Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
XXXI [Amsterdam. - Haar bodem. - Haar bouwen]Niemand meene echter dat Amsterdam op hare beurt de roem van Nederland zou geworden zijn, indien de stad niets anders gedaan had dan de wederopkomst eener afgetreden voorgangster tegenhouden. Door beletten komt niets tot stand, en het Amsterdam der 17de eeuw was eene stichting. In 1672 heeft deze schepping haar toppunt bereikt, | |
[pagina 398]
| |
zedelijk en stoffelijk. Wel bouwt men in de eerstvol gende vijftig of vijfenzeventig jaren nog twee- à driehonderd huizen bij, maar op terreinen die reeds binnen de veste getrokken zijn. Sedert de vierde, in 1657 aangevangen vergrooting, wordt Amsterdam gedurende dit tijdvak niet weder uitgebreid. Ongerekend den Ykant ziet men haar door eene gebogen lijn van fortifikatien omgeven worden, ter lengte van vier uren gaans. Binnen dien wijde halve maan staan zesentwintig duizend woningen, de eenen ter weerszijde van straten, de anderen van grachten, of met het aangezigt naar de Zuiderzee. Twee en twintig duizend gezinnen wonen in huizen; achttien duizend op kamers, in kelders, of in achterhuizen. In 1622 wordt er een totaal van 105.000 ingezetenen bevonden. Eene halve eeuw daarna heeft dit cijfer zich nagenoeg verdubbeld, beweert menGa naar voetnoot1. ‘Onse burgerij’, informeren in Julij 1672 de burgemeesters den jeugdigen Willem III, ‘bestaet uit sestig compagnien, ende maekt uyt een aental van 10.000 koppen. Onse militie, gerengeert onder 14 capiteinen, bedraagt 2200 koppen, ende vier compagnien paerden; waeronder twee vrywillige van de jonkheid van deze stad. Maken uit 260 ruiters. Sulks in alles 12.460 man’.Ga naar voetnoot2 Deze amsterdamsche schutters en vrijwilligers hebben van oudsher den naam een knap slag van lieden te zijn: hoog van gestalte, schoone gelaatstrekken, een krachtige ligchaamsbouwGa naar voetnoot3. | |
[pagina 399]
| |
De waterige en moerassige grond, in en om de stad, maakte voor personen die er niet aan gewend waren, de amsterdamsche lucht min of meer zwaar en dampachtig. Ook gaven, bij vochtig weder vooral, de grachten een onaangenamen wasem uit. Reeds sedert langer dan eene eeuw was dit zoo geweest; als blijkt uit den in 1540 aan keizer Karel V gegeven raad, voor het behoud der gezondheid van hem en zijn gevolg, eene te Amsterdam beschreven dagvaart liever naar Haarlem te verleggen. De vier elementen heetten toen te Amsterdam ‘gecorrumpeert’, inzonderheid het water; en men vreesde dat van 's keizers omgeving de eenen zich ziek, de anderen dood zouden drinken. ‘Nogtans’, zegt Wagenaar, aan wien ik deze bijzonderheden ontleen, gelijk zij door hemzelf ontleend werden aan een nederlandsch staatsdienaar der 16de eeuw, ‘nogtans bevindt men niet dat er te Amsterdam, het groot getal van ingezetenen in aanmerking genomen zynde, meer menschen sterven of ziek zyn dan in andere steden van Holland’.Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 400]
| |
Buitengewoon merkwaardig werd door alle bezoekers uit den vreemde de weeke en waterige grond gevonden waarop de stad gebouwd was; onderdeel van het laag, moerassig, broek- en veenachtig Amstelland. Gemakkelijk kon men zien dat, in de stad zelve, de straten en erven met allerlei stoffen kunstmatig opgehoogd waren. Uit den ouden tijd, toen er binnen de wallen nog vee geweid werd, was eene laag losse aarde overgebleven van iets meer dan één voet dik. Maar eerst daaronder ving de eigenlijke bodem aan, en welk een bodem!Ga naar voetnoot1 Drie voeten harde klei; daarna tien of elf voeten veen, en, aan dien veengrond hangend, eene pijpaardachtige stof, in zichzelf ligter dan het water, zoodat, wanneer men deze derrie van het veen losmaakte, zij ging drijvenGa naar voetnoot2, - want Amstelland had overal water onder zich. Op twee of drie voeten derrie volgde nogmaals klei; meer klei naarmate men digter het Y naderde; negentien, twintig, zelfs twee en twintig en drie en twintig voetGa naar voetnoot3. Eindelijk kwam een harde zandgrond; en in dit zand werden met de punt naar omlaag de stammen geheid, welke te Amsterdam de muren van alle bijzondere woningen en alle openbare gebouwen droegen, - stammen uit Noorwegen, van welke gevoelsdichters der 19de eeuw gezegd zouden hebben dat zij | |
[pagina 401]
| |
