Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
[pagina 281]
| |
XII [De staatkunde der O.I. Compagnie]De ontluisterde staat der meeste inlandsche vorsten van het hedendaagsch Nederlandsch-Indie bewijst niet dat hunne voorvaderen, toen zij door de Compagnie onderworpen werden, eene ligt te achten partij vormden. De geschiedenis van Java's verovering staaft het tegendeel. Alleen leert die geschiedenis bovendien dat de Oost-Indische Compagnie, ten einde de meerdere te blijven, wreedheid tegen wreedheid heeft moeten stellen, list tegen list, verraad tegen verraad. Dit feit is door twee nederlandsche historieschrijvers kort geleden zoo omstandig en zoo overvloedig toegelicht dat, nu voor mij het oogenblik gekomen ware hunne voetstappen te drukken en een overzigt van den strijd om Java te laten volgen, ik volstaan kan met naar hunne uitmuntende monografien te verwijzenGa naar voetnoot1. Alleen wil ik beproeven, door het trekken van twee of drie koncentrieke kringen, een onderwerp, hetwelk ondanks zijne uitgebreidheid ons niet ontglippen mag, te noodzaken den lezer nader te komen. Wanneer straks een enkel woord over Java's voorgeschiedenis volgt, dan mag het ons niet bevreemden bijna niets dan gemeenzame bekenden te ontmoeten, en den toestand van drie- of vierhonderd jaren geleden, daarginds, betrekkelijk zoo weinig van den heden- | |
[pagina 282]
| |
daagschen te zien verschillen. Wij staan voor een exemplaar der maatschappijen-soort welke met den tropischen plantegroei, - die schier geen wisseling van jaargetijden kent, - het nagenoeg onveranderlijke en altoos vrijwel eenerlei gemeen heeftGa naar voetnoot1. Zoo heeft ook, bij het veroveren van Java, de Oost-Indische Compagnie van het begin tot het einde geen andere staatkunde dan de gewone der overweldigers in alle eeuwen en onder alle luchtstreken gevolgd, slechts gewijzigd naar de plaatselijke omstandigheden, als in overeenstemming met het tropisch klimaat en met de aziatische zeden. Het streven der Compagnie was niet, onder de keerkringen eene nederlandsche republiek, in den trant der Unie van Utrecht, of eene nederlandsche monarchie te stichten. Zij wilde enkel het hoofd zijn van een ligchaam zamengesteld uit al de volken des eilands: Soendanezen, Javanen, Madurezen. Gemeenschappelijke onderwerping was de eenige band. Aan de vazallen liet zij het regt, en behield de magt voor zich. Zorgvuldig hoedde zij zich, de fout vermijdend waarin ten aanzien van Mexico, van Peru, van de Filippijnen, van de Molukken, Spanje en Portugal vervallen waren, aan de overwonnen volken van Java de instellingen | |
[pagina 283]
| |
des moederlands op te dringen. Van zielen winnen voor de Hervormde kerk, op groote schaal, is nooit ernstig spraak geweest. Nederlandsche taal of nederlandsche wetten werden niet ingevoerd. De Preanger, eerste provincie van naam welke onder regtstreeksch bestuur der Compagnie kwam, ontving eene op javaansche leest geschoeide organisatie, met een javaansch prins aan de spits. Heerschen door te verdeelen was haar vaste regel. Bantam mogt niet te zwak, Mataram niet te magtig; beiden moesten, door het tentoonspreiden van overmagt harerzijds, verbijsterd worden. Een ouden sultan van Bantam voerde de Compagnie gevankelijk naar Batavia, en zond een jongen keizer van Mataram voor het leven naar CeylonGa naar voetnoot1 | |
[pagina 284]
| |
Zij scheen de inlandsche vorsten slechts ten onder te brengen om henzelf of hunne zoonen, hunne neven of hunne ooms, in het bezit hunner rijken te laten. Maar de teugels der opperheerschappij bleven in hare handen. Nooit trad zij als veroveraarster op. Was een veldtogt volbragt, dan keerden de troepen naar hunne haardsteden. Maar langzaam-aan leerden de inlandsche volken haar gehoorzamen, en zij waren hare onderdanen geworden zonder dat men het jaar kon noemen waarin de overheersching aangevangen was. In de traktaten der Compagnie was nooit spraak van zich aan haar te onderwerpen. Zij ging alleen bondgenootschappen aan; bedong alleen privilegien en leverantien. Had in een burgerkrijg een inlandsch vorst zijne kroon verloren, dan hielp zij hem die heroveren, en rigtte daarna, door het opleggen van oorlogslasten die hem hatelijk maakten in de oogen zijner onderdanen, zijn aanzien en zijne financien te gronde. Op die wijze is zij meesteres van Midden-Java geworden. Zocht ergens een niet-regerend prins van den bloede, die door zijn souverein vervolgd of onderdrukt werd, heil in de vlugt, dan nam de Compagnie hem als bondgenoot aan, en plaatste te gelegener tijd den af- | |
[pagina 285]
| |
hangeling op den troon. Soenan Mas, regerend neef, joeg zij uit het bewind, en benoemde in zijne plaats, onder den naam van Pakoeboewono, zijn balling geworden oom tot keizer. Wanneer de Compagnie een overwonneling haar woord gaf, dan kwam het somtijds uit dat men daaronder het woord van een vijand verstaan moest; en op Java beteekende het woord van een vijand: verlies van vrijheid, staten, en bezittingen. Zoo beslisten de raden van Indie dat de Compagnie niet gebonden was aan eene belofte van haarzelve, welke de kommandeur Govert Cnol, een ondergeschikte, namens haar aan den zwervenden Soenan Mas gedaan had; en Soenan Mas, voorheen adipati Anom, werd, na overgaaf der rijkssieraden, met behoud zijner kris tot ballingschap veroordeeld. Dipati Soerabaya dankte aan de Compagnie zelve zijne handhaving in het regentschap van dien naamGa naar voetnoot1; en toen hij door keizer Pakoeboewono werd aangeschreven in de hofstad Kartasoera eene generale vergadering van rijksgrooten te komen bijwonen, toen kon hij naauwlijks onderstellen dat genoemde veldheer Cnol, regeringskommissaris, de geheime aanschrijving uit Batavia bij zich droeg den keizer tegen hem, Dipati, op te zetten, en het dus aan te leggen dat hij, genoodigd tot de eer van een mondgesprek met den suzerein onder vier oogen, terwijl het geheele verdere hof met opzet gelokt was naar een tijgergevecht bui- | |
[pagina 286]
| |
ten, aan den ingang van het paleis door 's keizers lijfwacht vermoord werd. Doch de regent van Soerabaya lag onder zware verdenking, in den oorlog tegen Soerapati, gemeene zaak met dezen gemaakt te hebben; en hoewel de Compagnie hem niettemin voorloopig gehandhaafd had in zijne betrekking, zulke bondgenooten waren, al voerden zij een titel gelijkstaande met dien van regerend hertog of regerend graaf, niet van hare gading. Lag het niet op haar weg, zelve hen af te snijden, zij maakte er geen gewetenszaak van, daartoe mataramsche krissen te bezigenGa naar voetnoot1. |
|