Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
[pagina 304]
| |
XVI [De verovering van Java. - Zeestrijd van Wolfert Hermansz, 1601-1602]Indien men het onbetamelijk noemt zoo lang te verwijlen bij een in ballingschap gezonden mataramsch keizer van den ouden tijd; man zonder zeden, karakter, bekwaamheden, of eer; ik zou mij kunnen verantwoorden door te wijzen op het nog ruim zoo gruwzaam leven van Anom's vader, grootvader, en overgrootvaderGa naar voetnoot1. De lezer heeft verpligting aan mijne soberheid. Doch genoeg. Ook Java heeft zijn dertigjarigen, zijn tachtigjarigen oorlog gekend; en, moest dit onderwerp uitgesloten blijven, ik zou het een onbegonnen werk achten de talenten te willen aanduiden, welke in den loop der 17de eeuw bij de Nederlanders zich ontwikkeld hebben. Hunne eerste aandacht viel op de Molukken, weten wij. Niet Bantam of Jakatra was hun oudste kantoor, maar Ambon. Het is de verdienste van Steven van der Haghen dit in het licht gesteld te hebben, en het nageslacht moet den admiraal daarvan akte gevenGa naar voetnoot2. | |
[pagina 305]
| |
Dat zij bovendien Java zochten was aanvankelijk het gevolg van een misverstand. Uit Linschoten's boek hadden zij vernomen dat op Java geen Portugezen gevestigd waren, maar het eiland rijk was aan produkten voor de europesche markt, en de Javanen zelf die artikelen, bij gebrek aan europesche opkoopers ter plaatse, naar Malakka bragten. Naar de voorstelling der amsterdamsche kooplieden, oprigters der oudste oost-indische compagnien, was dit eene uitstekende gelegenheid op Java zaken te doen, zonder ook dáár aanstonds het met de Portugezen aan den stok te krijgen en van leer te moeten trekkenGa naar voetnoot1. Men herinnert zich hoe geheel anders dit uitgekomen is. Al hadden de Portugezen te Bantam slechts kantoren, zij verzuimden niet uit Goa de noodige eskaders naar Java's noordkust te zenden; en zelfs werd reeds in het najaar van 1601, zoodra men te Goa kennis bekomen had dat eenige Hollanders zich te Bantam waren komen nederzetten, eene volledige armada derwaarts afgevaardigd, met last de herbergzame javaansche stad te blokkerenGa naar voetnoot2. | |
[pagina 306]
| |
Ik zinspeel hierop te liever omdat de zaak een voor onze nationale eigenliefde zeer vleijenden keer genomen heeft. Toen Wolfert Hermansz, admiraal over een smaldeel van Jacob van Heemkerck's vloot van 1601, in December van dat jaar voor de eerste of tweede maal van zijn leven in Straat Soenda verscheen, en hem een Chinees te gemoet kwam roeijen met de tijding van Bantam's blokkade, toen nam hij het kort besluit dóór te zeilen en zijn pligt te doen. Schijnbaar niets natuurlijker. Het was eene volmaakte gelegenheid de Bantammers, verbolgen over het insluiten hunner stad door de vrijpostige Portugezen die niets over hen te zeggen hadden, het hof te maken. Dropen de Hollanders nu af, dan zou men voortaan op Java weten waaraan te hunnen aanzien zich te houden. Slaagden zij er in, de Portugezen tot opbreken van het beleg te noodzaken, dan zou dit hen niet alleen zeer doen rijzen in de schatting der Javanen, wat dapperheid betreft, maar ook zeer de zaken der Compagnie bevorderen voor wier rekening Hermansz uitgezonden was. Doch doen was hier minder gemakkelijk dan voornemen. De uit Goa gekomen vloot, onder den admiraal Don Andrea Fortado Mendosa, bestond uit twee en twintig welbemande kleinere schepen, en acht kapitale galjoenen van gemiddeld 500 last; te zamen dertig zeilen. Wolfert Hermansz had onder zijne bevelen, - behalve twee jagten, de Wachter van 60 en het Duyffken van 25, - slechts drie schepen van meer omvang: de Utrecht van 140 à 150 last, de Zeelant van 200, de Gelderlant van 250. | |