met weemoed den tijd herdachten toen zij daarginds pijnboomen waren, en die Amsterdam door de noord-nederlandsche renaissance-dichters slechts een ‘onzigtbaar bosch’ deden noemen, gelegen ‘met zijn toppen averegt.’ Nogtans haperde het deze uitdrukking niet aan teekenachtigheidGa naar voetnoot1. In de laatste jaren der vorige eeuw is het door een nederlandsch auteur van naam in twijfel getrokken, of Amsterdams ligging eigenlijk wel als het geheim van den buitengewonen bloei haars handels en als de ware oorzaak van haar in de plaats komen voor Antwerpen beschouwd moet worden. ‘Het is bekend,’ zegt hij, ‘dat Amsterdam door de natuur niet is begunstigd, en dat er verscheiden plaatsen in Holland zijn, welke oneindig beter gelegen zijn dan deze heden ten dage (1780) zoo magtige stad.’Ga naar voetnoot2 Dit was in de 17de eeuw geenszins het algemeen gevoelenGa naar voetnoot3. Het Y gold voor de noordnederlandsche haven bij uitnemendheid. Had men er anders over gedacht, Holland zou in de laatste jaren der 16de zich | |
[pagina 402]
| |
zooveel moeite niet gegeven hebben de langen tijd spaansch en roomsch gebleven stad op het katholicisme en de koningsgezindheid te veroverenGa naar voetnoot1. Het eenige wat niemand loochenen kon was dat, bij Utrecht, Tiel, Nijmegen, Dordrecht, Staveren, Groningen vergeleken, Amsterdam onder de noordnederlandsche koopsteden vergelijkenderwijs eene nieuwaan-gekomene, en haar Y eene haven van gisteren was. Het is zelfs de vraag of tegen het einde van den lotharingschen tijd, toen Tiel en Utrecht eene lange handelsgeschiedenis achter den rug hadden, het Y al bestondGa naar voetnoot2. Wanneer de amsterdamsche burgemeesters in 1672 met Willem III korresponderen, dan heeft, zondert men een paar kerken uit, de stad niet slechts elken feodalen, maar ook haar na-middeneeuwschen aanblik voor goed afgelegdGa naar voetnoot3. Alleen in de oudere wijken hielpen sommige huizen en sommige gebouwen de herinnering der noordnederlandsche renaissance levendig houdenGa naar voetnoot4. Al hetgeen thans voor oud doorgaat, - de | |
[pagina 403]
| |
Westerkerk, het paleis op den Dam, de fraaije gevels der Heere- en der Keizersgracht, - was toen nieuw. Het scheen wel alsof sedert den munsterschen vrede te Amsterdam de regel gold: Quand le bâtiment va, tout va. In steen werden thans de profijten der scheepvaart- en handelsbeweging omgezet welke, meer dan het bouwen, in de eerste helft der eeuw de aandacht der buitenlanders getrokken had. Men denke aan het verhaal van den hertog De Rohan, die, het is zoo, toen hij in 1600 Amsterdam bezocht niet veel meer dan twintig jaren telde, maar reeds heel wat van de wereld gezien had en, na eene reis door Italie en Duitschland, op grond van eigen aanschouwen medespreken mogt.Ga naar voetnoot1. Of men herinnere zich de ingenomenheid van Descartes, die bovenal er zich over verbaasde dat het oorlogvoeren der Nederlanders slechts tot gevolg scheen te hebben de lieden te Amsterdam des te volkomener in hunne zaken te doen opgaan | |
[pagina 404]
| |
en hun daartoe des te meer tijd en rust te latenGa naar voetnoot1. In 1645 brandt op den Dam de Nieuwe-kerk af; fraaiste exemplaar der gothiek op welks bezit de stad roem mag dragen, en zelfstandige kopij, beweert de overlevering, der kathedraal van AmiensGa naar voetnoot2. Doch, voorspel der aanbrekende bouw-epidemie in de tweede helft der eeuw; bewijs tegelijk dat de amsterdamsche architekten dier dagen in de oudere geschiedenis van hun vak geen vreemdelingen waren; niet meer dan drie jaren daarna is het geblakerd heiligdom van den grond af in zijn vorigen staat hersteld. Nog meer. Van een toren, honderd jaren te voren aangevangen maar niet boven den grond gebragt, worden de fundamenten opgegraven en versterkt. Ter halve hoogte der kerk verrijst weldra, op meer dan zesduizend onderst boven gekeerde masten, het voetstuk van een klokkehuis. Wij moeten het bejammeren dat dit onvoltooid gebleven werk ten slotte enkel gediend heeft om het aantal der kerkelijke bouwvallen te vermeerderen, over wier eigenaardigen aanblik te midden van het noordnederlandsch landschap, of der openbare pleinen in Noord-Nederlands oude steden, wij reeds gelegenheid vonden te sprekenGa naar voetnoot3. Terwijl de kerk naauwlijks voltooid en men aan het bouwen van den toren nog druk bezig is, wordt in | |
[pagina 405]
| |
