Het land van Rembrand
(1882-1884)–Cd. Busken Huet– AuteursrechtvrijStudiën over de Noordnederlandsche beschaving in de zeventiende eeuw
XI [Het specerij-monopolie der O.I. Compagnie. - Strijd in de Molukken en op Celebes]Slechts éénmaal hebben weleer, buiten Java, nog zwaarder proef dan de vorige, de Hollanders in Indie een krijg gevoerd die met dezen meer dan veertigjarigen portugeschen vergeleken kan worden. Stel in den vreemde, onder welken hemel het zij, Europeaan tegen Europeaan: de gelijkheid van taktiek en van wapenen zal, bij gelijke dapperheid en volharding, de overwinning slechts aan de gunsten der fortuin en aan de kansen van den oorlog doen hangen. Geef den Europeaan in het Oosten een strijdbaar Oosterling tot wederpartij, en de hagchelijke ontmoeting zal met a leap in the dark gelijkstaan. Het voorgeslacht is daarginds eene handelspolitiek, gevolgd, waarop in later dagen, bij het verdedigen der meening dat de Nederlanders der 17de eeuw vrijhandelaren en in de toepassing ernstige voorstanders van het leerstuk der vrije zee geweest zijn, dikwijls te weinig gelet isGa naar voetnoot1. Hun stelsel was: indien gij, na de Portugezen verdreven te hebben, u duurzaam verzekeren wilt van den alleenhandel der moluksche specerijen, - zoodat gij ten aanzien van dit artikel, op hetwelk voorshands meer kapitalen te verdienen vallen dan op | |
[pagina 277]
| |
eenig ander, in Europa de markt kunt stellen, - dan moet gij zorg dragen uit de eilandwereld, welke die vruchten voortbrengt, alle andere natien te weren, europesche zoowel als aziatischeGa naar voetnoot1. Dreigt, door te ruime oogsten, de europesche specerijmarkt overvoerd te geraken, - op de eilanden waar gij niet wilt dat het gewas zich vermenigvuldigen zal moet gij, onder toezigt uwer plaatselijke gouverneurs, het van jaar tot jaar uit den grond doen rukken. Omtrent de andere moet gij bepalen wáár enkel kruidnagelen zullen mogen geteeld worden, wáár enkel muskaatnooten; en aan dit voorschrift streng de hand houden. De onvermijdelijke gevolgen zullen tweederlei zijn, en gij dienovereenkomstig twee verschillende wegen hebben in te slaan. Een gedeelte der inlandsche bevolking zal, ten einde niet tot broodsgebrek te vervallen, uwe maatregelen zoeken te ontduiken door het organiseren van een uitgebreiden sluikhandel, gepaard met zeeroof. Dezen zullen de meerderheid uitmaken. Eene ongezeglijke minderheid zal openlijk tegen u in opstand komen, en, door na schijnbare verzoeningen telkens op nieuw naar de wapenen te grijpen, u handen vol werks geven. Het eenig afdoend middel zal zijn, tegelijk met hun gewas of in zijne schaduw, hen uit te roeijen. Wat de zeeschuimers en de smokkelaars betreft, hen moet gij bestoken in hunne schuilhoeken, en u van hunne roofnes- | |
[pagina 278]
| |
ten, hoe ongenaakbaar of hooggelegen, meester maken. De admiraal Jacques L'Hermite, van 1607 tot 1611 hoofdkommissaris van den hollandschen handel te Bantam, heeft in eene nota van 1612 aan de bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie te Amsterdam, het eerst in groote omtrekken het denkbeeld aan de hand gedaan, door ontvolken van het eiland Banda, aan den daar geboden tegenstand voor goed een einde te maken. Door den gouverneur-generaal Coen is dit plan, waarbij behoorde het vervangen der omgebragte of als slaven weggevoerde Bandanezen door europesche perkeniers, in 1621 volvoerd. De uitkomst was dat omstreeks 1630 van Banda naar Batavia in vijf jaren ruim 3.000.000 pond noten en bijna 900.000 pond foelie gingen, die in Holland en Zeeland (produktiekosten 7 1/2 cent, marktprijs in het moederland ƒ3.25) met vijftig kapitalen winst verkocht werden. In 1636 kon de indische regering naar Amsterdam schrijven: ‘Met UE. waarde pand Banda (geprezen zij de Albestierder) staat het naar wensch, en wordt door den gouverneur Acolye wel en vredig naar onze ordre gegouverneerd.’Ga naar voetnoot1 | |
[pagina 279]
| |
Het scheelde echter veel dat hetgeen van Banda gezegd kon, ook van al de andere eilanden gold. Uitgeweken Bandanezen, piraten geworden, hielden tegen den hollandschen vijand, in bondgenootschap met andere verongelijkte stammen der Molukken en van Celebes, gedurende jaar en dag een wanhopigen strijd vol; en meer dan eens was het de vraag of de watergeuzen van het Westen blijken zouden, tegen hunne volgelingen in het Oosten opgewassen te zijn. De togten van den gouverneur der Molukken Arnold de Vlaming tegen de Ambonezen en de Ternatanen in 1649 en vervolgens; de zeeslagen van den toekomstigen gouverneur-generaal Cornelis Speelman tegen de Makassaren in 1669; behooren tot de roemrijkste bladzijden der nederlandsch-indische krijgsgeschiedenis. Er is aan beide zijden in dien oorlog eene somtijds bovenmenschelijke dapperheid ten toon gespreidGa naar voetnoot1. Hollandsche | |
[pagina 280]
| |
officieren en onder-officieren hebben zich laten begraven onder het puin hunner wallen; zijn met verlies van meer dan de helft hunner manschappen langs naakte rotswanden ontoegankelijke citadellen binnengedrongen; hebben de lont in het kruid gestoken en met hunne gewapende sloepen zich in de lucht doen vliegenGa naar voetnoot1. Van de verbittering waarmede gestreden werd geeft de daad van den gouverneur De Vlaming een denkbeeld, die na het innemen van het fort Assahoedi en het vangen van den inlandschen bevelhebber, bloedverwant van een sultan van Ternate, hem met eigen hand en tot driemalen toe het zwaard in de borst stootteGa naar voetnoot2. Speelman's wapenfeiten tegen de Makassaren grenzen aan de fabelwereld. De overwonnenen eerden hem als een wezen van hooger orde, en hij maakte onder de Boeginezen met hun radja Aroe Palakka, wiens zaak door Speelman omhelsd was, zich een onvergankelijken naamGa naar voetnoot3. |
|