Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
XXI [De verovering van Java. - Nederlaag van Soerapati, 1706-1707]Er zijn geen termen Coen te verwijten dat hij Java indertijd met slaven overvoerd heeft. Veeleer kwamen er volgens Coen steeds slaven te kort. Niettemin zou vijf en zeventig jaren na hem het voorbeeld van Soerapati leeren dat zij talrijker waren dan men meende, en gevaarlijker daarbij. Eerst in 1683 is deze persoon eene rol beginnen te spelen. Doch reeds in 1678 en 1679 was hij mede-aanvoerder eener rooversbende in het gebergte; en men zegt dat onder de lieden die hem gehoorzaamden, altegader evenals hij weggeloopen slaven uit Batavia, ten getale van honderd of honderdvijftig, er zich bevonden die toen reeds tien of vijftien jaren dit nieuwe bedrijf bij de hand gehad hadden. Rekent men dat ook Soerapati tot die averegtsche keurbende van oudsten behoord heeft, dan moet hij bij zijn overlijden in November 1706 een man van betrekkelijk hoogen leeftijd en, toen zijn naam voor het eerst te Batavia vernomen werd, reeds niet jong meer geweest zijn. | |
[pagina 333]
| |
Van zulk een levensloop heeft men in eene moderne maatschappij geen voorstelling. Geboren op het eiland Bali, wordt Sie Oentoeng, de toekomstige slavekoning, als jongeling of als knaap op de markt te Batavia gekocht door een burgerlijk ambtenaar der CompagnieGa naar voetnoot1. Hij loopt weg, en wordt bandiet. Wanneer hij, zich schuilhoudend in rotskloven of spelonken, doortrekkende Chinezen of Javanen aanrandend, een twintigtal jaren achtereen door moord en diefstal in zijn sober onderhoud heeft voorzien, maar het water eindelijk aan de lippen is, dan gaat hij met zijne bende een hollandsch officier, die als aanvoerder van een klein observatie-korps in de buurt op post gesteld is, zijne onderwerping aanbieden. De officier, een kapitein, benoemt Soerapati tot luitenant over zijne mede-struikroovers; gebruikt, bij het aanknoopen van onderhandelingen met een voortvlugtig en zwervend bantamsch vorst, hem als tusschen-persoon; en doet door de regering hem te Batavia bescheidenGa naar voetnoot2. De deugd juicht. Reeds ziet zij den Balinees en | |
[pagina 334]
| |
verloren zoon te Batavia in genade aannemen, en de Compagnie hem handhaven in zijne eervolle nieuwe betrekking. Er is eene ziel gered van den maatschappelijken ondergang. Doch Soerapati vertrouwt dit spel niet, en teregt; want het oogmerk was, wanneer zijne kameraden en hij te Batavia zouden gekomen zijn, door ‘het een of ander te praktiseren middel allen van kant te maken.’ Hij wist te goed dat er bij de Oost-Indische Compagnie voor ketjoe-hoofdlieden geen genade was, al lokte zij hen met zoet gefluit. Tusschen hem en een hollandsch officier van minder rang en minder leeftijd, die hem uit Batavia het opontbod is komen overbrengen, rijst een dier twisten welke niet bijgelegd kunnen worden. Al Soerapati's slechtste neigingen komen weder boven. Van de negenendertig europesche soldaten die den overmoedigen jongen vaandrig vergezellen, worden er twintig door hem vermoord. Voor het leven is hij nu vogelvrij; hij vlugt. Te Kartasoera, aan het hof van den keizer van Mataram, vindt hij voor zich en zijne bende eene wijkplaats en, wederregtelijk, beschermingGa naar voetnoot1. François Valentyn beweert, op het gezag van mannen die Soerapati persoonlijk gekend hebben, dat deze zich anders altijd betoond heeft te zijn ‘een zedig, buitengewoon wakker, en godvrugtig soldaat, die noit gewoon was iemand te verongelyken.’ Dit trouwhartig opnemen der partij van den bon larron strekt pater Valentyn, gelijk de gouverneur-ge- | |
[pagina 335]
| |
