, bij koningin Henriette eensklaps in ongenade gevallen is. Ten aanhoore van den franschen gezant heeft de engelsche koningin haar uitgemaakt voor eene ‘brouillonne, factieuse, menteuse, prometteuse, fardée, aux dentz pourries, folle’.Ga naar voetnoot2 ‘Je ne sçay point au vray le subject de sa disgrâce’, schrijft Aerssen drie weken later aan den prins, op de zaak terugkomend; ‘les qualités de prometteuse et trompeuse ne conviennent point à l'amour; son aage et beauté ne sont aussy plus pour donner de la jalousie. Mais l'occasion de l'esclat fut, qu'entrant en la chambre de la Royne, qu'elle trouva assez sérieuse, avec plusieurs dames, Mme de Chevreuse s'estoit mise à crier, haut et de plaine voix, s'adressant à Sa Majesté: “Madame! Madame! vous ne sçavez? il y a bien des nouvelles; la Royne vostre mère [de zes en zestigjarige Maria Medici] a changé de galand et accepté Digby”. Ce qu'elle réitéra plus de quatre fois, pressant toujours la Royne | |
[pagina 323]
| |
qui s'en destournoit, mais enfin, n'en pouvant plus s'échapper, toutte esmue et rougie luy reprocha: “Vous pensez parler de Craft et de vous”.’Ga naar voetnoot1 Ondanks dit incident bekwam de zoon van Frederik Hendrik zijne bruid. Ook in zijne andere zending slaagde Aerssen naar wensch, hoewel het geen geringe zaak was ‘d'endormir’, bij een op het punt van eer zoo gevoelig vorst als Karel I, ‘le faict de Duyns’. Sommige leden der Staten-Generaal vonden dat Aerssen, bij het geven van ophelderingen aan 's konings regering, de maat te buiten was gegaan en te nederig verschooning gevraagd had. Maar hij schreef aan Frederik Hendrik gehandeld te hebben in overleg met zijne mede-gezanten, en van oordeel te zijn dat de waardigheid van den Staat in allen deele door hem gehandhaafd was. ‘Nous avions concerté les termes par ensemble’, voegt hij er bij, ‘pour les approprier au temps, en addoucissant la pillule contre l'amertume, et pensions que l'honneur demeuroit à celuy qui avoit le proffit. Nous avons déduict la justice de notre action, et en paroles convenables à notre condition. C'est là où est le fond de l'affaire. Et ne doibt retourner à reproche d'accompagner un soufflet d'un doux langage’.Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 324]
| |
Dit laatste teekent met één trek Aerssen's opvatting van de taak der diplomatie, en den hoogen rang dien in de 17de eeuw de nederlandsche gezanten het gevoel hadden te bekleeden. |
|