Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
XVII [De geneeskunde. Boerhaave]De plaats, door Boerhaave in zijne eeuw vervuldGa naar voetnoot2, wordt best van al afgemeten naar het schijnbaar nietige in de bijzonderheden welke het geheugen der nakomelingschap omtrent zijn levensloop bewaard heeft. Slechts wanneer het zondagskinderen geldt, teekent de geschiedenis zulke banaliteiten op. Het was braaf en hartelijk dat de Leidenaren in 1722, toen Boerhaave van eene gevaarlijke ziekte gelukkig hersteld was, te zijner eer eene algemeene illuminatie ontstakenGa naar voetnoot3. Zij hadden aan den professor, die | |
[pagina 107]
| |
uit Nederland zelf en uit den vreemde zoo vele jongelieden naar de leidsche hoogeschool lokte, wezenlijke verpligtingen. De tijdelijke welvaart der stad was voor een deel vastgezet op Boerhaave's hoofd. Meer dan één vetpot kon er op overschieten. De beroemde Von Haller verhaalt met aandoening, in kunstig latijn, dat hij den waardigen grijsaard keer op keer, bij het krieken van den dag, met klompen aan de voeten eensklaps in den Hortus Botanicus heeft zien verschijnen, aandachtig het groeijen en bloeijen zijner medicinale en andere planten gadeslaandeGa naar voetnoot1. Er was van de 17de op de 18de eeuw geen rentenier in Nederland, die ten aanzien zijner tulpe- of zijner rozebedden niet dagelijks hetzelfde deed. Doch alleen wanneer het Boerhaave betrof achtte men het de moeite waard de gebeurtenis te boeken. Wanneer Boerhaave vertrouwelijk naar Weenen schrijft aan zijn vriend Bassand, den keizerlijken lijfarts, dan vinden wij het natuurlijk hem dezen geluk te hooren wenschen met het bezit van een muzikaal en lievenswaardig dochtertje, dat 's avonds door haar zang en haar klavecimbaal-spel haar vader de beslommeringen der praktijk van 's morgens deed vergeten. ‘Ik spreek bij ondervinding’, voegt hij er dankbaar bij; ‘mijn | |
[pagina 108]
| |
dochter verpoost zich op dezelfde wijze van meer inspannende studien, waarmede zij haar geest op niet ongelukkige wijze, durf ik zeggen, beschaaft’.Ga naar voetnoot1 Zoo beroemd echter was Boerhaave, dat zijne lofredenaren daags na zijn dood op zulke kleine trekken als aangevallen zijn, ten einde ook voor het huiselijk leven van den man, die uitmuntte in de wetenschap en voor het welzijn zijner medeburgers als konsulterend geneesheer zich afsloofde, onzen eerbied en ons medegevoel te vragen. Dat hij beminlijk was, dit zagen wij uit zijne schier vaderlijke zorgen voor de nagelaten handschriften en teekeningen van Swammerdam. Niet alleen paste hij uit zijn eigen zak vele honderden guldens bij, ten einde in het bezit dier verdwaalde papieren te geraken, maar ondersteunde de kostbare uitgaaf van den Bijbel der Natuur met het volle gezag van zijn naam, en van zijn krediet in de wetenschappelijke wereldGa naar voetnoot2. Een merkwaardig bewijs van het vertrouwen dat men te Leiden in zijn persoon en zijn karakter stelde, | |
[pagina 109]
| |
is dat weinige maanden vóór zijn dood, toen door hemzelf en alle deskundigen aan zijn herstel gewanhoopt werd, de sekretaris van curatoren en burgemeesteren hem namens dezen over de keus van een geschikt opvolger is gaan raadplegen. Boerhaave's advies luidde, gelijk bekend is, dat meest van al in het belang der akademie gehandeld zou worden indien men geen nieuw hoogleeraar benoemde in zijne plaats, maar zijne lessen onder vier reeds vroeger aangestelden verdeelde, voor wier bekwaamheid en ijver hij meende te mogen instaanGa naar voetnoot1. De termen van het onderhoud, opgeteekend door den sekretaris-zelf die met het overbrengen der kiesche boodschap belast werd, zijn klassiek: ‘Acces verzogt door een brieff. ‘Tegen vier uuren geadmitteert. ‘Geproponeert: dat onnut was de Heer Boerhaven by introductie van de agting van de HH. Curateuren en Burgermeesteren te willen verzekeren. ‘Dat die commissie uyt hooge agting van syne merites voortquam; ende dat de gevoeligheyt van Curateuren en Burgermeesteren over syne seer ongemakklyke toestandt, niet minder was als de veneratie voor syne gedistingueerde diensten. ‘Dat de gemeene beschryvingh van syn ongemak mede bragt een bekommerlykheyt, of heb Godt behagen zoude hem by 't leven te behouden, off anders van hem te disponeren. ‘Dat men wel niet gewoon was zulx aan een pa- | |
[pagina 110]
| |
