Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
[pagina 250]
| |
de drukkerijen die boekenGa naar voetnoot1 en atlassenGa naar voetnoot2 vermenigvuldigden. Couranten, in den zin van dagbladen, bestonden nog niet, en eerst tegen het einde der eeuw of in het begin der volgende zouden de tijdschriften geboren wordenGa naar voetnoot3. De boekhandel daarentegen vormde een bloeijend bedrijfGa naar voetnoot4. De Waesberghe's te Rotterdam, de Blaeu's te Amsterdam, de Elzevier's te Leiden, tallooze andere drukkers en uitgevers, schonken den geleerden de voldoening hunne werken te zien verschijnen in een voegzaam gewaad. Van de zorg welke aan al dit latijn en grieksch besteed werd kwam een gedeelte ook de nationale dichters en de nationale prozaschrijvers ten goede. | |
[pagina 251]
| |
Liever echter kom ik met een enkel woord nog eens op Vondel terug, wiens beteekenis in de voorgaande bladzijden slechts onvolledig door mij aangeduid is. Hooft en Vondel hebben gedaan wat zij konden om het aan de rederijkerij ontwassen hollandsch tot eene wereldtaal te verheffen, en de voortreffelijkste geesten onder de andere volken zedelijk te dwingen voortaan ook het nederlandsch te beoefenen. Dat zij daarin niet geslaagd zijn moet voor een deel aan hun minder genie worden toegeschreven, voor een deel aan dezelfde omstandigheden die in het staatkundige Nederland hebben doen overvleugelen door EngelandGa naar voetnoot1. Ons tijdvak was voor de onroomsche volken van Europa ook in de poëzie een gewigtig oogenblik, en stelde eene zware taak. Het lutherdom, het kalvinisme, al de openbaringen van het protestantsch leven zonder onderscheid, waren uit volksbewegingen voortgekomen en verrieden een onbeschaafden, landelijken, boerschen oorsprong. Er was veel hebzucht bij in het spel geweest, veel eerzucht, veel haat; hartstogten die den natuurlijken inslag der vrijheidsliefde vormen, en de waarde van deze niet verkleinen, maar evenmin beschouwd kunnen worden als eene geschikte voorbereiding om tot eene veelzijdige poëzie te komen. Zij leeren kreten slaken, geen liederen zingen. Overdragtelijk gesproken verkeerden de protestantsche natien altegader in het geval van den aankomenden hebreeuwschen Saul, den zoon van Kis; rustiek jongeling. Te zamen door de Voorzienigheid uitgezon- | |
[pagina 252]
| |
den om eene kroon te zoeken, stond het te vreezen dat meer dan ééne van de reis slechts nuttige ezelinnen medebrengen zouGa naar voetnoot1. Noch de Duitschers hebben in de 17de eeuw den protestantschen letterpalm gewonnen, noch de skandinavische volken. Ook de Zwitsers of de Nederlanders niet, maar de Engelschen. Theologie, pedanterie, valsch vernuft, wansmaak, breedsprakigheid, langwijligheid, - van geen der gebreken, welke de nederlandsche letteren van het tijdvak ontsieren, is Milton geheel vrijgebleven. Niettemin heeft hij Europa bewogen naar zijn engelsch te luisteren, en het protestantisme voor eene tiende Muze te erkennenGa naar voetnoot2. Ik kan niet inzien dat het roomsch-worden van Vondel er toe heeft bijgedragen hem het vervullen dezer roeping te doen missen. Zijn horizont is er veeleer door uitgebreid, en het heeft zijne kundigheden, die reeds niet gewoon waren, nog doen toenemen. In elk geval is hij van het begin tot het einde, wat zijne algemeene denkwijze aangaat, dezelfde bijbelsche theoloog geblevenGa naar voetnoot3. Vondel heeft met de kathedraal van Utrecht gemeen dat, wanneer men hem bij de grootste dichters zijner eeuw en vóór hem in het buitenland vergelijkt, hij den | |
[pagina 253]
| |
indruk maakt een vernuft van den tweeden rang geweest te zijnGa naar voetnoot1. Werken van adem of omvang, die thans nog een volkomen genot aanbieden, zijn niet door hem voortgebragt. Hij heeft de europesche gedachte niet verrijkt met bijdragen die door de volken van ons werelddeel allengs als eene gemeenschappelijke bezitting zijn gaan aangemerkt worden. Hij en Hooft leveren het bewijs dat de Nederlanders der 17de eeuw meer in de wetenschappen dan in de letteren hebben uitgemunt. Beschouwt men hem daarentegen als nationale reliek, onder-onsje in den besten zin van het woord, dan vindt men Vondel zeer buitengewoon. Hij heeft onze taal schoone geluiden leeren voortbrengen, welke vóór hem uit haar mond nog niet vernomen waren. Op veel van het alledaagsche, in zijn tijd en in het verleden, had hij een dichterlijken blik. Het politiek pamflet wordt bij hem eene ode. Van de huwlijkstrouw en van de nachtegalen, van het menschelijk leven en van den sterrehemel, van de ligtzinnige zwanen en van het gevoelig ouderhart, van het geloof, de hoop, en de liefde, heeft hij onvergetelijke dingen gezegd. Hij is een dier dichters geweest aan welke binnen zijne eigen landpalen, van het eene geslacht op het andere, zoo vaak de standaard der kunst onzigtbaar wordt of te zeer daalt, een volk zich weder oprigten kan. |
|