Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
XXIX [Lodewijk XIV]Bij het beoordeelen van Lodewijk XIV persoonlijk, zoowel als in verband met de talenten zijner ministers, moeten wij van de gangbaar geworden beschouwing, sedert Napoleon hem un roi de théâtre genoemd heeft, ons losmaken. In de oogen zijner tijdgenooten was de koning, althans in het begin, een even geducht als degelijk vorst. Ook moeten wij niet meenen dat de verarming, de uitputting, de gedeeltelijk ontvolking, de beginselen van ondergang, op welke Lodewijks onafgebroken oorlogvoeren Frankrijk nog vóór zijn dood te staan gekomen is, destijds algemeen bekende zaken warenGa naar voetnoot1. Voor zoover er in het Frankrijk dier dagen eene openbare meening bestondGa naar voetnoot2 kwam deze hierop neder | |
[pagina 384]
| |
dat de hulpbronnen van het land, geopend door Colbert, onuitputtelijk waren, en de koning, indien hij gedurende de dertig jaren, gevolgd op Colbert's overlijden, aan zijne veroveringsplannen gedurig meer uitbreiding gaf, niets ondernam wat zijne krachten te boven ging. Evenals de geheele wereld waren ook de Franschen van oordeel dat sedert de vermindering der magt van het spaansch-oostenrijksch Huis, hun land onder Lodewijk XIV de eerste mogendheid van Europa geworden wasGa naar voetnoot1. De onthullingen in Saint-Simon's Mémoires, betreffende de voosheid van 's konings aanzien in de laatste levensjaren, waren onthullingen in portefeuilleGa naar voetnoot2. De wereld droeg daarvan geen kennis. Evenmin besefte zij dat de vlugge satiren van Montesquieu de vrucht van naauwkeurige waarneming en ernstig nadenken waren. Toen de Lettres Persanes het licht zagen was de ko- | |
[pagina 385]
| |
ning reeds overleden, en de lezer had met kunstmatig geantidateerde brieven te doenGa naar voetnoot1. Treffend schilderde en bespotte Lafontaine in zijne fabelen sommige misbruiken van het koningschap; en wij zouden verbaasd willen staan dat onder eene zoo volstrekte en zoo willekeurige alleenheerschappij, bij het leven van den vorst, een vrijmoedig onderdaan in zijne eenvoudigheid zoo veel durfde, en straffeloos zoo veel mogt. Doch het bleven fabelen. Er werd aan deze uitspanningslektuur niet meer beteekenis gehecht dan zij scheen te verdienenGa naar voetnoot2. Wanneer men mevrouw De Sévigné in hare brieven over Willem den Derde hoort spreken, koning van Engeland geworden, dan gaat men voor het eerst aan hare schranderheid twijfelenGa naar voetnoot3, en vraagt ongeloovig of de dochter der Fronde allengs in de vereering van | |
[pagina 386]
| |
den Zonnekoning geheel is opgegaan?Ga naar voetnoot1 Evenmin als mevrouw De Sévigné aan het goed regt van Lodewijk XIV één oogenblik twijfelt, evenmin aarzelt zij in den prins van Oranje slechts een gelukkig overweldiger te zien, een schaamteloos schoonzoon die, niet tevreden met zijne dubbelzinnige souvereiniteit in Holland als stadhouder en kapitein-generaal der Unie, uit voorgewenden godsdienstijver den vader zijner vrouw gaat onttroonen en in Engeland van een ernstig vorstelijk hoofddeksel zich meester maken. Nog sterker Labruyère. Deze ziet in den prins van Oranje het model van den gewetenloozen eerzuchtige, en dicht op dit thema, in zijne Caractères, een aantal variatien in proza. Voor zoover de heerschende klasse | |
[pagina 387]
| |
der fransche zamenleving destijds een eigen gevoelen toegedaan was, zeide ik reeds, vindt men dit hier uitgedruktGa naar voetnoot1. Lodewijk XIV verschijnt op den achtergrond als de met majesteit bekleede regtvaardige, die slechts regtvaardige zaken voorstaat, en wien voor zich de eerzucht vreemd is. Al de wereldsgezindheid bevindt zich aan den kant der tegenpartijGa naar voetnoot2. Bij den vromen en fijngevoelenden Racine ziet men dit onbeperkt vertrouwen in de zuiverheid van 's konings bedoelingen eene wezenlijke eeredienst worden. De Groote Liga van Holland, Engeland, Pruissen, Oostenrijk, Portugal, en Savoye, tegen Frankrijk, | |
[pagina 388]
| |
