Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
DBNL Logo
DBNL Logo

Hoofdmenu

  • Literatuur & Taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taal
    • Limburgse literatuur
    • Friese literatuur
    • Surinaamse literatuur
    • Zuid-Afrikaanse literatuur
  • Selecties
    • Onze kinderboeken
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • E-books
    • Publiek Domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Gebruiksvoorwaarden
    • Hergebruik
    • Disclaimer
    • Informatie voor rechthebbenden
  • Over DBNL
    • Over DBNL
    • Contact
    • Veelgestelde vragen
    • Privacy
    • Toegankelijkheid
Het land van Rembrand

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6,34 MB)

ebook (4,11 MB)






Genre
non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre
non-fictie/geschiedenis-archeologie
non-fictie/geschiedenis/Opstand


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

 

Het land van Rembrand

(1882-1884)–Cd. Busken Huet

Studiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw


Vorige Volgende

XXX [P.C. Hooft. De geschiedschrijver]

Tot lof van den historieschrijver Hooft heb ik reeds vroeger gezegd dat wij nog heden met welgevallen zijne verzen, zijne brieven, en zijne geschiedenissen lezen4.

Ofschoon Hooft niet onder de eigenlijk gezegde filo-

[p. 217]

logen kan gerekend worden, moeten wij hem op dezen onmiddellijk laten volgen. Hetgeen hem meest van al kenmerkt is dat bij het schrijven over vaderlandsche geschiedenis een klassiek voorbeeld hem aanhoudend voor den geest gestaan heeft. Ook te dezen aanzien is zijne eerzucht geweest de vader der nederlandsche renaissance in het nederlandsch te worden.

De nationale historieschrijvers vóór Hooft, te rekenen van het doordringen der renaissance te onzent in de eerste helft der 16de eeuw, gaan uiteen in twee klassen. De eenen zijn kronijkschrijvers in het latijn, de anderen kronijkschrijvers in de landstaal.

Kronijkschrijvers noem ik hen in den technischen zin van het woord; niet om eene blaam te werpen op auteurs aan wier nasporingen wij voor onze kennis van het verleden groote verpligting hebben, maar alleen om hunne plaats aan te duiden in de geschiedenis van het vak.

Reynier Snoy, Willem Hermansz, Lambertus Hortensius, Hadrianus Iunius, Jan van der Does, Ubbo Emmius, bezigen wel is waar het latijn, maar stellen zich niet ten doel, wat den vorm betreft, dezen of genen auteur der oudheid na te volgen. Hun oogmerk is alleen de ware toedragt en den juisten zamenhang van nederlandsche gebeurtenissen op te sporen, de eenen voorgevallen niet lang geleden, de anderen vergelijkenderwijs tot de hooge oudheid behoorend. Zij bezigen daarbij een idioom verschillend van de moedertaal, en ook toen algemeener verstaanbaar dan deze. Dit is al1.

[p. 218]

Van Reyd, Van Meteren, Bor, en wie daarna verder in aanmerking mogen komen, hebben geen klassieke opleiding ontvangen. Van Reyd is een gewezen militair, overgegaan in de burgerlijke staatsdienst; Van Meteren een koopman; Bor een voormalig apteker. Hunne kennis aan het latijn reikt niet verder dan de onze tegenwoordig. Zij schrijven hollandsch evenals wij, regt en slegt. Hun hoofdonderwerp is de oorlog met Spanje, voor zoo ver zij dien beleefd hebben1. Hunne wijsbegeerte der geschiedenis ontleenen zij aan den bijbel, toegepast op de lotgevallen der in opstand gekomen nederlandsche provincien. Zij zijn kalvinisten, in elk geval warme protestanten; en zoowel personen als zaken worden daarnaar door hen beoordeeld. Maar hunne gemoedelijkheid in het opsporen der waarheid, hunne vlijt bij het verzamelen van bouwstoffen, hun toeleg zooveel mogelijk slechts authentieke stukken mede te deelen, zijn voorbeeldig. Ook gebeurt het eene enkele maal dat zij in hunne eenvoudigheid, ondanks hunne rederijkersvormen, den waren dichterlijken toon gelukkiger treffen dan wel eens gedaan wordt door dichters van beroep2.

In dit laatste punt ontmoeten hunne kronijken de

[p. 219]

historien van Hooft, insgelijks overvloeijend van dichterlijke trekken1; maar verder reikt de overeenkomst niet. Zij behooren tot eene geheel andere school dan hij. Hooft is bovenal een schrijver, de anderen zijn bovenal onderzoekers.

Slechts twee nederlandsche werken der 17de eeuw, de latijnsche Geschiedenissen van Hugo de Groot en de latijnsche Jaarboeken van Matthaeus Vossius, kunnen, wat den vorm betreft, met Hooft's Historien vergeleken worden; en meer is niet noodig om ons te doen beseffen hoe ver Hooft aan den eenen kant van de kunstelooze annalisten in de landstaal staat, hoe digt hij aan den anderen hunne konfraters uit de filologische school nadert.

