Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
XXVIII [Colbert]Evenmin als Engeland heeft Frankrijk, al zou bij Lodewijk XIV of Karel II het plan of de lust één oogenblik bovengekomen zijn, stelselmatig er naar gestreefd de Republiek der Zeven-Provincien te gronde te rigten. Het was niet om onze vernietiging of onze schade te doen, maar om de nijverheid van Frankrijk zelf op zulke wijze te versterken, dat zij van Nederland onafhankelijk wierd. Onder Lodewijk XIII en Richelieu had Frankrijk naauwlijks tijd gehad aan zijne stoffelijke welvaart te | |
[pagina 379]
| |
denken. Door heimelijk mededoen aan den dertigjarigen oorlog, ver van huis, had het met alle kracht moeten beproeven de dreigende alleenheerschappij van het spaansch-oostenrijksch Huis te brekenGa naar voetnoot1. In het binnenland was een strijd op leven en dood moeten gevoerd worden tegen de naneven der groote vazallen, die de wordende eenheid der koninklijke magt in den weg stonden, en tegen onvaderlandlievende hugenoten die met de vijanden van het koningschap zamenspandenGa naar voetnoot2. Verademing was er eerst gekomen na het sluiten van den vrede van Munster, onder Mazarin. Eerst na Mazarin's dood, toen Lodewijk XIV zelf de teugels van het bewind in handen nam en hij Colbert zijn volle vertrouwen schonk, kon Frankrijk, om zich heen ziende, vrijaf vinden om met het onderzoek zijner hulpbronnen zich onledig te houden. Toen het de verscheidenheid en den rijkdom dier bronnen ontdekte, en gewaar werd hoe schromelijk zij veronachtzaamd waren, toog het met koortsachtigen ijver aan het ontginnen. Dat men Nederland daardoor van zijn ongezocht en winstgevend monopolie ontzette, was eene zaak waaraan in Frankrijk of niet gedacht werd (chacun pour soi, et Dieu pour tous), of die men er als | |
[pagina 380]
| |
een aandrang te meer beschouwde om den pas ingeslagen weg vooral niet weder te verlaten. Onder de groote europesche ministers uit verschillende tijden is Colbert een dergenen geweest wier genie het best uitkomt wanneer men het onder cijfers brengt. Toen hij in 1661 Fouquet verving, gingen van de 84 millioen franken welke op dat tijdstip de belastingen opbragten, 52 millioen aan rente en pandlossingen heen, zoodat er slechts 32 beschikbaar bleven. In 1683, het jaar van Colbert's dood, waren de renten en de lossingen tot 23 millioen verminderd; en hoewel er ten bate der minvermogenden voor 22 millioen aan belastingen waren afgeschaft, leverden dezen toen 112 millioen uit. Dit vertegenwoordigde voor de schatkist eene zuivere winst van 57 millioen 's jaarsGa naar voetnoot1. Weinig minder dan 40.000 welvarende burger-huisvaders in Frankrijk hadden gedurende de jaren der Fronde voor spotprijzen adellijke titels gekocht, en misbruikten dezen ten einde vrijstelling van sommige lasten te bekomen. De koopmanszoon Colbert, van oordeel dat er in Frankrijk reeds adellijke voorregten genoeg bestonden, dwong de valsche edelen hunne adelbrieven over te leggen. Veertigduizend Messieurs de l'Isle werden overtuigd van regts-wege slechts Gros-Pierre te heeten, en zagen bij het groote korps der belastingschuldigen zich op nieuw ingelijfd. | |
[pagina 381]
| |
De landbouw werd door Colbert van knellende banden bevrijd; stoeterijen aangelegd; de veestapel, door kruising van rassen, vermeerderd en verbeterd; eene wetgeving op de rivieren en de bosschen afgekondigd; moerassen drooggemaakt; oude straatwegen verbeterd; een net van nieuwe gespannen. Hij was het die het kanaal van Bourgogne en het kanaal van Orleans ontwierp. Tusschen 1664 en 1681 zag hij onder zijne oogen dat van Languedoc uitvoeren, hetwelk (de haven van Toulouse aan het eene uiteinde, de haven van Cette aan het andere) den Atlantischen-Oceaan met de Middellandsche-Zee verbond. In 1663 schiep hij de Académie des Inscriptions, in 1666 de Académie des Sciences, in 1667 de École de Rome, in 1671 de Académie de Musique en de Académie d'Architecture. Ieder jaar betaalde hij 75.000 franken aan ‘pensions’ voor geleerde vreemdelingen, door hem naar Parijs gelokt. Christiaan Huygens liet op die wijze zich vijftien jaren aan Frankrijk binden. Hij riep de fransche militaire marine in het leven, en voerde de zee-konskriptie in. De ligting van 1671 bragt slechts 36.000 mariniers en matrozen aan boord; doch in 1683 telde men er, dank zij een goed pensioenfonds, 77.852. In 1661 bestond de fransche oorlogsvloot uit niet meer dan 30 schepen: in 1678 waren er 120, die in 1682 tot 176 waren aangegroeid. Negen jaren na Colbert's dood kon Lodewijk XIV beschikken over 131 linieschepen, 133 fregatten, en 101 andere vaartuigen. In Maart 1669 schreef Colbert aan den franschen gezant in Den Haag: ‘De handel over zee wordt in | |
[pagina 382]
| |
Europa gedreven door ongeveer 25.000 schepen; en het zou in de rede liggen dat ieder land daarin, naar evenredigheid van zijne magt, zijne bevolking, en de lengte zijner kustlijn, een aandeel had. Maar van die vijfentwintigduizend behooren er veertien- à vijftienduizend aan de Hollanders, en niet meer dan hoogstens vijf- à zeshonderd aan Frankrijk. De koning begeert alle denkbare middelen aan te wenden, ten einde het cijfer op hetwelk zijne onderdanen regt hebben een weinig meer nabij te komen’. Om de mededinging te kunnen aanvaarden met de Indische Compagnien der Engelschen en der Nederlanders, werden door Colbert's toedoen vijf koloniale handelmaatschappijen opgerigt; en opdat Frankrijk niet langer voor zijne spiegels en zijne goudsmidswerken van Italie zou afhangen, voor zijne aardewerken en zijne kristallen van Duitschland, voor zijne kanten en zijne tapijten van Vlaanderen, voor zijne lakens en zijne linnens van Holland, voor zijn staalwerk en zijne wollen stoffen van Engeland, dwong hij de fransche nijverheid zich aan een beschermend stelsel te onderwerpen, aannemelijk gemaakt door het toekennen van voorregten aan elk inlandsch fabrikaat, en mogelijk geworden door het trekken van bekwaam werkvolk uit den vreemdeGa naar voetnoot1. Colbert's voorbeeld bewijst dat onder gunstige omstandigheden de ijzeren wil van één staatsman, helder van hoofd, een geheel volk noodzaken kan zijns on- | |
[pagina 383]
| |
danks maar voor zijn best zich in zekere rigting te gaan bewegen. De meeste instellingen die ik noemde hebben thans tweehonderd jaren bestaan, en aan haar dankt de fransche nijverheid hare ontwikkeling. |
|