[pagina 307]
| |
Omtrent de echtheid dezer cijfers is geen twijfel mogelijk. Men kan de opgaaf nog heden kontroleren in de stukken op het Rijks-Archief, vastgesteld bij het uitzeilen te Texel in April 1601, toen niemand wist welken ongelijken strijd deze bodems eenmaal zouden hebben vol te houden. Het wapenfeit van Wolfert Hermansz staat overal geboekt: hoe hij van 25 tot 31 December 1601, met zijne drie halfvolwassen schepen en zijne twee note-doppen, den portugeschen admiraal in Straat Soenda bij tusschenpoozen zeven dagen slag leverde; zijn tegenstander zwaar beschadigd de wijk nam; de blokkade daardoor vanzelf verviel; en de hollandsche bevelhebber, 2 Januarij 1602, door de Javanen te Bantam ‘seer vruntlyck’ ontvangen werdGa naar voetnoot1. Ik wijs alleen op de algemeene zijde der gebeurtenis; want niet alleen Straat Soenda, en de kust van Java, maar ook de Molukken en Celebes hebben de Hollanders overwinningen van die soort op de Portugezen zien behalen. Wanneer in 1660 zes groote portugesche schepen ter reede van Makassar liggen, en, uitgerust tegen de Makassaren, er van Batavia eene veel sterker hollandsche vloot komt aanzetten, dan achten de Hollanders het beneden zich hunne volle kracht te ontwikkelen. De vloot van Batavia draait op een afstand bij, en slechts twee vaartuigen van minder rang, het jagt Mars en de fluit Breukelen, worden uit haar mid- | |
[pagina 308]
| |
den tegen de Portugezen afgezonden. Rustig ligt de hollandsche hoofdmagt toe te zien hoe die twee kleine dingen het vijandelijk admiraalschip in de lucht doen vliegen, zij twee andere galjoenen in brand steken, het vierde en het vijfde galjoen dwingen te stranden, en het zesde medenemenGa naar voetnoot1. Deze aangename zeemans-crânerie der Hollanders van het tijdvak heeft meer dan iets anders hun krediet in den Archipel gevestigd. Zij sproot voort uit een onbepaald zelfvertrouwen, en ging gepaard met een onvoorwaardelijk opkomen van den persoon voor zijne zaak. Het waren de hollandsche hoofdbevelhebbers welke in het gezigt der kust van Celebes de verbaasde Makassaren op deze proeve hunner meerderheid onthaalden. Admiraal Van Dam kommandeerde zelf het jagt Mars, admiraal Truitman zelf de fluit Breukelen; en het was de Breukelen die, met de prijsgemaakte Nostra Senhora di Remedio op sleeptouw, parmantig naar het gros der vloot terugkeerde. De spreekwoordelijke dapperheid en beproefde zeemanschap der Portugezen in aanmerking genomen, kunnen zulke feiten alleen hieruit verklaard worden dat het hollandsch geschut verder droeg dan het portugesche, of vaardiger bediend werd. Mogelijk was juist de omvang der galjoenen oorzaak dat zij niet uit de voeten konden, en gemakkelijker overrompeld werden. Welligt ook waren er te veel militairen aan boord, te weinig matrozen. Er kwam bij dat de groote kracht der Portugezen: | |
[pagina 309]
| |
in den Archipel de oudste brieven te bezitten, en er de Hollanders langer dan eene eeuw te zijn voorgeweest, eigenlijk het tegenovergestelde eener aanbeveling was. Nergens elders; op onze beurt hebben wij het ondervonden, sedert Nederlandsch-Indie door Britsch-Indie overvleugeld werd; nergens elders slijt de Europeaan sneller dan in de keerkringslanden. Toen de Hollanders in Indie kwamen was de magt der Portugezen als rijp voor pensioen; niet omdat zij werkelijk had uitgediend of in éénig wezenlijk opzigt achterstond, maar omdat zij oud was, en de magt der hollandsche Compagnie nieuw. |
|