Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
[pagina 294]
| |
lot een vaderlandsch dichter der 18de eeuw de stof voor een treurspel geleverd heeftGa naar voetnoot1, en die in 1682 naar Batavia gevoerd werd waar hij tien jaren later in zijne gevangenis overleed; zelfs niet aan dien bantamschen sultan Ageng is schijnbaar door de Compagnie zulk een krijtend onregt gepleegd als in 1708 aan den bovengenoemden mataramschen Soenan Mas, oudsten zoon van den derden der vorsten uit dat Huis met wie zij, sedert de dreigende aanvallen op Batavia van 1628 en 1629, achtereenvolgens in aanraking kwam. Geen treffender bladzijde in de sekrete resolutien van Gouverneur-Generaal en Rade, dan waar men leest hoe de pangérang-adipati Anom, zooals in deze stukken Soenan Mas' met opzet verkleinde titel luidt, nadat hij 23 Julij 1708 op de grens van Soerabaya en Modjokerto den militairen opperbevelhebber der Compagnie in Oost-Java zijne onderwerping heeft aangeboden, 3 September aan boord van het schip Reygersdael ter reede van Batavia verschijnt, en hij met zijne stiefmoeder de keizerin-weduwe, drie zoonen, één dochter, twee wettige vrouwen, achttien onwettige, en verder gevolg, door twee regeringskommissarissen met stille trom naar de voor hem ingerigte woning geleid wordt. Adipati Anom's onderwerping is voor het herstel der rust in Oost- en Midden-Java, na langdurige en kostbare oorlogen, eene zaak van gewigt; ook omdat hij de ‘ryxornamenten’ onder zich heeft, drie jaren geleden door hem medegenomen uit Kartasoera, toen door de wapenen der Compagnie zijn oom daar op | |
[pagina 295]
| |
den troon geplaatst was en hijzelf, nagezeten door eene bende ruiterij, naar den Oosthoek had moeten vlugten. Die sieraden zijn op geheel Java een voorwerp van buitengewone, schier bijgeloovige vereering. Daaronder bevindt zich de kroon van Modjopait: het hindoerijk dat honderd en meer jaren geleden voor het mohammedaansche van Mataram plaats had moeten maken, en zoo beroemd was geweest dat de mataramsche overweldigers de wettigheid hunner opkomst bij voorkeur tooiden met Modjopait's geleenden glansGa naar voetnoot1. Er wordt bepaald dat adipati Anom vrijdag 14 September, 's morgens te zeven ure, zal worden afgehaald door vier gekommitteerden, in wier handen hij de kroonsieraden stellen zal, en bovendien zijne kris. Bij het binnentreden in den vollen Raad van Indie wordt de kris nedergelegd op eene tafel vóór den gouverneur-generaal. Van Hoorn. Niemand rijst op. De gouverneur-generaal steekt den keizer de regterhand toe, welke door Anom eerbiedig gevat wordt; waarna hij ‘volgens de vertolkinge van den capitayn Van der Horst uit de javaense tale, zig uyt dat hy vergiffenise versogt van 't geene begaen hadde tegens de ernstige recommandatien van syn overleden vader, om sig aen d'Ed. Compagnie te houden, en op niemant anders syn hoop en vertrouwen te stellen, en dat nu syn persoon en leven aen d'Ed. Compagnie overgaf, met versoek van in de gunst derselve te worden aengenomen.’ Met eene korte toespraak geeft de gouverneur-gene- | |
[pagina 296]
| |
