Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
XIV [Het mikroskoop. Antony van Leeuwenhoek]Leeuwenhoek kende Swammerdam persoonlijk. Men meent zelfs te weten dat Swammerdam's twist met Reynier de Graaf, welke voor beiden van zoo noodlottige gevolgen zou zijn, te zijnen huize heeft plaats gehadGa naar voetnoot2. Ook Christiaan Huygens kende hij, en bewonderde hem zeer. Hartsoeker bestreed hemGa naar voetnoot3. Zonder geheel en al buiten de akademische wereld te staan, eene wereld voor welke het weten te vaak en te ligt in roemzucht of in schoolwijsheid ontaardt, was Leeuwenhoek zich zeer wel bewust niet tot eene kliek te behooren. Toen de leden van een leuvensch genootschap in | |
[pagina 84]
| |
1716 de reeds genoemde zilveren medalje met zijne beeldtenis hadden doen slaan, en dit huldeblijk tegelijk met een latijnsch vers hem toegezonden was, schreef hij terug: ‘Als ik gedenk aan de loftuytingen die in UEd. brief ende in het lofdigt werden gemelt, soo werde ik niet alleen schaamroot, maar myn oogen tranen meermalen. Te meer omdat myn arbeyt, dien ik veel jaren achter een gedaan hebbe, niet geweest is om den lof dien ik nu geniet daar door te bejagen, maar meest uit een drift van weetgierigheyt, die in my meer woont, gelijk ik merk, als in vele andere menschen’. Leeuwenhoek telde op dat tijdstip vier en tachtig jaren. Als Leibniz (want ook met dezen was hij in korrespondentie) den ouden man op een keer aanmoedigt het geheim zijner kunst van lenze-slijpen mede te deelen aan het opkomend geslacht, dan antwoordt hij: ‘Om jonge luyden tot het slypen van glazen aan te voeren, ende als een School op te rigten, daer uyt kan ik niet sien dat veel soude voortkomen. Want door myne ontdekkingen, en slypen van glasen, syn veele studenten tot Leyden aangemoedigt; ende daar syn drie glase-slypers geweest by dewelke de studenten het glasen slypen gingen leeren. Maar wat is er van voortgekomen? Niets, soo veel my bekent is; omdat meest alle de studien daarop uytkomen om door de wetenschappen gelt te bekomen, of wel door geleertheid geagt te syn. Ende dat steekt in het glas te slypen, ende in het ontdekken van de saaken die voor onse oogen verborgen syn, niet. Daarenboven syn de meeste menschen niet weetgierig; ja eenigen, daar | |
[pagina 85]
| |
men het niet van behoorde te wagten, seggen: Wat is 'er aan gelegen of wy het weten?’Ga naar voetnoot1 In hare eenvoudigheid en hare zachtzinnigheid, bij niet ontbrekende ironie, is dit misschien de beste en meest afdoende kritiek van het hooger onderwijs der 17de eeuw in Nederland. De bestuurders der Académie des Sciences te Parijs en der londensche Royal Society hadden fijner neuzen dan de meeste curatoren onzer universiteiten. Er bestonden te onzent tal van afrigtingscholen waar, met minder of meer omslag, het gemiddelde der beschaafde Nederlanders van kundigheden voorzien werden, bruikbaar in de maatschappij; de eenen als theologen, de anderen als filologen, als juristen, als medici. Doch om hetgeen de wetenschappen welbezien vooruitbragt moest men daar in den regel niet komen. Ook op het gebied der natuurkennis waren de geniale uitzonderingen er schaarsch. Eene der schitterendsten daaronder is omstreeks het einde van ons tijdvak Boerhaave geweest (1668-1738), die als medicus de leidsche akademie eene vermaardheid bezorgde, welke zij daarvóór meest van al aan hare litteratoren dankte. Daarbij, al blijft men binnen de grenzen der medische fakulteit, een van de meest encyklopedische vernuften der eeuw; zoodat men tegelijk hem niet alleen in de ziekteleer ziet uitmunten, maar ook de anatomie beoefenen, de chemie, de botanie. De natuurwetenschappen hebben in de Zeven-Provincien bijna niemand voortgebragt wiens persoon of wiens werk, van nabij of van verre, zich | |
[pagina 86]
| |
niet op de eene of andere wijze aan de herinnering van Boerhaave laat vastknoopen. Evenals Oldenbarnevelt de oudere en de jongere staatslieden, De Ruyter de admiralen, Vondel de dichters, Rembrand de schilders, zoo vertegenwoordigt Boerhaave voor het nageslacht de geheele teelt der natuuronderzoekers. Een klein getal van dezen behooren door ons herdacht te worden, al moeten wij ons beperken tot hen die in de kolonien zich onderscheiden hebben. |
|