Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
[pagina 409]
| |
behoeft niet in bijzonderheden getreden te worden. Te dien aanzien onderscheidt het Amsterdam waarvan wij spreken zich niet kenmerkend van andere welvarende steden in Nederland, - of het moet zijn door een Begijnhof waar men, in het hart der hervormd geworden stad, onder de schuts van twee of drie dozijn ongehuwde roomsche vrouwen, met een pastoor en een kapelaan aan het hoofd, het onschadelijk gemaakt katholicisme zich aan een voortbestaan ziet helpen. Een goed algemeen denkbeeld van den toenemenden omvang der stad, en het klimmend cijfer harer bevolking, geven de ontvangsten en uitgaven der gereformeerde diakonie. In het eerste jaar van Amsterdams overgaan tot de nieuwe orde van zaken, 1578, deelen de hervormde diakenen ƒ1745 uit, en komen zij ƒ275 te kort. In 1648 bedraagt de uitdeeling ƒ235.501, en wordt ƒ546 overgehouden. In 1672 is er een te kort van ƒ4186 tegen eene uitdeeling van ƒ312.967. In 1713 wordt ruim ƒ320.000 uitgedeeld en bijna ƒ2800 overgehouden. In vroedschapsbesluiten van 1632 leest men voor het eerst dat de stad als meter staat over een buitenlandsch prinsje, en zij den pasgeborene in eene doos van zekere waarde eene lijfrente van zeker bedrag doet aanbieden, vergezeld van een klinkend geschenk in de kraamkamer. Ditmaal geldt het een zoontje van den rampspoedigen koning van Boheme, Frederik van den Paltz. Later komen in aanmerking een prinsje van Holstein, een van Brandenburg, een van Brunswijk-Lunenburg, een van Nassau in Friesland. Het is een wederkeerig dienstbetoon. Geen der spruiten van | |
[pagina 410]
| |
die kleine duitsche vorstehuizen komt ter wereld met zooveel gouden lepels in den mond, of er blijft plaats voor een van dat metaal uit Amsterdam; en Amsterdam wint er bij dat zij de eenige onder de nederlandsche steden is welke in den vreemde gelijkop met souvereinen geëerd wordt, zij het alleen om haar geld. Evenmin in het water geworpen zijn uit dit oogpunt de aanzienlijke sommen, uitgegeven voor twee stadsherbergen en twee stedelijke heerelogementen; voor de ontvangst van Maria Medici in 1638; van de engelsche koningin-weduwe en hare dochter, de bruid van Willem II, in 1642; van den keizer aller Russen in 1697, of, in 1689, voor het krooningsfeest van Willem III. Amsterdam gewent op die wijze de Republiek en Europa aan het denkbeeld, haar als de hoofdstad van Nederland te beschouwen en als het kort begrip van Nederland zelf. Eene voorname reden van den rijkdom harer kooplieden is dat deze mannen tevens leden van haar bestuur zijn, en het burgemeesterschap van Amsterdam allengs één geworden is met het bewindhebberschap der Oost-Indische CompagnieGa naar voetnoot1. De stad leeft onder eene familie-regering, zamengesteld uit al wie Hooft, Bicker, Huydecoper heet, of aan die geslachten verzwagerd is; en in den schoot van dezen vloeijen de uit Indie getrokken voordeelen bijeen. Andere hollandsche en sommige zeeuwsche steden bekomen een deel van denzelfden overvloed, maar niet in noemenswaardige verhouding. Wanneer wij zeggen dat de Oost-Indische-Compagnie Java veroverd heeft, dan bedoelen | |
[pagina 411]
| |
wij eigenlijk dab dit gedaan is door Amsterdam. Bijna het geheele kapitaal der Maatschappij bevindt zich in amsterdamsche handen, en, al heeten de zaken somtijds te kwijnen, steeds blijven, door een beheer welks geheim ons ontsnapt, de dividenden aanzienlijkGa naar voetnoot1. Te rekenen van 1683 is de stad bovendien eigenares van een derde gedeelte der kolonie Suriname. Sedert 1609 bestaat er eene amsterdamsche Bank, wier aanwezigheid-zelf uitgebreide zaken onderstelt. Handel in wissels wordt er vooreerst nog weinig gedreven, want de oudste keur daarop dagteekent van niet vroeger dan 1651. Des te uitgebreider is al dadelijk de handel in geld. Aan het slot van ons tijdvak gaat Amsterdam in Europa voor de plaats door, waar de algemeene koers wordt vastgesteldGa naar voetnoot2; een gevolg van het algemeen geloof in de bekwaamheid der amsterdamsche kooplieden, of van de veelzijdigheid hunner betrekkingenGa naar voetnoot3. | |
