Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
XXV [De slag bij Duins, 1639]Die slag was de slag bij Duins, en daaraan ontleent in de geschiedenis van een volk als het noordnederlandsche, bestemd meer groote admiralen dan groote veldheeren voort te brengen, de populaire Marten Tromp zijne beteekenisGa naar voetnoot2. De dorre notulen der Staten van Holland en der Staten-Generaal gaan bloeijen, wanneer zij in de tweede helft van September 1639 boekstaven met welke gevoelens, in Den Haag, de tijding ontvangen werd dat | |
[pagina 357]
| |
aan de engelsche kust, bij Duins, de spaansche vloot door Tromp in de engte was gedreven, - die vloot over wier uitrusting men sedert drie vierendeel jaars had hooren spreken, omtrent wier bestemming men al dien tijd in het onzekere verkeerd had, wier zamenstel tevens de geheele strijdmagt der Duinkerkenaren omvatteGa naar voetnoot1, en die nu eindelijk zich was komen vertoonen in het Kanaal, waar zij door Tromp was aangetast en hij bij helderen maneschijn, in den nacht van den 16den op den 17den, nadat bij het drinken van een beker de bemanning zich verbonden had trouw haar pligt te zullen doen, haar eene eerste nederlaag had toegebragtGa naar voetnoot2. Werkelijk was, sedert die van 1588, door Spanje zulk eene geduchte Armada niet in de vaart gebragt: zeven en zestig zeilen, aangevoerd door de bloem der spaansche marine-officieren, met eene bemanning van 24.000 militairen en matrozen. De Staten hadden reden tevreden te zijn over hun admiraal, dat hij en Witte Cornelisz de With, vertrouwend op de zeilvaardigheid hunner vereenigde smaldeelen, terwijl dat van Banckerts eerst in de ochtendschemering van den 17den was komen opdagen, met slechts zeventien bodems den aanval hadden durven ondernemenGa naar voetnoot3. | |
[pagina 358]
| |
In den avond van den 21sten, onmiddellijk na het inkomen van dit berigt, werd op voorstel der gedeputeerden van Holland door de Staten-Generaal besloten, Tromp alles te zenden waar zijn boodschapper om vroeg: meer schepen, meer amunitie, meer matrozen en musketiers. Naar de verschillende admiraliteiten werden daartoe personen afgevaardigd. De militaire konvooijen voor visschersvloten, voor eene handelsvloot naar Noorwegen, voor nog andere handelsvloten naar de Middellandsche en de Oostzee, zouden uitgesteld: er zouden kruisers en koopvaarders gehuurd; aan de Oost- en de West-Indische Compagnie zou geld geboden worden voor schepen ter leen. Tevens werd goedgevonden Tromp te prijzen ‘om zijn manlijken moed, en hem aan te manen tot vertrouwen dat God, de Heer Almagtig, daarover zijn genadigen zegen zou geven. Hij moest, zoodra mogelijk, de spaansche vloot vernielen, zonder eenige acht te slaan op de havens, reeden, of baaijen, van de koningrijken waar zij te achterhalen zou zijn. Achtte hij zich den sterkste, en meende hij voordeel te kunnen behalen op de spaansche of andere vijandelijke schepen, dan zou hij tot den aanval overgaan. En in geval Franschen, Engelschen, Schotten, Zweden, Denen, Polen, of Oosterlingen, zulks poogden te beletten, zou hij zich daardoor niet van zijn goed voornemen laten terughouden, maar | |
[pagina 359]
| |
met de wapenen zich tegen die natien verdedigen.’Ga naar voetnoot1 Deze hutspot van even aangeduide nationaliteiten had eene beteekenis, en getuigde van eene scherpzinnigheid welke de Staten-Generaal dier dagen, onder het aanroepen van God Almagtig, zelden begaf. Geen haar op het hoofd van Oosterlingen, Polen, Denen, Zweden, of Schotten, dacht er aan de spaansche armada te ondersteunen. De Franschen juichten Tromp's onderneming hartelijk toe, en zouden hem eerlang met onderscheidingen overladenGa naar voetnoot2. Alleen de Engelschen, onder Karel I, waren niet te vertrouwen; en daar de Staten noch openlijk Engeland voor het hoofd wilden stooten omdat Engelands koning hun vriend en hun bondgenoot heette, noch verkozen dat Tromp niet weten zou hoe te handelen ingeval bij Duins de marine van Karel I de spaansche marine bijsprong, goochelden zij tusschen de niets zeggende namen van andere volken, op welke hij indien het spande schieten mogt, behendig dien der Engelschen. De hollandsche admiraal, die een pik op de engelsche ‘roorokken’Ga naar voetnoot3 en, als goed verstaander, aan een half woord genoeg had, begreep terstond dat dit hebreeuwsch hem carte blanche gafGa naar voetnoot4. | |
