Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
[pagina 233]
| |
gaat. Vandaar bij hem tamelijk scherpe lijnen van afscheiding; lijnen die in onze voorstelling allengs beelden en groepen worden. Één hoofdgroep vormen de navolgingen van het klassieke, die zijne hollandsche poëzie aan de latijnsche van Daniel Heinsius en Hugo de Groot verbinden en in het algemeen aan de filologische school. Het is zoo dat de resultaten, waartoe in de dagen van Vondel's opkomst te onzent de wetenschap der filologie geraakt was, door hem slechts gevulgariseerd worden. Op te gevorderden leeftijd gaat hij latijn en grieksch leeren, en blijft in de studie der oude talen te zeer dilettant. Met dit vulgariseren echter is het hem volle ernst. Niet alleen vertaalt hij stukken van den tragedieschrijver SenecaGa naar voetnoot1, de heldinnebrieven en de herscheppingen van OvidiusGa naar voetnoot2, de oden van Horatius, en tweemalen den geheelen Virgilius, - eerst in proza, dan in verzen, - maar hij schrijft ook eene tamelijk geleerde verhandeling over hetgeen vroeger en later is aangevoerd voor de stelling dat Homerus een grooter dichter dan Virgilius, Virgilius een grooter dichter dan Homerus geweest is. Hoewel hij geen namen van leidsche of andere professoren noemt, uit wier werken deze kennis door hem geput is, geeft hij zich toch geenszins voor haar vinder uit. Hij wil enkel referent zijnGa naar voetnoot3. | |
[pagina 234]
| |
Ook grieksche dichtwerken worden door hem overgezet; tragedien, of brokstukken uit tragedienGa naar voetnoot1; en het een bij het ander blijft van het begin tot het einde zijn tooneelarbeid beheerschen, die onder zijn werken zulk eene voorname plaats beslaat. Met uitzondering alleen der Leeuwendalers is al hetgeen Vondel voor den schouwburg schrijft onveranderlijk gevormd naar één model. Hetzij hij onderwerpen behandelt uit de nieuwere geschiedenis van Engeland of van ChinaGa naar voetnoot2; hetzij hij bij de christelijke kerkgeschiedenis aankloptGa naar voetnoot3, de jaarboeken van het middeneeuwsch Amsterdam opslaat, of Tacitus over Claudius CivilisGa naar voetnoot4; hetzij Flavius Josephus hem zijne stof levertGa naar voetnoot5, of het Oude TestamentGa naar voetnoot6, of de sage der antieke heldenGa naar voetnoot7, - altijd zijn het tooneelstukken van grieksch-romeinsch snit. Ner- | |
[pagina 235]
| |
gens worden de koren gemist; overal wijkt de handeling voor de redenering of het gesprek, of treedt voor beiden nu de alleenspraak in de plaats, dan het verhaal. Wij denken er bij aan een cliché of een patroon. Daarna komen in aanmerking, - niet de hollandsche schrijvers of dichters uit den voortijd, die nevens de klassieken Vondel's geest of Vondel's smaak helpen vormen, - maar de hollandsche gebeurtenissen zijner eigen dagen. Dit is een voornaam punt. Evenals Hooft uit zichzelf zijn proza haalt, doet Vondel het de taal zijner poëzie; en daaraan danken voor een niet klein gedeelte zijne gelegenheids-, zijne geschied-, zijne hekelzangen, en evenzoo de reijen zijner spelen, hunne bekoring. Uit niets blijkt dat ook maar één leermeester, dood of levend, een beslissend overwigt op hem uitoefent. Niemand kan het hollandsch boek noemen waaruit Vondel hollandsch zal geleerd hebbenGa naar voetnoot1. | |
[pagina 236]
| |
Leermeesters onder den blooten hemel daarentegen, hij telt ze bij de vleet. Het geheele tijdvak der vaderlandsche geschiedenis, hetwelk van den val van Oldenbarnevelt in 1619 zich uitstrekt tot den val van Jan de Witt in 1672, beleeft hij en maakt het mede als een veldtogt. Onder zijne oogen wordt Amsterdam de hoofdstad des lands. Hem persoonlijk treffen slagen der fortuin. Zijn vaderhart wordt bedroefd. Ook in zijn hoofd stormt het bijwijlen; tot hij van onroomsch roomsch wordt, en daar vrede bij vindt. Het eenige wat aan zijne openbare vorming ontbreekt, is les in de opgeruimdheid. De man der meer dan dertig treurspelen schrijft niet één blijspel. De theologie echter, welke bij hem als bij De Groot de plaats der vrolijkheid vervangt, doet zijne taalkennis geen schade. Deze schijnt toe te nemen, naarmate zijne geloofsverandering hem noodzaakt, in lierzangen, in eene epische proeve, in leerdichten, een grooter aantal vierkante roeden godgeleerdheid vol te schrijvenGa naar voetnoot1. Zijne heerschappij over taal- en dichtkunde groeit ten slotte zoozeer aan, dat zij eene eeuw na zijn dood de stof eener lijvige monografie leveren zalGa naar voetnoot2. Onze eeuw zal woordenboeken op Hooft en eene spraakleer van Vondel zien ontstaan. | |
