Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
XVI [De geneeskunde. Joan van Beverwyck]Als geneesheer heeft Boerhaave in Nederland een voorganger gehad die als man der wetenschap niet aan zijn schouder kwam, maar om zijne veelzijdige letterkundige ontwikkeling, zijn vernuft, zijn schrijftalent, - en ook omdat zijne werken ons een denkbeeld geven van den stand der geneeskundige beschaving te onzent vóór Boerhaave, - in het voorbijgaan behoort vermeld te worden. Ik heb Joan van Beverwyck genoemd, den dordrechtschen geneesheer en schepen, den vereerder van Jacob Cats, den akademievriend van Nicolaas Tulp, den staden ambtgenoot van Daniel Jonctijs; wiens Schat der Gesontheyt, zoo men wil, meer een lees- en prenteboek dan een leerboek vormde, doch wiens Heelkonste, wiens Hollandtsche Geneesmiddelen, wiens ziekteleer of Schat der Ongesontheyt vooral, het bewijs leverden dat hij | |
[pagina 100]
| |
voor populair wetenschappelijk vakschrijver in de wieg gelegd was. Van Beverwyck (1594-1647) is betrekkelijk vroeg gestorven, slechts twee- of drieënvijftig jaren oud; doch om zulk eene levendige herinnering te hebben kunnen nalaten, moet hij in zijne soort een buitengewoon man geweest zijnGa naar voetnoot1. Wanneer men Beverwyck lezend zich over zijne naieveteiten verwondert, dan moet niet vergeten worden dat hij zijne studien te Leiden reeds voltooid had, en zich gereed maakte verschillende buitenlandsche akademien te gaan bezoeken, toen in een te Amsterdam verschenen boek van 1614, opgedragen aan de Staten van Zeeland en geschreven door een medicus van zekeren naam te Middelburg, omtrent het gros der nederlandsche geneesheeren en nederlandsche apothekers dier dagen het volgende kon gezegd worden: ‘Hedendaags ziet men verloopen papen, kosters, schoenlappers, kleermakers, toovenaars, zich voor medicijns uitgeven. De apothekers zijn meest onkundige lieden, kennen naauwlijks de kruiden die zij moeten gebruiken, en verstaan naauwlijks latijn om zich verder te bekwamen. De confectien of zamengestelde middelen, theriac, mithridaat, en soortgelijken, worden uit Italie ontboden, uit Venetie of Padua, of gebrekkig nagemaakt. Toezigt is er niet. Er wordt geen onderzoek naar hunne bekwaamheid gedaan. Ook oefenen | |
[pagina 101]
| |
zij, door tegen vermeende kwalen geneesmiddelen af te geven, ondershands de geneeskunst uit, en zijn de goede geneesheeren, wanneer dezen de recepten niet aan hun winkel laten gereed maken, vijandig. Vooral na het jaar 1567, toen de hertog van Alva naar Brussel kwam, zijn kwakzalvers en slechte apothekers uit Vlaanderen de noordelijke Nederlanden komen overstroomen, om daar hunne bedriegelijke kunst uit te oefenen’.Ga naar voetnoot1 En zijn niet Molière's satiren tegen de artsen en de pharmaceuten ons ten waarborg dat, langer dan eene halve eeuw daarna, in een land als Frankrijk, het bedrijf even weinig hoogachting verdiende? Zij is van 1673 de komedie, waar, bij het opgaan van het gordijn, een denkbeeldig kranke met welgevallen de rekening van zijn apotheker zit na te cijferen en, terwijl hij de prijzen noemt, de middelen niet onvermeld laat: ‘Trois et deux font cinq, et cinq font dix, et dix font vingt; trois et deux font cinq. Plus, du vingt-quatrième, un petit clystère insinuatif, préparatif et remollient, pour amollir, humecter et rafraîchir les entrailles de monsieur. Ce qui me plaît de monsieur Fleurant, mon apothicaire, c'est que ses parties sont toujours fort civiles. Les entrailles de monsieur, trente sols. Oui; mais, monsìeur Fleurant, ce n'est pas tout que d'être civil; il faut aussi être raisonnable, et ne pas écorcher les malades. Trente sols un lave- | |
[pagina 102]
| |
ment! Je suis votre serviteur, je vous l'ai déjà dit; vous ne me les avez mis dans les autres parties que vingt sols; et vingt sols en langage d'apothicaire, c'est à dire dix sols; les voilà, dix sols. Plus, dudit jour, un bon clystère détersif, composé avec catholicon double, rhubarbe, miel rosat, et autres, suivant l'ordonnance, pour balayer, laver et nettoyer le bas-ventre de monsieur, trente sols. Avec votre permission, dix sols. Plus, dudit jour, le soir, un julep hépatique, soporatif et somnifère, composé pour faire dormir monsieur, trentecinq-sols. Je ne me plains pas de celui-là, car il me fit bien dormir. Dix, quinze, seize, et dix-sept sols six deniers. Plus, du vingt-cinquième, une bonne médecine purgative et corroborative, composée de casse récente avec séné levantin, et autres, suivant l'ordonnance de monsieur Purgon, pour expulser et évacuer la bile de monsieur, quatre livres. Ah! monsieur Fleurant, c'est se moquer: il faut vivre avec les malades. Monsieur Purgon ne vous a pas ordonné de mettre quatre francs. Mettez, mettez trois livres, s'il vous plaît’....Ga naar voetnoot1 Had Beverwyck deze bladzijde kunnen lezen, hij zou gelagchen hebben; doch onder protest. De geneeswijze van Monsieur Purgon hield hij tot op zekere hoogte voor aanbevelenswaardig, en het verwonderde hem dat zijne landgenooten haar als een schrikbeeld aanmerktenGa naar voetnoot2. Niets loffelijker in zijne oogen, dit spreekt, | |