[pagina 360]
| |
Ik twijfel of er in de geschiedenis van Oud-Nederland eene tweede maand kan aangewezen worden, getuige van zulk eene levenslustige nationale inspanning en maritieme bedrijvigheid als toen gezien is. Terwijl de spaansche vlootvoogd met de ministers van Karel I langwijlige onderhandelingen voerde over het al dan niet verpligt strijken der spaansche vlag, en Tromp alvast naar Calais stevende om door den franschen plaatskommandant zich voorloopig van de onmisbaarste krijgsbehoeften te doen voorzien, - een uitstap zoo ondernomen, zoo volbragt, en gevolgd door een vernieuwd en dubbel waakzaam post vatten aan den mond van het slop van Duins, - waren in de Republiek alle oogen op dit ééne punt gevestigd; alle gedachten vervuld met het bereiken van één doel. Duins scheen in een muizeval verkeerd; de Republiek in eene kat, loerend op hare prooi. Tromp, die tegen de zeven en zestig zeilen van den vijand er nog slechts dertig kon overstellen, en een gedeelte dier dertig missen moest om de Engelschen in het oog te houden; Tromp behoorde tot iederen prijs in staat gesteld te worden, wanneer de admiraal D'Oquendo zich in het ruime sop vertoonen zou, hem slag te leveren. ‘Gansch Holland één scheepstimmerwerf’.Ga naar voetnoot1 ‘Onzen | |
[pagina 361]
| |
gezant te Parijs werd opgedragen, te weeg te brengen dat den aartsbisschop van Bordeaux, opperbevelhebber der fransche zeemagt, gelast wierd zich in allerijl met zijne vloot naar Duins te vervoegen, om met Tromp tot vernieling der spaansche scheepsmagt mede te werken. Zelfs de haringvisschers moesten tijdelijk hunne konvooijers missen. Dezen werd aangezegd dat in weerwil van vroeger order, van wien het ook zijn mogt, en op straffe van der Staten hoogste verontwaardiging, zij zich voor het oogenblik onder Tromp's vlag zouden begeven. De Staten van Zeeland presten zestien schepen, en oogstten hiervoor den hoogsten lof der Staten-Generaal. Het Noorder-Kwartier zond zes oorlogsbodems af; en de gezamenlijke provincien toonden zich genegen bovendien twintig kloeke schepen van bijzondere reederijen te huren. Van alle kanten stroomde het bootsvolk toe, gelokt door de zekerheid dat er werk voorhanden, en door de hoop dat er rijke buit te behalen zou zijn. Invallende schepen werden dadelijk opgezonden. Daar de landmagt in dit saizoen niets groots meer uitrigten zou, lag het voor de hand het half millioen, haar toegestaan, te gebruiken voor de uitrustingen ter zee. Dadelijk na ontvangst der gewigtige tijding van 21 September waren met goedvinden van den stadhouder Frederik Hendrik duizenden ponden kruid uit het leger ontboden.’Ga naar voetnoot1 ‘De kaijen, havens en scheepstimmerwerven | |
[pagina 362]
| |
van Holland en Zeeland woelden en grimmelden van nieuwe toerustingen te water en te land. Het scheen niet dat men van alle kanten schepen timmerde, maar of ze van zelve groeiden. Men zag geen opbod van matrozen, maar hen van zelve in de schepen vallen. Een iegelijk achtte dat men op niemands bevel behoorde te wachten, nu de algemeene haat tegen Spanje, en de vurige liefde voor het Vaderland, hem aanvoerden. Elk dacht dáár zijn hopman te vinden, waar Tromp was; ordre om te vechten te ontvangen, waar Tromp was; buit te halen, waar Tromp was. Zoo groot een aanzien had deze zeeheld, dat elk zich de zege toeschreef waar hij slechts tegenwoordig was’.Ga naar voetnoot1 Den 21sten Oktober kon de hulp van den aartsbisschop van Bordeaux ontbeerd worden. Tromp's dertig schepen waren aangegroeid tot zes en negentig, waaronder elf brandersGa naar voetnoot2. Onder de incidenten vóór den strijd zijn er twee die afzonderlijk willen medegedeeld worden; niet in het levendig en druk renaissance-hollandsch van een akademisch feestredenaar der 17de eeuw, maar in den kronijkstijl onzer dagen, niet kwalijk voegend bij het onderwerp: | |