[pagina 237]
| |
Eindelijk: de invloed der levende talen van het buitenland, voornamelijk van het fransch. Kort vóór Vondel werd te onzent aan de mogelijkheid geloofd dat de nederlandsche taalzuivering zou kunnen uitgaan van Duitschland. Bij Coornhert vindt men aanduidingen van dien aardGa naar voetnoot1. Duitschland echter stond door den dertigjarigen oorlog eerlang in zulke mate geteisterd te worden, dat met de kunst ook de letteren er tijdelijk moesten ondergaan. Er vallen uit Vondel's werken geen afdoende bewijzen bij te brengen dat hoogduitsche auteurs door hem bestudeerd of nagevolgd zijn. Evenmin had de skandinavische of de engelsche litteratuur vat op hem. Van de beweging op tooneelgebied in Engeland, uit welke Shakespeare was voortgekomen, is Vondel zich niet bewust geweest; of, heeft hij er van gehoord, noch zij wekte zijne belangstelling, noch daarna de poëzie of het proza van Milton. Aan zijne gemeenzame bekendheid met sommige Italianen kan niet getwijfeld worden. De eene helft zijner Leeuwendalers trok hij uit Guarini, de andere helft uit Tasso. Zeker, de herders en de herderinnen van Aminta (1581) en van den Pastor Fido (1585) zijn eigenlijk overbeschaafde jongelieden van het hof, die in keurige taal de keurigste gevoelens voordragen; terwijl in Vondel's landspel al dit uitgezochte vervangen wordt door boersche hartelijkheid. Doch Vondel had te rekenen met de amsterdamsche schouw- | |
[pagina 238]
| |
burgbezoekers van 1648, die, zonder deze of eene soortgelijke overzetting in het aarlanderveensch, het stuk niet zouden begrepen hebbenGa naar voetnoot1. Nog veel vertrouwelijker in elk geval dan zijn omgang met de Italianen was zijn verkeer met de Franschen, wier taal hij al vroeg zoo goed kende dat er van zijn drieëntwintigste jaar een tamelijk uitgebreid fransch vers zijner vinding bewaard gebleven isGa naar voetnoot2. Gelijk men zien kan uit de klagten van verschillende hollandsche dichters over fransche navolging in het begin der 17de eeuwGa naar voetnoot3, gaven ook in dit tijdvak de letteren van dat land te onzent den toon. De brekebeenen overdreven slechts hetgeen personen van gezag door hun voorbeeld wettigden. Coornhert volgde bij het overzetten van Boccaccio eene fransche vertaling; denkelijk die van Le Maçon. De Homerus dien Van Mander zijne landgenooten aanbood was de navolging eener fransche navolgingGa naar voetnoot4. Spieghel, Hooft, | |
[pagina 239]
| |
Beverwyck, kenden Montaigne van buiten. Hooft werd door zijne vrienden de nederlandsche Amyot genoemd, excerpeerde de militaire gedenkschriften van Montluc, schreef rijmpjes bij de tragische historien van Belleforest, en voerde bij ons de rhythmen van Ronsard en der Pléïade in. Bredero ontleende verschillende tooneelstukken aan het romantisch drama in Frankrijk, en trok zijne beste komedie uit de fransche vertaling van een spaanschen romanGa naar voetnoot1. Anna Roemers verdietschte de Emblemes Chrestiens van Georgette de MontenayGa naar voetnoot2. La Semaine of de Scheppingsweek, van Du Bartas, werd door een vriend van Constantyn Huygens in hollandsche verzen overgebragt. Vondel vertolkte breede fragmenten uit la Seconde Semaine van denzelfden. Niemand zal beweren dat de italiaansche letterkunde op onze nederlandsche der 17de eeuw geheel zonder invloed gebleven is. Een voldoend aantal op zichzelf staande proeven bewijzen het tegendeel. Van den invloed der spaansche kunnen uit Huygens en uit Cats beslissende getuigenissen aangevoerd wordenGa naar voetnoot3. Doch veel sterker was de fransche invloed. Geen sprekender voorbeeld, nevens de poëzie van Hooft, dan de treurspelen van Vondel. |
|