de onmiddellijke nabijheid, op nog meer ‘houts van onder’ dan bij den toren te pas gekomen was, in Oktober 1648 de eerste steen van het nieuwe stadhuis gelegd: 13.659 masten welgeteld. Daar in 1652 het oude raadhuis bij ongeluk door de vlammen verteerd wordt, en de burgemeesters het onaangenaam vinden zich tusschentijds te moeten generen met een onvoldoend hulplokaal, reppen de steenhouwers zich wat zij kunnen. Reeds in Julij 1655 doet de wethouderschap in het zijne voltooijing naderend gebouw hare intrede. Bij het nieuwe stadhuis voegt eene nieuwe beurs, vindt men; want die van 1613 is intusschen te klein geworden. Men gaat aan het uitbreiden, en in 1668 komt een gebouw tot stand waarmede Amsterdam het een paar honderd jaren zal kunnen stellenGa naar voetnoot1. Een kapitaal werk is de in 1671 ondernomen Amstelsluis; een nog kapitaler de in 1682 voltrokken waterkeering die aan den Ykant tweeduizend huizen tegen den hoogen vloed verzekert. In 1690 vindt een amsterdamsch ingenieur de ligters uit, en helpt schepen van den diepsten gang over de Pampus-droogte. Het aantal bruggen in de stad, houten en steenen middelen van gemeenschap tusschen zoovele nieuwe grachten en nieuwe straten, groeit sedert 1628 met vijftig aan, en komt van twee-, op derdhalf honderd. De Nieuwe Brug van 1681 wedijvert met de Amstel- | |
[pagina 406]
| |
sluis in omvang, en vormt evenals deze eene massa baksteen die aan de moppestapels van het Muiderslot doet denken. Achtereenvolgens verrijzen, van 1655 tot 1662, het Admiraliteits-hof, het Admiraliteits-magazijn en scheepstimmerwerf, de Admiraliteits-lijnbaan, het Oostindischhuis, het Oostindisch-zeemagazijn, de Oostindische-werf, de lijnbaan der Oost-Indische Compagnie, de dokken der Compagnie en der Admiraliteit. Twee dezer gebouwen staan in het midden der stad en dienen als vergaderplaatsen van besturende kolleges. Al de anderen, in eene nieuw aangetrokken buitenwijk gelegen, vormen eene wereld op zichzelf waar het krielt van ankersmeden, blikslagers, zwaardvegers, timmerlieden, metselaars, loodgieters, schuite-, maste-, blokke-, spille-, riem- en boommakers. Op de werf der Oost-Indische Compagnie wordt het model van het schip Zuidpolsbroek bewaard, het eerste dat in 1663 hier van stapel loopt. Het cijfer der gereformeerde kerken vermeerdert in den laatsten tijd slechts met drie, en twee dezer drie zijn van hout, - mogelijk omdat voor het stadhuis en verdere wereldlijke gebouwen zooveel was uitgegeven dat ten behoeve der godsdienstige niet genoeg overschoot, doch waarschijnlijker omdat de goede kerkbouwers allengs ten grave waren gedaald en er geen nieuw geslacht op de voordragt stond. Hetgeen omtrent de inwendige versiering der Oosterkerk van 1669 verhaald wordt, doet er ons gemakkelijk in berusten dat de Eilandskerk en de Amstelkerk geruimen tijd loodsen blijvenGa naar voetnoot1. | |
[pagina 407]
| |
Bovendien telt Amsterdam reeds acht andere hervormde bedehuizen, en zes daaronder zijn of gesticht door de gereformeerden zelf, of, met behoud van kap en zuilen en buitenmuren, door hen voor de gereformeerde eeredienst op zulke wijze ingerigt, dat niemand er voormalige roomsche tempels of kapellen in herkennen zou. Voor den vreemdeling, die naar den weg vraagt, onderscheiden de zuiver kalvinistische heiligdommen zich in voldoende mate van de overigen door de aan hardnekkigheid grenzende standvastigheid waarmede zij naar de windstreken genoemd zijn: de Ooster-, de Wester-, de Noorder-, de Zuiderkerk. Zou eene dagelijks minder steil regtzinnige overheid in een onbewaakt oogenblik aan een dezer plaatsen van aanbidding de herinnering van Johannes den Dooper of Johannes den Apostel willen verbinden, tegen deze afwijking van de ware christelijke religie gaat nog tijdig uit de gemeente eene stem opGa naar voetnoot1. | |
[pagina 408]
| |
Amsterdam's fysionomie in de 17de eeuw dankt aan de torens dier kerken, en evenzoo aan den in denzelfden stijl voltrokken Regulierstoren, Jan Roodenpoortstoren, Haringpakkerstoren, Montalbaanstoren, haar sprekendsten trek. De laatsten zijn overblijfselen van een ouder stads bolwerk. Door architekten uit de school van Hendrik de Keyser, of door Hendrik de Keyser zelf, worden in bastaard-renaissancestijl op deze rompen twee of meer verdiepingen gezet, die bij het bouwen der kerktorens, in hetzelfde tijdvak of kort daarna, op hare beurt als model dienenGa naar voetnoot1. De gelukkigste proeve der soort is de toren der Westerkerk, en de roomsch-koninklijke kroon die zijne lantaarn dekt stempelt hem meteen uit de verte tot het amsterdamsch bouwwerk bij uitnemendheid. |
|