is hem een monsterverbond van ketters met valsche geloovigen, en met smart ziet hij den paus zelf, uit wrok tegen den regtzinnigen koning, bij dit gedrochtelijk zamenstel zich aansluiten. Bij Racine is de zaak van koning Lodewijk de zaak van God, en geen ander europeesch souverein verdient volgens hem zoozeer als de fransche dat de zegen des Allerhoogsten op hem nederdaleGa naar voetnoot1. Ik zwijg over de ministers, Lionne en Louvois; over de maarschalken, Turenne en Luxembourg; over de admiralen, Duquesne en Tourville. Deze mannen werken of strijden niet als nieuwaangekomenen, ten einde zichzelf op het kussen te houden, maar enkel voor | |
[pagina 389]
| |
de eer huns konings en voor hun eigen roem. Zij zijn in hunne hovelingschap zich bewust eene uitverkoren monarchie te dienen, en voor hare verdediging, hare bevestiging, hare uitbreiding, met inbegrip van het onregt der overweldiging en de wreedheden van den oorlog, over de andere volken van Europa elk kwaad te mogen brengen. Wat den koning betreft, hij is een voorlooper van Napoleon in zoover ook hij zich als een anderen Charlemagne beschouwt, geroepen tot de waardigheid van keizer van Duitschland en tot de heerschappij over EuropaGa naar voetnoot1. Zoo hij Oostenrijk en Spanje bevecht, het is omdat hij in hen onwaardige mededingers naar den rang van eerste roomsch-katholieke mogendheid ziet. Zijne bondgenootschappen met het protestantsch Engeland verbergen een bijoogmerk: hij leeft op hoop dat door Karel II en Jacob II het katholicisme in het Vereenigd-Koningrijk weder ten troon komen zal. Voor het overige breekt hij met de staatkunde van Hendrik IV en van Richelieu, die, tot bevordering der grootheid van hun vaderland, buiten Frankrijk, de protestantsche zaak met geld en wapenen ondersteund hadden. Lodewijk XIV keert zijne wapenen tegen het gereformeerd Nederland; tegen zijne eigen niet-roomsche onderdanen in Frankrijk; en gebruikt zijn geld om in Nederland, in Engeland, in Denemarken, in Zweden, in Italie, alle personen om te kooppen van wie hij verwacht dat zij niet weigeren zul- | |
[pagina 390]
| |
len de plannen zijner vijanden tegen, en de zijne in de hand te werken. Hij gevoelt zich daarbij in zulke mate Franschman dat het de Franschen zijn, zegt hij, wier bereidwilligheid voor hem hun bloed te storten de eenige oorzaak van zijn roem en zijne overwinningen is. Komen de tegenspoeden, zijn volk laat hem niet in den steek. Geen wonder dat na de herroeping van het Edikt van Nantes, in 1685, zijne zon in de schatting van het buitenland ten ondergang begint te neigen. Naar verschillende landen van Europa, - Engeland, Nederland, Pruissen, - brengen de réfugiés de booze tijding der dragonnades, en staven in hun eigen persoon de barbaarschheid van haar bewerker. Wordt daardoor de stoot gegeven aan eene koalitie tegen den tiran, en dreigt deze zamenspanning hem met de ernstigste gevaren, - diegenen zijner onderdanen welke met hem hetzelfde geloof belijden, gevoelen zich met nieuwe banden aan hem verbonden, en nooit beschaamt hij het in hem gesteld vertrouwen. Bij het klimmen zijner jaren, en het uitsterven van zijn geslacht, klimt ook het getal zijner nederlagen. Op slagveld bij slagveld worden zijne legers in de pan gehakt of overhoop geworpen, zijne maarschalken op de vlugt gedreven, zijne veroveringen hem ontwrongen. Pas is de eene vernederende vredesvoorwaarde door hem aangenomen, of eene andere, nog vernederender, wordt ter teekening hem voorgelegd. Oud en der dagen zat staat hij ten slotte geheel alléén. Een vijfjarig achterkleinkind is zijn vermoedelijke troonopvolger. De droom van het duitsche keizerrijk, | |
[pagina 391]
| |
van de alleenheerschappij in Europa, van den allerkristelijksten koning aan het hoofd van den magtigsten roomsch-katholieken Staat, is verijdeld. Maar van keizer Hadrianus heeft hij geleerd dat een souverein staande behoort te sterven, en de leerling toont op zijne beurt zich een meester. Onvervaard, ongebroken, na gedurende zeventig jaren in zijn land het hoogste gezag te hebben uitgeoefend, blijft hij tot het einde de stormen het hoofd bieden; en alsof de fortuin voor zoovele teleurstellingen en bittere bekers hem eene vergoeding meende schuldig te zijn, schenkt zij vóór zijn dood een lid van zijn geslacht de kroon van Spanje en helpt hem onverhoopt, voor Frankrijk en zichzelf, te Utrecht aan een eervollen vrede. |
|