[pagina 412]
| |
Nationale effekten worden te Amsterdam het eerst verhandeld in 1672. Heb zijn obligatien ten laste van verschillende provincien der Unie, welke de Staten-Generaal aan den keizer van Duitschland in betaling willen geven ter vervanging van een subsidie in geld. Door den geweldigen schok dien in dat jaar het openbaar krediet van Nederland bekomt, ten gevolge der verovering van het land door Lodewijk XIV; daarna door het snel en gelukkig herstel der zaken onder Willem III; ondergaan deze schuldbrieven beurtelings zulk een dalen en rijzen, dat de gezant des keizers in Den Haag van April 1672 tot April 1673 ten behoeve van zijn souverein dagelijks aanteekening houdt van den stand der amsterdamsche beursGa naar voetnoot1. Echter heeft in dit tijdvak de effekten-handel nóg minder te beduiden dan de wisselhandel. Hij is pas in zijne opkomst, en de schrandersten bevroeden te naauwernood welke vlugt hij eenmaal nemen zal. Zoo de Amsterdammer der 17de eeuw niet rijk genoeg is om aktien der Oost-Indische Compagnie te koopen, dan belegt hij zijne spaarpenningen in stedelijke leeningen voor het uitbreiden der stad, of voor het graven van trekvaarten en het hard maken van wagenwegen naar Haarlem, Gouda, Weesp, Naarden, Muiden, Hoorn, en andere nabijgelegen plaatsenGa naar voetnoot2. De rijke kumuleert het bewindhebberschap der Compagnie met de voordeelen van octrooijant eener droog- | |
[pagina 413]
| |
makerij. Alleen in West-Friesland worden, van 1608 tot 1641, zevenentwintig plassen of moerassen uitgemalen en bedijkt, bovenaan de Purmer, de Schermer, en de BeemsterGa naar voetnoot1. Oktrooijanten der Beemster, 7545 morgen zuiver land, zijn de zes Amsterdammers: Dirk van Os, zijn broeder Hendrik van Os, burgemeester Boom, de broeders Arent en Hans Grootenhuijs, en de goudsmid Jan Claaszen KrookGa naar voetnoot2. Het eerste jaar het beste oogsten Dirk en Hendrik van Os te zamen van hun land 7753 zakken koolzaad. De totale opbrengst van den polder wordt binnen weinige jaren op ƒ250.000 's jaars geraamd, vrij geld. Jan Adriaansz Leeghwater, bij wien ik deze bijzonderheden borg, is overvloedig in den lof der ondernemingGa naar voetnoot3. ‘Den Almogenden God’, schrijft hij, ‘heeft de Beemster van alles zo overvloedig gezegent, dat 'et nu genoegsaam het groote lusthof van Noord-Holland is, zoo in weiden, bouwlanden, boomgaarden, | |
[pagina 414]
| |
huizen, enz. Daar werd ook gezeid en voor waarheid gehouden dat 'er geen vermaakelyker ende lustzinniger weg in Holland en is, als den Volgerweg in de Beemster, daar alle die schoone heerlyke huizen en boomgaarden gebouwd zyn’. De ingenieur en molenmaker van De Ryp gevoelt tevens dat deze droogmakerijen in Amsterdam's nabijheid, uitgevoerd voor rekening van amsterdamsche kapitalisten, wederkeerig tot den bloei der stad niet weinig bijdragen. ‘Wat waren meest alle die steden in Noord-Holland?’ vraagt hij de tegenstanders van zijn denkbeeld, ook de Haarlemmer-meer droog te malen. ‘Wat was Amsterdam over drie hondert en vijftig jaren? Maar een visschers dorp, het welke nu door Godes zegen, door verscheiden middelen ende nieuwigheit, zoo treffelyken koopstad is geworden, daar nu alle de heerlyke, schoone, treffelyke gebouwen getimmert zyn, ende is nu byna die beste gelegentheit van de scheepsvaart die in Europa te vinden is, met nog daar by alle die schoone, heerlyke, ende cierlyke plantazië, op de straten ende burgwallen, gelyk een konincx warande, waar van Amsteldam nu wel een nieuwe werelt, of een werelt op zyn zelver genoemt mag werden’.Ga naar voetnoot1 |
|