Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
XXXII [P.C. Hooft. De briefschrijver]De Nederlandsche Historien zouden mislukte kunst zijn, eene historische schilderij zonder waardigheid van koloriet of van toon, indien zij niet van het begin tot het einde, ook wanneer het aanbreken van een nieuwen en blijder dag er in doorschemert, zonder afwisseling een somber tafereel ontroldenGa naar voetnoot3. Zoo eischte het de stemming in Nederland gedurende de moeijelijke jaren over welke het verhaal zich uitstrekt, 1555-1587; jaren van strijd en van lijden, van haat en van vertwijfeling, van wanhopigen moed, welke door een nederlandsch dichter ónzer eeuw met één meesterlijken trek geteekend worden, wanneer hij zegt dat de zon die ze bescheen eene bloedkleur vertoondeGa naar voetnoot4. | |
[pagina 229]
| |
Hooft zelf echter wordt niet enkel uit dit geschiedwerk, maar ook (over zijne verzen heb ik kort geleden elders gesproken) uit zijne brieven gekend; en met grond kan beweerd worden dat, zoo alleen de Historien ons van de tweede helft der 16de eeuw een juist denkbeeld geven, alleen de Brieven dit van de eerste helft der 17de doen. Wij zouden eene valsche voorstelling van den schrijver bekomen, indien wij de eenen te zeer van de anderen scheiddenGa naar voetnoot1. Wanneer men van Hooft's brieven zegt dat zij naar de lamp rieken, dan bedoelt men wezenlijk dat hij de eerste Nederlander geweest is die in het nederlandsch heeft gedaan hetgeen vóór hem alle groote auteurs der renaissance, Italianen, Franschen, Engelschen, Duitschers, en ook de Nederlanders zelf, vaak in het latijn deden: brieven schrijven die bestemd waren als stijlproeven te dienen, kleine gedichten in proza, droefgeestig, ernstig, luimig, al naar de geest getuigde, of door de omstandigheden, ten einde den persoon aan wien men schreef in zekere stemming te brengen, geëischt werdGa naar voetnoot2. Teregt houden wij ons overtuigd dat Hooft in het leven noch zoo gemaakt was, noch zoo gezocht, noch altijd op die wijze met de punten der schoenen naar buiten liep. Het is bij hem, zoodra hij de pen opvat, een tot tweede natuur geworden aanwensel. Zelden dreef een schrijver de zorg voor zijn eigen proza ver- | |
[pagina 230]
| |
der dan Hooft. De groote meerderheid zijner brieven is enkel tot ons kunnen komen omdat wij er de minuten van bezitten, door hem en de zijnen bewaard. Niet alleen huwlijksaanvragen (gelijk aan de dame welke hij voor zijne tweede vrouw begeerde) stelde hij vóór het overschrijven tot in bijzonderheden vastGa naar voetnoot1, maar ook knorbrieven aan eene voormalige keukenmeidGa naar voetnoot2; ook, in kwaliteit als baljuw van Gooiland, dienstbrieven aan prins Maurits. Of het eene novelle ware vertelt hij den prins de geschiedenis van een gratie vragenden kerel uit Weesp, die, gesard door een gemeenen waard in die stad, aan dezen een manslag begaan heeft en, voortvlugtig, bij verstek gevonnisd is. Er zijn er een half dozijn van die soortGa naar voetnoot3. De beroemde brief aan Maria Tesselschade, over het verlies zijner eerste echtgenoot, is eene kleine zielkundige verhandeling. Het verschijnsel der smart wordt er met aandacht beschreven en wijsgeerig beoordeeld. Elke uitdrukking is afgewogenGa naar voetnoot4. Niet minder kunstig zijn vrolijker epistels, aan dezelfde en aan anderen. Figuurlijke gezegden worden volgehouden op eene wijze die van nadenken getuigt. Aardigheden hebben een begin, een midden, en een einde. Te bekwamer plaats verschijnen toespelingen op de oude of de nieuwere letteren: ‘U E. heeft hier haere muilen gelaeten. Dit 's een leelijke vergetelheit. Want het waer beter dat'er U E. de voeten vergeten | |
[pagina 231]
| |
had, en 't geen daer aen vast is. De vloer (acht jck) heeft U E. willen houden, ende ghy zijt haer ontslipt gelijk Corisca den Satyr, daer de perrujk in den loop bleef. En zeeker, steenen en planken leggen en treuren, om dat ze niet langer van die zoete treedtjens gestrookt worden. Niettemin, deze achteloosheit Uwer E. doet ons hoopen dat wy noch eenigh ander overschot zullen vinden, ende moghelijk U E. hart hier in eenighen kamerhoek zal vergeten zijn’.Ga naar voetnoot1 De straks vermelde brief aan Eerbaere Aeltjen de Lange tot Delft, dien wij te danken hebben aan de nasporingen van een nog te vroeg aan de wetenschap ontvallen geleerde onzer dagenGa naar voetnoot2, is eene merkwaardige proeve. Hooft daalt er af tot de bevatting eener wispelturige vrouw uit het volk, vroeger zijne getrouwe dienstbode, maar door de tegenspoeden van een doorgedreven huwlijk eene kwaadspreekster geworden, ook van de zijnen en van hem, en die hij daarom met opzet vermeden had te gaan bezoeken. ‘Nojt heb ick U geraeden Peel te trouwen’, schrijft hij haar, ‘maer ter contrarie hebt ghy, tegens mijnen raedt ende zin, schrijvens van hem aengenomen, ende hem verdaghvaert en gesproken ten hujze van mijnen zalighen vaeder, terwijl ick in de Beemster was... Indien Peel u gebonden of mishandelt heeft, dat is geschiedt bujten raedt ende daedt van my.... Niettegenstaende alle weldaeden lastert ghy my achter | |
[pagina 232]
| |
mijnen rugge; tegens uwe vrienden met woorden; tegens Adriaen Cornelissen met schrijven; ende in mijn aenzicht met uwen brief ende t'elkenmaele als ick met U spreek; ende loont alsoo goedt met quaedt. Hebt daerom niet vreemt te vinden dat ick U ongaerne bezoek; want ick en kan U niet helpen ende moet onverdient verwijt hooren’. In een historischen roman uit de 17de eeuw in Nederland, gelijk onze leeftijd ze Walter Scott leerde afzien, zou het beeld dezer Aaltje, uit Hooft's filippica naar voren getreden, de geschikte stof eener episode leveren kunnen. Ik geef slechts zooveel trekken als noodig zijn om te doen gevoelen dat de man der Nederlandsche Historien stilist en geoefend prozaschrijver blijft, ook wanneer hij voor een keer zijne renaissance-sieraden er aan geeft, en zijn best doet eenvoudig sterveling te schijnen. Zonder overdrijving kan niet beweerd worden dat de geheele verdere nederlandsche letterkunde van het tijdvak door Hooft's brieven in de schaduw gesteld wordt. Maar er is toch iets van aan. |
|