Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
XXIV [De strijd met Duinkerken]Het tegenwoordig Duinkerken is eene fransche koopen fabriekstad aan de Noordzee, met 33.000 inwoners. Eene arrondissements-hoofdplaats van het Département du Nord, waar alle openbare instellingen geschoeid zijn op fransche leest, en het fransch de officiële taal is. In de diepten echter van het maatschappelijk leven | |
[pagina 352]
| |
worden er nog vele vlaamsche overblijfselen gevonden. Uit een ernstig onderzoek, ingesteld in 1858, is gebleken dat van de 59 gemeenten des arrondissements toen slechts 2 niets dan fransch spraken, 5 fransch en vlaamsch doch meest vlaamsch, 12 vlaamsch en fransch doch meest fransch, de 40 overigen enkel vlaamschGa naar voetnoot1. Men kan er bijvoegen dat de roomsch-katholieke geestelijkheid te Duinkerken de mannen der wetenschap, die de studie van het vlaamsch op prijs stellen, onwillekeurig voorthelpt. Zij beschouwt het kweeken der oude landstaal als het beste voorbehoedmiddel tegen het doordringen van fransche denkbeelden, bij eene bevolking die haars inziens dezen niet verdragen kan en er noodeloos door geschokt zou worden in haar voorvaderlijk geloof. Dat de Duinkerkenaren van oudsher goede roomschen waren, of althans goede monarchalen, kan niet geloochend worden. Hetzij hun souverein graaf van Vlaanderen heette, koning van Spanje, of koning van Frankrijk, zekere loyauteit was hun niet minder gemeenzaam dan het vlaamsch-spreken en het zeevaren. Het griefde hen, in 1658 te worden overgedaan aan Cromwell, ketter, republikein, scherpregter van een vorst door Gods genade. Gelukkig duurde de ergernis slechts drie of vier jaren. De laatste maal dat men de Duinkerkenaren in de gelegenheid vindt gesteld van hunne bijzondere koningsgezindheid te doen blijken, is wanneer zij Jean | |
[pagina 353]
| |
Bart voortbrengen (1650-1702). In de tweede helft der 17de eeuw krijgt de stad groote verpligtingen aan Lodewijk XIV, die door Vauban haar van monumentale vestingwerken doet omringen, en haar tot eene fransche oorlogshaven van den eersten rang verheftGa naar voetnoot1. Van hare erkentelijkheid voor die onderscheiding is haar beroemdste telg, Jean Bart, de uitdrukkingGa naar voetnoot2. Ik laat echter dezen jongeren Vlaming thans rusten, en herdenk Gilles Cornelis Wittebolle, Willem Pietersz Hopsack, Adriaan Dierixsen, Jan Wilshuzen, Michel van Zoendale, Matthys Iacopsen, Jacob Colaert, Michel Iacopsen (bijgenaamd Zeevos), Frans Iacopsen, Jan Dauwere, Gilles Bellinck, Jan Dunnenbroot, Matthijs de Putter, Jacob van Vooren, Matthijs Rombout. Al deze en vele andere Duinkerkenaren die ik onvermeld laat, hebben van de laatste jaren der 16de tot het midden der 17de eeuw in dienst van Spanje tegen de Hollanders gestreden; en hen bedoelen de historieschrijvers van ons zeewezen, wanneer zij zeggen dat onze vaderen vóór en na het Twaalfjarig Bestand aan Duinkerken eene zware tegenpartij gehad hebben. Reeds die nederlandsche eigennamen, met geen enkelen niet-nederlandschen er onder, wijzen op neder- | |
[pagina 354]
| |
landsche bloedverwantschap. Wanneer men leest dat Pieter Pietersze Heijn gesneuveld is in een zeegevecht tegen Matthijs Rombout; Jan Iacopsen zich geweerd heeft als een leeuw tegen Harmen Cleuter en onmiddellijk daarna tegen Mooi Lambert; dan kan men de Hollanders en de Vlamingen te naauwernood uit elkander houden. Het is alsof zij, één taal sprekend, altegader uit één nest zijnGa naar voetnoot1. Ook hunne daden vertoonen een sprekenden familietrek. Er is geen onderscheid tusschen den heldemoed waarmede Reijnier Claeszem, en waarmede deze of gene duinkerksche kapitein of admiraal tot den laatsten man zich doodvecht of de lont in het kruid werpt. Aan beide zijden hetzelfde zeemansgenie, dezelfde onverschrokkenheid en toewijding. Eveneens gelijken zij op elkander in hunne minder loffelijke eigenschappen. De Duinkerkenaren zijn juist zulke geboren kaapvaarders en waterbandieten als de oude Amsterdammers en de oude ZeeuwenGa naar voetnoot2. Geheele visschersvloten slepen zij moedig naar hunne stad; | |
[pagina 355]
| |
en geen haringbuizen alleen, maar alle hollandsche Oostzee- en Oostindie-vaarders, die zij bemagtigen kunnen, de konvooijerende noordnederlandsche oorlogschepen inkluis. Evenals te Vlissingen, te Veere, en te Middelburg, worden er te Duinkerken reederijen en groepen van reederijen gevonden, die den geoorloofden zeeroof tot een bloeijend middel van bestaan verheffen. Het bedrijf is zoo winstgevend dat van de noordnederlandsche vloot zelve een groot aantal manschappen uit hare dienst in die des vijands overgaan, en er carrière maken. Zijn de Duinkerkenaren begonnen de hollandsche matrozen, die op zee hun in handen vielen, over boord te werpen? Waren het de Hollanders die, door het ophangen van geheele risten gevangen Duinkerkenaren, te Rotterdam en elders, de anderen het eerst tot wederwraak prikkelden? Genoeg dat van beide zijden de oorlog met de meeste onmenschelijkheid gevoerd werd. De duinkerksche Admiraliteit en de hollandsche Staten gaven in wreedheid elkander niets toe. Bij gelijke vrijheidsliefde en offervaardigheid, was aan beide zijden de geloofshaat even felGa naar voetnoot1. Had ik de geschiedenis van dezen oorlog te schrijven, ik zou ook melding moeten maken van Ostende, van het tegenwoordig Bergues, van nog andere vlaamsche steden, die daarbij met hartstogtelijke voorkeur de zijde van Spanje en van het katholicisme hieldenGa naar voetnoot2. | |
[pagina 356]
| |
Doch ik vergenoeg mij onder één algemeenen naam al de Vlamingen zamen te vatten die destijds met de Hollanders in hetzelfde tweegevecht gewikkeld waren. Voor mijn oogmerk is het voldoende te hebben aangeduid welke schade, gedurende eene reeks van jaren, op deze wijze door de broeders van het Zuiden aan die van het Noorden berokkend isGa naar voetnoot1; en hoe natuurlijk wij het moeten achten dat dezerzijds op een gegeven oogenblik alle vereenigbare krachten zijn ingespannen, om zoo mogelijk met één slag aan den onhoudbaren toestand een einde te maken. |
|