Daar het boek van Vossius Jr. over een veel ouder tijdperk der vaderlandsche geschiedenis loopt en onvoltooid gebleven is, behoef ik er niet verder over te spreken. Genoeg dat Vossius, geheel in den geest zijner eeuw, den romeinschen historieschrijver Livius tot model gekozen had, en zijn latijn daarvan doorgaans eene décalque is. Betwistbare verdienste naar het oordeel onzer dagen, maar toen eene krachtige aanbeveling2.

Veel sterker is de overeenkomst met De Groot. Onafhankelijk van elkander stellen beide mannen zich voor, de geschiedenis van den opstand te schrijven;

[p. 220]

onafhankelijk van elkander wijden zij hunne beste krachten aan het bestuderen van zeker aantal gewigtige jaren; onafhankelijk van elkander bootsen zij, de een in het latijn, de ander in het hollandsch, den stijl van Tacitus na1. Toen Hooft zich aan het redigeren zette wist hij niet dat De Groot, wiens arbeid in portefeuille gebleven was, reeds eenige jaren te voren hem eene vlieg had afgevangen. Toen De Groot te Parijs in 1642 de eerste twintig boeken der Nederlandsche Historien ontving, kon hij met den besten wil, al zou hij lust hebben gehad, Hooft niet van plagiaat beschuldigen2.

Ook was er van plagiaat geen kwestie; en onze tijd doet onregt, wanneer wij Hooft verwijten zich naar een antiek historieschrijver geregeld te hebben3. Wij zelf handelen niet anders, al verschillen de namen

[p. 221]

onzer afgoden. De eenen volgen wij Hallam of Macaulay of Carlyle na, de anderen Ranke, de anderen Michelet of Taine. Teregt betwisten wij het nageslacht de bevoegdheid, alleen op dien grond ons te veroordeelen.

4
Hiervóór, II1 129.
1
De Wind, Bibliotheek der N. Geschiedschrijvers, 1835. - Over Willem Hermansz hiervóór, I 298, 309 noot 1, 371. - Over Hadrianus Iunius, II1 26 vgg. - Over Ubbo Emmius, II2 11 vgg. - Snoy beweert in het hollandsch geschreven te hebben, doch men kent alleen den latijnschen tekst. - Monografie over Lambertus Hortensius door G. Mees, 1836.
1
Van Reyd's verhaal is inzonderheid belangrijk voor de kennis der jaren 1583-1601. - Van Meteren geeft den geheelen strijd tot en met 1611. - Bor's kronijk omvat de jaren 1555-1600.
2
Hiervóór, II1 179 en noot 2.
1
‘Taafereelen vol leevens, daer zich de geest der poëzye, op verscheide plaatzen, met veele schrandere slaagen laat zien en hooren.’ G. Brandt, Leven van Hooft.
2
De Annales van Matthaeus Vossius behandelen in twintig boeken de oorsprongen der nederlandsche geschiedenis tot en met 1433, einde der regering van Jacoba van Beijeren.
1
Hooft's Historien gaan van 1555 tot 1587 en waren bestemd vervolgd te worden tot het Bestand van 1609. Met 1609 eindigen ook de Historien van De Groot, overigens veel beknopter.
2
Hugo de Groot aan Willem de Groot, 24 Januarij 1643, over de Historien van Hooft. Brieven No 636, Appendix: ‘Historiam Hoofdii legere coepi, est opus egregium. Non placebit forte aliis dictio antiquaria. Sed praecessit in tali scribendi genere eum Thucydides, et Sallustius... et nullo minor Tacitus’. Over zijn eigen navolgen van Tacitus geen woord. - Hooft aan Hugo de Groot, over den historiestijl, Muiden 19 Mei 1618. Bij Van Vloten, No 75.
3
Groen van Prinsterer: ‘Peut-être les admirateurs de Hooft nous reprocheront de n'avoir presque jamais fait mention de celui qu'ils appellent le Tacite des Pays-Bas... Nous aimons beaucoup plus la rude et naïve simplicité des écrivains à la manière de Bor, que cette composition au style prétentieux et aux couleurs éblouissantes, où la forme souvent emporte le fond. Quelque grand que puisse être le mérite de Hooft sous le rapport littéraire, nous ne voyons pas que l'histoire ait beaucoup profité de son travail’. Archives 1ste Reeks, 1ste Deel, 2de Druk, 1841, Prolégomènes bladz. 38*.

Vorige Volgende

Over dit hoofdstuk/artikel

over Alle de gedrukte werken 1611-1738. Deel 4 en 5. Nederlandsche Historien


over P.C. Hooft