neraal Van Hoorn den evangelieprediker schertsend plag te noemen, tot eerGa naar voetnoot1. Doch Valentyn moet ons ten goede houden dat wij in zijne romantische voorstelling niet komen kunnen, en Soerapati's éénige loffelijke eigenschap, overigens dubbel loffelijk in een gebondene, ons toeschijnt zijne ontembare vrijheids-liefde geweest te zijn. Daarbij kwam, zoo men wil, zekere mate van opvoeding en beschaving, verwonderlijk in een highway-man of Fra Diavolo, daar en toenGa naar voetnoot2. Had de bataviasche opperkoopman, wiens eigendom Soerapati verhaald wordt geweest te zijn, hem onderwijs in het lezen en schrijven doen geven? Bezat hij die vaardigheid reeds toen hij gekocht werd? Het laatste is niet waarschijnlijk. Geen auteur van gezag heeft ooit beweerd dat er aanzienlijk bloed in Soerapati's aderen stroomde. Alle historische berigten stemmen hierin overeen dat hij een Balinees van den geringsten stand was; een kind des volks. Bestaat er niettemin nog heden, van 21 December 1683, een uitmuntende verontschuldigings-brief van hem aan de Compagnie, en is of was die | |
[pagina 336]
| |
zelfverdediging inderdaad zijn werk, eigenhandig door hem geschreven of door hem zelf ontworpen, dan moeten wij erkennen dat hij ook uitmuntte door buitengewone natuurlijke gaven des verstandsGa naar voetnoot1. De javaansche legende, - die hem laat geboren worden op Java uit vorstelijk javaansch bloed, en in zijne jeugd door kinderdieven naar Bali voeren, vanwaar een Arabier of een Chinees vervolgens den aangekochten knaap te Batavia ter veiling gebragt zou hebben, - maakt van hem op later leeftijd ook een mohammedaansch geloofsheld; een strijder voor de Halve Maan. Dit schijnen echter fabelen te zijnGa naar voetnoot2. Aannemelijker is de onderstelling dat krachtens zijne balische afkomst Soerapati een hindoe was, en men hieruit voor een deel den opgang te verklaren heeft dien hij naderhand in den Oosthoek maakte, grenzend aan het hindoe gebleven kleinere eiland. De mohammedaansche vorsten van Midden-Java gebruikten hem slechts zoolang zij meenden dat hij hun van dienst kon zijn. In den grond van hun hart verachtten zij hem, niet minder als heiden dan als gewezen koopstuk. Hiermede strijdt niet hetgeen men vermeld vindt, | |
[pagina 337]
| |
doch mogelijk niet waar is, dat javaansche prinsen daarna Soerapati's dochters het hof gemaakt hebben; zijne zoonen getrouwd zijn met javaansche prinsessen; en hijzelf, reeds gedurende zijn tweejarig verblijf te Kartasoera, van 1683 tot 1685, eene dochter van den keizer van Mataram tot vrouw bekwam. Gelukkige soldaten zijn, in de oogen van regerende vorsten met wankelende troonen, altijd en overal gewild vleesch geweest. De geschiedenis van Soerapati behoeft echter geenerlei versiering. In zichzelf klinkt het fabelachtig, wel is waar, dat een weggeloopen slaaf stichter wordt en eene geruime poos meester blijft van een rijk, zoo groot dat tijdgenoot en nakomeling het niet ondienstig achten daarvan op landkaarten aanteekening te houdenGa naar voetnoot1. Dit kan het gevolg geweest zijn van de bijkomende omstandigheid dat Soerapati eene op Java door de mohammedanen ter neder geworpen, maar niet uitgeroeide staatspartij vertegenwoordigde. Geestdrift voor het oude geloof, bij een gedeelte van het volk en bij sommige vorsten, kan medegewerkt hebben. Doch misschien is het, met terzijdestelling van godsdienst en staatkunde, voldoende aan te nemen dat hij een javaansch condottiere uit de nadagen der 17de eeuw was; aanvoerder van een hoop vogelvrijverklaarden als hij; lieden die, omdat zij niet kwader dan dood konden, eene wanhopige dapperheid ten toon spreidden; en omdat zij niets vermogten zonder een bekwaam | |
[pagina 338]
| |
aanvoerder, zich onderwierpen aan eene militaire tucht welke bij de gewone javaansche legers te zeer gemist werd. Was voor een betalend mataramsch keizer zulk een legioen een niet te versmaden bijslag, evenzeer lag het in de rede dat Soerapati en de zijnen het voor hunne halzen veiliger vonden, - nog veiliger dan huurlingen in de dienst van Kartasoera te blijven, - ergens buiten Mataram hunne eigen heeren en meesters te worden. Volkomen gerust waren zij eerst toen de partijganger de geheele toekomstige residentie Pasoeroean veroverd, en hij voor zichzelf den koninklijken titel Raden Adipati Wiro Negoro aangenomen had. |
|