tient voor te houden; maar dat men geconsidereert hadt dat de speculatien over de nietigheyt van 's menschen leven, welke hem duizend malen waren voorgekomen, en de christelijke philosophie welke hy in syn leven daar op geoeffend hadt, syne ziel genoeg gesterkt hadt om in dit voorstel niets ongevoegelyx te vinden. ‘Dat het ongemak daar zijnde, Curateuren en Burgermeesteren Godt wel baden deze omstandigheyt ten besten te schikken, dogh dat, ingevalle het Godt anders behaagden, door syn overlyden de Universiteit een irreparabele schade zoude lyden. ‘Dat daarom Curateuren en Burgermeesteren, willende voorsien voor zoo ver het aan hun Ed. Gr. Achtb. ende de menschelyke wijsheidt gepermitteert was, goedgevonden hadden my te gelasten: ‘Hem te versoeken omme de HH. Curateuren en Burgermeesteren volgens syne gewoone opregtigheidt en hartelijke lieffde voor het welsijn van de Universiteit te willen adviseren, wie hij oordeelde dat tot de meeste celebriteit van d'Academie na hem syn plaats zoude kunnen vervullen.’Ga naar voetnoot1 Het kenmerkt den tijd, het land, het hooger onderwijs, de curatoren, en Boerhaave zelf, dat bij deze gelegenheid de naam zelfs niet genoemd is van een | |
[pagina 111]
| |
man, toen in den vollen bloei des levens, Nederlander van geboorte, te Leiden wel bekend, uitnemend leerling en eerbiedig bewonderaar van Boerhaave, in alles aangewezen om dezen op te volgen. Van Swieten bedoel ik, die naderhand te Weenen, door zijn reorganiseren van het hooger medisch onderwijs in Oostenrijk, zich eene eervolle stelling veroverd, en door het schrijven van een uitgebreiden kommentaar bij Boerhaave's handboek over het waarnemen en genezen van ziekten, bijna meer dan iemand anders in Europa voor het bevestigen van den roem en den invloed zijns leermeesters gedaan heeftGa naar voetnoot1. Doch Van Swieten was roomsch; en bij de toen heerschende begrippen omtrent godsdienstvrijheid werd ook in Nederland, waar de openbare zeden voor het overige zich betrekkelijk door verdraagzaamheid onderscheidden, dit als een zoo volstrekte hinderpaal voor het bekleeden van een professoraat aangemerkt, zij het in de medicijnen, dat noch Van Swieten zelf, noch Boerhaave, noch de bestuurders der leidsche hoogeschool, één oogenblik aan de mogelijkheid gedacht hebben hem in aanmerking te doen komenGa naar voetnoot2. | |
[pagina 112]
| |
Zelfs niet als privaat-docent werd Van Swieten door de curatoren te Leiden geduld, of zag hij kans er zich te handhaven. Toen hij vier jaren vóór Boerhaave's overlijden het beproefde, stuitte hij op een onverzettelijken onwil. Een ambtgenoot van Boerhaave verkreeg van het bestuur der akademie dat aan doctor Van Swieten het houden van vrije kolleges verboden zou worden; het bestuur deed bij pedels-exploit den privaat-docent zijn vonnis beteekenen; en de magtelooze legde het hoofd in den schootGa naar voetnoot1. Het kon bezwaarlijk anders, zien wij, of Nederland moest, bij het ten einde spoeden van het tijdvak over hetwelk onze beschouwingen zich uitstrekken, in verval geraken. Met het meeste regt beroemde men er zich op, een man als Boerhaave te hebben voortgebragt; doch bedacht niet dat alleen een gelukkig toeval oorzaak was van Boerhaave's gereformeerde orthodoxie, en ook hij voor de wetenschap te onzent ver- | |
[pagina 113]
| |
loren zou zijn geweest, indien, naar de zegswijze van den akademischen sekretaris, het God behaagd had op zulke wijze ‘van hem te disponeren’ dat hij uit joodsche of uit katholieke ouders geboren was. De vijandige gezindheid van het protestantisme ten aanzien der wetenschap had zachtere vormen aangenomen; de dagen der regtstreeksche vervolging waren voorbij, en zouden niet terugkeeren. Maar de gezindheid zelve was niet verflaauwd. Liever dan in Van Swieten's persoon te Leiden aan de wetenschap den triomf van een pausgezind professor te gunnen, liet men elders hem een goed heenkomen zoeken en aan eene vreemde universiteit de krachten wijden met welke zijn geboortegrond hem toegerust had. Gewis ontsproot deze bekrompenheid uit een eervol vertrouwen in de toekomst van het kalvinisme. Men onderstelde dat God, die ten behoeve van het hooger onderwijs in de Zeven-Provincien reeds zoo vele bekwame geloofsgenooten verwekt had, het niet aan waardige opvolgers zou laten ontbreken. Zijn aangezigt bleef naar het uitverkoren volk gekeerd. Aan een zoo volgeladen boom konden één of meer roomsche pruimen zonder schade gemist worden. |
|