[pagina 363]
| |
‘De spaansche vlootvoogd, hoezeer de Nederlanders in krachten overtreffende, zocht het verlaten der reede van Duins door allerlei verontschuldigingen te ontwijken. Met dat inzigt gaf hij voor, verhinderd te zijn het ruime sop te kiezen, alvorens zeker aantal masten en stengen, welke te Dover lagen, bekomen te hebben. Tromp, om deze verontschuldiging te ontzenuwen, deed die masten en stengen door een zijner oorlogschepen halen, en aan boord van den spaanschen admiraal brengen; doch desniettegenstaande verliet D'Oquendo de reede van Duins niet. ‘Kort daarna klaagde de spaansche opperbevelhebber over gebrek aan kruid, en betuigde zee te zullen kiezen zoodra hij daarvan voorzien zoude zijn. John Pennington, de engelsche vlootvoogd, kon van zich verkrijgen om aan Tromp, in naam van D'Oquendo, het voorstel te doen dezen eenige duizende ponden kruids te verschaffen. ‘De nederlandsche admiraal bragt dit zonderling en misschien in de geschiedenis éénig voorstel in den krijgsraad, welks leden, in de hoop eindelijk aan hunne vurige begeerte voldaan te zien, nevens hem het kloekhartig besluit namen den vijand uit eigen voorraad het verlangde buskruid toe te zenden, of gelijk de woorden van Tromp's dagboek luiden: Zij verstonden dat men dat kwaad zou willen doen. Dan, het bleek welhaast dat ook deze klagte niet meer dan eene uitvlugt was; want na de inwilliging van zijn verzoek om het buskruid vroeg D'Oquendo niet meer, en verliet de reede van Duins niet’.Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 364]
| |
Men ziet dat de Nederlanders hunkerden naar het waarnemen der zeldzame gelegenheid. De uitslag van het gevecht, - toen eindelijk besloten was het misnoegen der Engelschen er aan te geven en, met trotseren hunner welgeplaatste fierheid op de onschendbare Britsche Zee, den spaanschen admiraal onder het geschut zelf der duinsche batterijen aan te tasten, - was evenredig aan D'Oquendo's voorgevoel eener hem boven het hoofd hangende ramp. Alleen hijzelf, met tien of twaalf bodems, ontkwam de vernietiging der te kwader uur in de engte door hem opeengehoopte armada. Veertien werden in Nederland door de overwinnaars opgebragt; meer dan veertig leden schipbreuk, of werden in den grond geschoten, of vlogen, aangestoken door de hollandsche branders, in de lucht. Vijfduizend tweehonderd Spanjaarden vonden den dood in de golven, en van de levenden zagen achttien honderd zich in gevangenschap naar Holland en Zeeland voeren, of, waar in de kerkers dier provincien ruimte te kort kwam, over de andere provincien verdeelen. De Hollanders boetten voor hunne vermetelheid met het verlies van nog geen honderd man, en van maar één schip. De Staten-Generaal zonden last tot illumineren aan de vertegenwoordigers der Republiek in alle europesche hoofd- en handelssteden, van Dantzig tot Konstantinopel. Hoog vlamden in het moederland de vreugdevuren der teertonnen. Zoo had men, tien jaren te voren, op Java de verlossing van Batavia gevierd, en | |
[pagina 365]
| |
zou, veertig jaren daarna, het er de inneming van Kediri doen. Tromp en zijne onder-admiralen werden ingehaald in Den Haag, zooals de oudheid het hare overwinnaars in de olympiasche spelen deedGa naar voetnoot1. Persoonlijk hadden de Duinkerkenaren het getroffen dat, door de oogluiking van Engeland, het grootste gedeelte hunner zeemagt de vernieling bij Duins nog juist ontkwam. Doch veel baatte dit hun niet. Door de nederlaag der marine van Spanje was ook de magt der spaansche marine van Duinkerken gebroken, en zeven jaren daarna zou de spaansch-vlaamsche stad, van de landzijde ingesloten door Condé, terwijl in zee Tromp met eene vloot de wacht hield en den toevoer van levensmiddelen belette, aan Lodewijk XIV komenGa naar voetnoot2. |
|