[pagina 103]
| |
dan de opvoeding van fransche artsenijmengers als Monsieur Fleurant; vergeleken bij de onhebbelijkheid hunner standgenooten in Nederland, naar de schildering van wijlen kollega Lobel te Middelburg. Montaigne's paradoxen, tot staving van de magteloosheid der geneeskunst en de onvermijdelijke kwakzalverij van hen die haar uitoefenden, werden door Van Beverwyck in een afzonderlijk traktaat stuk voor stuk wederlegdGa naar voetnoot1. Hij was een regtzinnig gildebroeder, en geloofde onvoorwaardelijk in zijne kunst. ‘Al heeft ons leven na den val den meesten glants verloren’, zegt hij, ‘soo en is het evenwel soodanigh niet oft is ten minsten noch wel voor de doot te kiesen’; en hij herinnert aan AEsopus' geestige fabel van den kwanswijs levensmoeden houthakker die, toen de aangeroepen Dood verscheen en vroeg wat er van zijne dienst was, ijlings antwoordde: ‘Mij dezen takkebos, bid ik u, op den rug te helpen tillenGa naar voetnoot2. Uit dit alles leeren wij den man kennen die een tijd van overgang beleeft en aan veel verouderds blijft vasthouden, doch tegelijk een open oog voor het goede | |
[pagina 104]
| |
in het nieuwe heeft. ‘Schandelijk’, verhaalt hij, puttend uit de reisherinneringen zijner jeugd, ‘schandelijk werd in 1615 gehandeld bij de doktorale promotien te Caen, Orleans, en Montpellier. Daarom werd in sommige steden van Frankrijk geen doktor, - waar ook bevorderd, - tot de uitoefening der kunst toegelaten, voor en aleer hij wederom bij de geneesmeesters van de plaats wel ondervraagd en voor bekwaam gekeurd was. In Spanje wordt aan de gepromoveerden hun diploma niet eerder afgegeven, voordat zij nog twee jaren met hunne meesters bij de zieken gaan. In Italie wordt zelden iemand gepromoveerd, die niet alle dagen bij de professoren in huis proef geeft van zijne wetenschap en hen in de praktijk volgt. Hetwelk nu, 1641, te Leiden tot groot voordeel van de gemeene zaak alzoo in 't werk gesteld wordt’.Ga naar voetnoot1 Hij verkondigt algemeene beginselen welke den zelfstandigen onderzoeker verraden: ‘Sommige menschen eygenen haer sinnen aan een seker ghevoelen toe, en, door die nootsakelijckheyt verbonden blijvende, moeten dickwils ook 't ghene sy by haerselven niet goet en vinden, om stantvastigh te schijnen, voorstaen en beweren. My en behaeght niet in yemandts woorden te sweren, maer de waerheydt alleen voor oogen hebbende, alles vryelijck t'ondersoecken’.Ga naar voetnoot2 Het is hem in het geheel niet onbekend dat sommigen zijner ambtgenooten, enkel om het gewin, de menigte in haar bijgeloof bevestigen. ‘Doctor Crellius’, | |
[pagina 105]
| |
vertelt hij met smaak, als gold het de beschrijving eener schilderij van Jan Steen of Gerard Dou, ‘doctor Crellius, voor eenighe jaren medecijn te Dordrecht, die grooten loop van water te besien had, ghevraegt zijnde wat hij daer uyt sagh, gaf voor antwoort: Ten minsten een ofte twee schellinghen’.Ga naar voetnoot1 Van het toedienen van slaapmiddelen aan krijtende kinderen 's nachts is hij een verklaard tegenstander, en schroomt niet de dordrechtsche moeders, onder welken dit expedient tamelijk algemeen in achting schijnt geweest te zijn, deswege in het openbaar de les te lezen. ‘Ick en sta nimmer tegens den avont hier in den apotheek’, luidt zijne filippica, ‘of daer werdt van ontallijcke luyden ghehaelt kinderrust: een conserfken dat sijn voornaemste kracht uyt de slaepbollen heeft. Een seer boose en schadelijcke gewoonte, en die ons metter tijdt het landt wel mocht vol gecken brenghen’.Ga naar voetnoot2 Ziedaar een praktiserend geneesheer zoo verlicht als in de eerste helft der 17de eeuw Europa of Nederland er één had aan te wijzen; tijdperk van hetwelk men in onze dagen heeft kunnen zeggen: ‘Hoe heilzaam de stichting der leidsche, en een weinig later die der franeker hoogeschool, wezenlijk geweest zij; hoe verdienstelijk, gedurende de eerste jaren, de pogingen waren van niet weinige harer leerlingen, - toch bleven de oude gewettigde dwaalbegrippen, astrologie, alchemie, en eene duistere schoolsche wijsbegeerte, de hersenen bedwelmen van schijnbaar niet ongeleerde, | |
[pagina 106]
| |
doch aan de oude leerstellingen hardnekkig verslaafde geneeskundigen’.Ga naar voetnoot1 |
|