raal, namens den Raad, den keizer zijne kris terug. Zij wordt hem overhandigd met de aanbeveling ‘omme deselve voortaen van Compagnie's wege te dragen.’ Vervolgens ontvangt hij uit handen van den gouverneur-generaal een banaan; betuigt ‘voor 't tegenwoordig niet anders te seggen ofte versoeken te hebben dan Haar Ed.s gunst’; en wordt met het vorig ceremonieel naar zijne woning teruggeleidGa naar voetnoot1. Die pisang of banaan doet den keizer niet zonder reden in den waan verkeeren dat hij, waar dan ook, op Java zal mogen blijven en men hem niet in ballingschap zenden zal. Één lid in den Raad heeft daags te voren in een schriftelijk advies de juiste opmerking gemaakt dat ‘de meeste inlanders van dit eyland haer veeleer en liever het uyterste, ja de dood selve sullen onderwerpen, als soodanig een versending voor altoos van het land van Java’. Anom stelt zich voor, dat hem vergund zal worden ergens in de Preanger zijne dagen te gaan eindigen, mogelijk in eene ondergeschikte betrekking. Waarom anders kreeg hij zijne kris terug? Doch hij misrekent zich. Uit een nader onderzoek blijkt dat de keizer, behalve in een toen door hem verworpen pardonbrief van 1706, nooit zwart op wit van de Compagnie de belofte heeft ontvangen ‘niet versonden’ te zullen worden. Heeft de militaire kommandant in den Oosthoek hem in dien zin eene nadere schriftelijke verzekering gegeven, dan is de gouverneur-generaal Van Hoorn van meening dat die bevel- | |
[pagina 297]
| |
hebber buiten zijne volmagt gegaan is. In ‘soodanigen point van hoog noodige securiteyt’ mag hetgeen door ‘de overheyt’ met de meeste omzigtigheid is overlegd, niet overhoop geworpen worden door beloften van ‘mindere bedienden, verschillend, ruimer, of tegenstrijdig.’ Vruchteloos beroept Anom zich op brieven van den veldheer Govert Cnol aan hem. Hij legt de papieren over; doch zij behelzen niets van hetgeen zijne opgewekte verbeelding daarin gelezen heeft. Met eenparige stemmen wordt besloten hem voor het leven naar Ceylon te bannen. ‘Tot te meer fatsoen,’ wel is waar, zullen gekommitteerden van den Raad, aan boord van het schip waarmede de overtogt zal geschieden, hem uitgeleide doen. ‘Ten zynen respecte’ zal men ‘van de groote steng een wimpel laten waaijen.’ Maar dit is ook de eenige gunst. Maandag 17 September, slechts drie dagen na de blijde verwachtingen opgewekt door het kris- en banaan-tooneel, gaan kommissarissen den keizer zijn vonnis aanzeggen. Daar hij een jonge man van zes en dertig jaren is, kan men nagaan hoe zijn binnenste bij die tijding koken moest. Maar hij houdt zich in als een grijsaard; en zoo uit zijne woorden geen andere liefde voor den geboortegrond spreekt dan ook sommige dieren aan den dag leggen voor hunne holen, het is niettemin een doordringende, bijna aandoenlijke kreet. Hij antwoordt dat ‘zyne versending van Java, als niet misdaen hebbende, onredelyk was; hy sig met een nedrig en weenend gemoed herwaerts hadde begeven, om de gunst van dese regering te versoeken | |
[pagina 298]
| |
ende te erlangen, ten eynde weder na Java's oostcuste te mogen keeren en sig aldaer of elders, daer het Haer Ed. soude behagen, onder Compagnie's bescherming neder te zetten en stil te houden, sonder ooyt tot de Mataramsche kroon meer te aspireeren, en dat hy sulx met allen ernst nog nader was versoekende; dog dat byaldien Haer Ed. daartoe niet geliefden te treden, hem alsdan mogt worden toegestaen sig met syne familie en stiefmoeder, de Ratoe Iboe, geboortig van Samedang in de Priangse landen, derwaerts te begeven, om aldaer, als Compagnie's land synde, in alle stilligheyd syn verblyf te nemen ende houden met planten en saeyen; - onder een- en andermael gedane betuyging van liever te willen sterven dan naer Ceylon te gaen.’ |
|